Dit document bevat de uitwerkingen aantekeningen bij de werkcolleges 1 t/m 5 van grondrechten (gegeven aan de Universiteit van Tilburg, 2019/2020, voor 2de en 3de jaars).
Werkcolleges Grondrechten
Werkcollege 1
Vraag 1
A – Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevat een beperkten ten aanzien van de
toepasselijkheid van het Handvest op het handelen van de lidstaten van de Europese Unie. Wat houdt deze
beperking in? Illustreer uw antwoord aan de hand van één arrest van het HvJEU.
Uit artikel 51 lid 1 volgt dat het Handvest zich uitsluitend tot de lidstaten richt wanneer zij het Unierecht ‘ten
uitvoer brengen’. Voor de uitleg van de bepaling kan een onderscheid worden gemaakt tussen een strikte
benadering en een ruime benadering. Volgens de strikte benadering zijn lidstaten alleen aan het Handvest
gebonden wanneer zij het Unierecht uitvoeren. Dit is het geval wanneer zij een richtlijn omzetten in het
nationale recht of uitvoering geven aan een verordening, besluiten van Europese instellingen of bepalingen uit
de Europese verdragen. Volgens de ruime benadering kunnen lidstaten in veel meer gevallen aan het Handvest
gebonden zijn. Bepalend volgens deze benadering is of lidstaten worden geacht op te treden binnen het
toepassingsgebied van het Unierecht.
In het arrest Akerberg Fransson lijkt het Hof een principiële keuze te hebben gemaakt voor de ruime
benadering.
B – Wat is voor het HvJEU de belangrijkste reden geweest om negatief te adviseren over toetreding van de
Europese Unie tot het EVRM?
In een advies aan de Europese Commissie oordeelde het HvJ EU dat het ontwerpverdrag dat de toetreding
daadwerkelijk mogelijk zou maken, niet verenigbaar was met de EU-verdragen. Daarbij is de verdeling tussen
de twee verschillende hoven, het HvJEU en het EHRM, nog niet duidelijk genoeg. De organen van de EU zouden
dus partij worden bij het EVRM. Als burgers dus een uitspraak bij de HvJEU krijgt kan men daarover gaan klagen
bij het EHRM. Het HvJEU wordt dan een lager hof.
Vraag 2
A – Art. 53 EVRM bevat een bepaling die het beschermingsniveau van het EVRM ten opzichte van de nationale
grondrechtenbescherming vastlegt. Geef kort en bondig aan wat de verhouding is tussen de bescherming van
het EVRM en de nationale grondrechtenbescherming.
Art. 53 EVRM houdt kort samengevat het volgende in: de bepalingen in het EVRM doen geen afbreuk aan
eventuele verdergaande bescherming die wordt geboden door nationale grondwetten. Meer bescherming
bieden is dus niet in strijd met het EVRM. Een lidstaat mag echter niet minder bescherming bieden omdat er
dan wél in strijd wordt gehandeld met het EVRM.
B – Art. 53 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevat een bepaling die het
beschermingsniveau van het Handvest ten opzichte van de nationale grondrechtenbescherming vastlegt. Geef
kort en bondig aan hoe het Hof van Justitie de verhouding tussen de bescherming van het Handvest en de
nationale grondrechtenbescherming duidt.
Art. 53 Handvest lijkt op het eerste gezicht gelijk aan art. 53 EVRM: de Handvestbepalingen doen geen afbreuk
aan eventuele verdergaande bescherming die wordt geboden door nationale grondwetten,
mensenrechtenverdragen waaronder het EVRM, en andere delen van Unierecht. In het Melloni-arrest maakte
het HvJEU evenwel duidelijk dat een hogere nationale beschermingsmaatstaf niet kan worden toegepast
wanneer dit strijd oplevert met Unierecht.
Vraag 3
A – Dat deze bepaling ongeschikt is voor rechtstreekse toepassing door de nationale rechter betekent niet dat
deze bepaling geen verplichtingen met zich meebrengt voor de Nederlandse overheid. Leg deze bewering uit.
Art. 11 lid 2 onder b is niet een ieder verbindend. De verdragspartij moet namelijk passende maatregelen
nemen. Dit is dus gericht tot de lidstaten en het bevat vage normen. Want wat zijn passende maatregelen? Dat
de Nederlandse rechter dit niet rechtstreeks kan toepassen, betekent voor de Nederlandse vrouw dat zij zich
hier niet op kan beroepen. Nederland heeft echter nog steeds verplichtingen ten opzichte van dit verdrag. Dit
verdrag is een verplichting voor de Nederlandse overheid, ook al kunnen individuele burgers zich hier niet op
kunnen beroepen. Het verdrag is onderdeel van de Nederlandse rechtsorde. Dit komt omdat wij een monistisch
stelsel hebben waardoor verdragen rechtstreeks in onze rechtsorde werken.
