Samenvatting hoofdstuk 2 landschapszones
§2 Het landschap als dynamisch systeem
Er zijn allerlei voedsel-, energie- en waterstromen die ervoor zorgen dat de
beukenbomen in bron 5 blijven leven. Er zijn 5 processen die daartoe bijdragen:
1. Fotosynthese: nieuw organisch materiaal wordt geproduceerd met behulp van
enerzijds zonlicht en anderzijds water en voedingsstoffen die via de wortels
worden aangevoerd.
2. Vorming van organisch afval: in de herfst laten de bomen het blad vallen. Dit
organisch afval hoopt zich op de grond op.
3. Mineralisatie en humusvorming: bacteriën, schimmels en wormen breken het
organisch afval geheel of gedeeltelijk af. Wanneer het organisch materiaal
geheel wordt afgebroken, ontstaan CO2 en voedingsstoffen zoals stikstof,
calcium en kalium. Als deze voedingsstoffen niet direct worden opgenomen
door planten, spoelen ze met het regenwater weg. Wanneer het organisch
afval maar half wordt afgebroken, ontstaat humus, die de bodem een zwarte
kleur geeft. Humus houdt voedingsstoffen zoals stikstof, calcium en kalium
goed vast en bindt zich aan water.
4. Verwering: het materiaal waar de grond uit bestaat verweert door de
inwerking van water, CO2 en bacteriën. Daardoor komen er voedingsstoffen
vrij.
5. Neerslag en grondwater: dankzij neerslag is er water, dat een grote rol speelt
bij de voedselopname en de transpiratie van de boom. Water dat in de bodem
trekt, kan ook leiden tot het wegspoelen (uitspoelen) van voedingsstoffen.
De voedingsstoffen die bomen nodig hebben, worden dankzij de voedselkringloop
continu gerecycled. Ze zijn opgeslagen in het levende organische materiaal van de
bomen, het dode organische materiaal op de grond en in de humuslaag in de
bodem.
In de gematigde zone komt zomergroen loofwoud voor. In de tropische
regenwouden en naaldwouden zorgen dezelfde processen voor het in stand houden
van de voedselkringloop. Toch zijn er door verschillen in temperatuur, vochtigheid en
plantensoorten ook veel dingen anders. Door de hoge temperaturen, hoge
vochtigheid en het continue groeiseizoen gaan de meeste processen veel sneller in
tropische regenwouden dan in het zomergroen loofwoud. Opvallend is de rode
bodem, waarin de humus ontbreekt. De mineralisatie gaat zo snel, dat organisch
materiaal direct wordt afgebroken. De voedingsstoffen die daarbij vrijkomen zullen,
als ze niet direct weer worden opgenomen door de planten, wegspoelen door de
grote hoeveelheid neerslag die de grond in sijpelt. Dat verklaart ook waarom
tropische bodems niet echt vruchtbaar zijn. De voedingsstoffen in dit bossysteem
zitten grotendeels opgeslagen in het levend organisch materiaal. De rode kleur van
de bodem wordt vooral veroorzaakt door zeer sterke chemische verwering. Hierbij
zijn ijzer- en aluminiumhoudende verbindingen ontstaan die de rode kleur geven. Het
naaldwoud wordt sterk beïnvloed door het korte groeiseizoen. Door de lage
temperaturen liggen de processen waarbij levende organismen een rol spelen een
groot deel van het jaar stil (vorming en afbraak organisch materiaal). Hierdoor
ontstaat een dikke laag met organisch afval. Door de lage verdamping zal een groot
deel van de neerslag de grond inzakken en voedingsstoffen uitspoelen. De grijze
kleur komt door weinig humus en veel uitspoeling. De uitspoeling wordt nog
bevorderd doordat de afbraak van naalden zorgt voor een zure bodem.
, Alle processen in bron 5 worden door het klimaat beïnvloed. Zodra één onderdeel
van het systeem verandert, veranderen de andere onderdelen ook. Vandaar dat in
elk bossysteem de planten- en dierensoorten en bodemeigenschappen anders zijn.
In gebieden met hetzelfde klimaat zien niet alle bossen er hetzelfde uit. Nog afgezien
van de invloed van de mens, worden die verschillen veroorzaakt door verschillen in
de ondergrond. De grondsoort, hoogteligging en het reliëf hebben ook invloed op de
manier waarop geofactoren op elkaar inwerken. Klimaat en ondergrond zijn onder
natuurlijke omstandigheden de dominante geofactoren.
§3 Wisselwerking tussen de geofactoren
Omdat de klimaten verschillen, werken de geofactoren anders op elkaar in en
ontstaan de landschapszones. Binnen de landschapszones kunnen weer grote
verschillen ontstaan door verschillen in reliëf. Bossen groeien overal waar voldoende
water is, de temperatuur in de zomer niet te laag is en het groeiseizoen niet te kort
is. Dit is het geval in de tropische zone (tropisch regenwoud), de gematigde zone
(zomergroen loofwoud) en in de boreale zone (naaldwoud). Zodra er aan een van de
voorwaarden niet wordt voldaan, verdwijnen bomen en komen er grassen en
struiken voor in de plaats. In het uiterste geval is begroeiing zelfs afwezig. De
hoeveelheid water die beschikbaar is, wordt bepaald door de neerslag en de
temperatuur, aangezien regenwater ook kan verdampen. In de bossystemen is de
nuttige neerslag zo groot, dat heel veel water de grond insijpelt richting grondwater
en daarbij allerlei stoffen zoals humus en voedingsstoffen meeneemt (uitspoeling).
Op lage breedte komen gebieden voor met een neerslagtekort. Hier ontstaat
nauwelijks of geen organisch materiaal. Vaak hebben woestijnbodems een witte of
grijze kleur die wordt veroorzaakt door concentraties van zout, kalk of gips. Deze
concentraties ontstaan wanneer na een sporadische regenbui het grondwater stijgt
tot vlak onder het oppervlak en vervolgens verdampt. Wanneer op de gematigde
breedte de nuttige neerslag vrijwel nul is, verandert de begroeiing van bos in
grassteppe. Doordat er geen uitspoeling is, hoopt alle humus zich op direct onder
het oppervlak. Op de hoge breedte groeien vanwege de lage temperaturen en het
korte groeiseizoen alleen grassen, mossen en heide. Er ontstaan dan toendra’s. Het
organisch materiaal verteert hier door de lage temperatuur nauwelijks. De
bovengrond bestaat hierdoor grotendeels uit veen.
Door middel van landbouw maakt de mens gebruik van het landschap als dynamisch
systeem. En daardoor wordt het landschap sterk beïnvloed:
1. De voedselkringloop wordt doorbroken bij zowel veeteelt als akkerbouw. Het
organisch materiaal dat anders op de grond zou vallen om langzaam te
verteren, wordt nu onttrokken aan het systeem. Om de grond niet uit te
putten, zal de grond jaarlijks moeten worden bemest met natuurlijke mest of
kunstmest.
2. Van diversiteit naar monocultuur. Onder natuurlijke omstandigheden wordt het
landschap gekenmerkt door een grote diversiteit aan planten- en dieren-
soorten. In de landbouw daarentegen gaat het om monocultuur. Hierdoor
wordt het systeem kwetsbaar. Allereerst doordat bij de oogst in één keer alle
begroeiing verdwijnt en de bodem bloot komt te liggen, maar ook doordat in
de natuur voorkomende ziekten een groter effect hebben. Wanneer onder
natuurlijke omstandigheden een ziekte bepaalde planten of dieren uit het
systeem aantast, wordt dat opgevangen door andere soorten.