1
, B – Waarom is de bepaling uit art. 11 lid 2 onder b van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
discriminatie tegen vrouwen ongeschikt voor rechtstreekse toepassing door de nationale rechter en op welk(e)
artikel(en) van de Grondwet is dit gebaseerd?
Dit komt omdat in deze bepaling beleidsvrijheid voor de wetgever is overgelaten. Dit betekent dat er vage
bepalingen in staan die de nationale wetgever verder moet invullen. Art. 93 en 94 Gw zijn de artikelen waaruit
dit blijkt.
Vraag 4
A – Welke gevolgen heeft het ontbreken van rechtstreekse werking van deze bepalingen voor de verplichtingen
die op dit punt uit dit Verdrag voortvloeien voor de Nederlandse overheid?
Het heeft geen gevolgen. Het feit dat er geen rechtstreekse werking is heeft geen gevolg dat de overheid
verplichtingen heeft ten opzichte van het verdrag. We kennen namelijk het monistische stelsel waardoor dit
verdrag doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde, ook al kan je als individu je niet beroepen op deze bepaling.
B – Ook het Handvest van de grondrechten van de EU bevat in artikel 26 een bepaling met betrekking tot de
integratie van personen met een handicap. Betreft het hier een recht of een beginsel?
We hebben hier te maken met een beginsel. Het gaat namelijk over een recht op maatregelen, dit is dus een
sociaal grondrecht. De overheid moet wat doen.
C – Welke betekenis heeft het onderscheid tussen rechten en beginselen in het EU-recht?
Als het niet gaat om recht maar om een beginsel dan is er minder rechterlijke toezicht mogelijk. Zie hiervoor art.
52 Handvest.
Vraag 5
A – Wat betekent deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak voor de verplichtingen die voortvloeien
uit art. 27 van dit Verdrag voor de Nederlandse overheid?
Het heeft geen gevolgen. Het feit dat er geen rechtstreekse werking is heeft geen gevolg dat de overheid
verplichtingen heeft ten opzichte van het verdrag. We kennen namelijk het monistische stelsel waardoor dit
verdrag doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde, ook al kan je als individu je niet beroepen op deze bepaling.
B – Ook art. 24 van het EU-Handvest ziet op de rechten van het kind. Het EU-Handvest is echter niet in alle
gevallen van toepassing. In welk(e) geval(len) zou het EU-Handvest van toepassing zijn? Illustreer uw antwoord
aan de hand van één arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Art. 51 lid 1 Handvest en HvJEU Akerber Fransson. Uit artikel 51 lid 1 volgt dat het Handvest zich uitsluitend tot
de lidstaten richt wanneer zij het Unierecht ‘ten uitvoer brengen’. Voor de uitleg van de bepaling kan een
onderscheid worden gemaakt tussen een strikte benadering en een ruime benadering. Volgens de strikte
benadering zijn lidstaten alleen aan het Handvest gebonden wanneer zij het Unierecht uitvoeren. Dit is het
geval wanneer zij een richtlijn omzetten in het nationale recht of uitvoering geven aan een verordening,
besluiten van Europese instellingen of bepalingen uit de Europese verdragen. Volgens de ruime benadering
kunnen lidstaten in veel meer gevallen aan het Handvest gebonden zijn. Bepalend volgens deze benadering is of
lidstaten worden geacht op te treden binnen het toepassingsgebied van het Unierecht.
In het arrest Akerberg Fransson lijkt het Hof een principiële keuze te hebben gemaakt voor de ruime
benadering.
C – Hoe verhoudt het EVRM zich tot de grondrechtenbescherming die uit het nationale recht en uit
internationale verdragen voortvloeit?
Art. 53 EVRM houdt kort samengevat het volgende in: de bepalingen in het EVRM doen geen afbreuk aan
eventuele verdergaande bescherming die wordt geboden door nationale grondwetten. Meer bescherming
bieden is dus niet in strijd met het EVRM. Een lidstaat mag echter niet minder bescherming bieden omdat er
dan wél in strijd wordt gehandeld met het EVRM.
Werkcollege 2
Vraag 1
A – In EHRM 4 deember 2008, 30562/04 (S. and Marper) vergelijkt het EHRM het bewaren van privacygevoelig
materiaal als vingerafdrukken met het aftappen van telefoons. In welk arrest zet het EHRM de eisen van het
‘law’-criterium bij het aftappen van telefoons uiteen?
In EHRM Kruslin/Huvig/Frankrijk.
2
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Karlijn123. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.