BV916629
TAXUS en LEER SMITS
Manege M is eigenaar van een weide gelegen naast de manege. Dit weiland is omheind: de
omheining is voorzien van een afrastering van gaas. De weide grenst aan een zijde aan de
tuin van eigenaar E. In de tuin van E bevindt zich dicht bij de omheining een afvalhoop. E
heeft op deze afvalhoop een (voor paarden giftige) struik gedeponeerd die E in zijn tuin had
willen planten. Een deel van de struik stak over de omheining. Twee paarden van manege
M, die in het weiland graasden, hebben van deze struik gegeten. Als gevolg daarvan zijn
beide paarden overleden. E was van de giftigheid van de struik voor paarden niet op de
hoogte. De giftigheid van deze struik voor paarden is ook geen feit van algemene
bekendheid.
Manege M stelt E voor de geleden schade ex artikel 6:162 BW aansprakelijk. M stelt dat E
door de struik geheel onnodig gedeeltelijk over de omheining te laten hangen waardoor de
paarden ervan konden eten, verwijtbaar inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van
M en derhalve toerekenbaar onrechtmatig jegens M heeft gehandeld, dan wel dat E
onrechtmatig jegens M heeft gehandeld omdat het onzorgvuldig is om derden bloot te stellen
aan het risico dat stoffen of zaken die men in zijn bezit heeft en waarvan men de schadelijke
eigenschappen niet kent, schade veroorzaken.
Heeft E onrechtmatig (1ste vereiste voor aansprakelijkheid ex art. 6:162 BW) gehandeld door
inbreuk te maken op het eigendomsrecht van M door de struik geheel onnodig gedeeltelijk
over de omheining te laten hangen, dan wel door M bloot te stellen aan het risico dat stoffen
of zaken die men in zijn bezit heeft en waarvan men de schadelijke eigenschappen niet kent,
schade veroorzaken?
Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie en bespreek de zogenoemde leer Smits.
• Nee, een inbreuk op het eigendomsrecht van M, die uitsluitend bestaat in het boven
diens grond hebben van een gedeelte van een losliggende struik, vestigt geen
aansprakelijkheid voor een vergiftiging als hier heeft plaatsgevonden, in het bijzonder
niet indien degeen die de struik aldus heeft neergelegd, niet wist of behoefde te
weten dat die struik voor paarden vergiftig was, aldus de HR in het Taxusarrest.
• De HR past in het Taxusarrest derhalve de leer Smits toe. Inbreuk op eens anders
subjectief recht (in casu een inbreuk op het eigendomsrecht van M) is niet voldoende
voor het aannemen van onrechtmatigheid. Daartoe is bovendien vereist dat is
gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk
verkeer betaamt. De tweede door M aangevoerde aansprakelijkheidsgrond biedt M
echter ook geen soelaas.
• De door M aansprakelijkheidsregel dat het onzorgvuldig is (d.w.z. in strijd met
hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt) om
derden bloot te stellen aan het risico dat stoffen of zaken die men in zijn bezit heeft
en waarvan men de schadelijke eigenschappen niet kent, schade veroorzaken, werd
door de HR in het Taxusarrest afgewezen. Een dergelijke aansprakelijkheidsregel
kan niet worden aanvaard, indien het gaat om planten of struiken, waarvan de
giftigheid niet van algemene bekendheid is.
o NB: ‘De in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid reikt niet zo
ver dat degeen die een plant of struik waarvan hij de giftigheid niet kent of
behoeft te kennen, onder zich heeft, verplicht zou zijn om deze plant of struik
op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat zij geen gevaar kan
opleveren, tenzij hem na onderzoek is gebleken dat de plant of struik
ongevaarlijk is’.
WERINK/HUDEPOHL + JANSEN/JANSEN
De dag voordat L met zijn familie gaat kamperen, zet hij met zijn vriend M als oefening de
bungalowtent op in zijn tuin. Bij het opzetten struikelt de zonder noodzaak achteruitlopende
M over een door hem zelf gespannen scheerlijn en komt ten val. Hij grijpt zich vast aan de
overeind staande tent, welke hij in zijn val meesleurt. De punt van een tentstok raakt daarbij
, BV916629
L in zijn rechteroog. Het daardoor veroorzaakte letsel heeft tot verlies van het oog geleid. L
vordert van M materiele en immateriële schadevergoeding stellende dat de nodeloze en
gevaarlijke gedraging van M een onrechtmatige daad jegens hem oplevert.
Heeft M jegens L onrechtmatig (1ste vereiste voor aansprakelijkheid ex art. 6:162 BW)
gehandeld? Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie.
Stelling hiervoor in casus kan zijn: De advocaat van A stelt dat de Staat onrechtmatig
jegens A heeft gehandeld, door voor de gevaarssituatie ter plaatse (slipgevaar door
opgereden split) niet dan wel onvoldoende te waarschuwen als gevolg waarvan A ernstige
letselschade heeft opgelopen (stelling 1)
• Niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval als verwezenlijking van een
gevaar dat aan een bepaald gedrag inherent is, doet dat gedrag onrechtmatig
zijn; zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate
van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander)
als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van
zorgvuldigheid van dat gedrag had behoren te onthouden (arresten Werink-
Hudepohl en Jansen-Jansen).
o De gevaarlijke gedraging van M (zonder noodzaak achteruitlopen hoewel M
wist dat er een aantal scheerlijnen was gespannen) maakte een ongeval zoals
in casu niet onder alle omstandigheden zodanig waarschijnlijk dat M zich naar
maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid van dit gedrag had behoren
te onthouden.
KELDERLUIK en WERINK/HUDEPOHL
Stap 1. Sprake van schending van ongeschreven recht (derde grond 6:162 BW)
Stap 2. Sprake van in het leven roepen van nodeloos gevaar?
Stap 3. Werink/Hudepohl en Jansen/Jansen
Stap 4. Kelderluikcriteria
Patiënt P is als gevolg van zijn neurotische depressie gedwongen opgenomen in de door Stichting S
geëxploiteerde psychiatrische inrichting. P blijkt moeilijk behandelbaar en loopt een aantal malen in
ontoerekenbare toestand uit de psychiatrische inrichting weg, waarbij in minstens één geval schade
aan eigendom van derden (beschadiging van autospiegels) is toegebracht. S heeft na de eerdere
ontsnappingen geen mogelijke maatregelen genomen om te voorkomen dat P de inrichting opnieuw
zou verlaten. Bij een van zijn ontsnappingen zet P een hek open waardoor koeien uit de wei van boer
B ontsnappen. Een van de koeien veroorzaakt een aanrijding met de auto van A, materiële schade €
10.000. A raakt bij het ongeval gewond.
1. A overweegt een vordering tot schadevergoeding tegen patiënt P in te stellen. Zijn advocaat
overweegt of aan de vereisten van artikel 6:162 BW is voldaan en stelt dat gezien de
ontstane schade de gedraging van P als onrechtmatig dient te worden aangemerkt.
Kan het handelen van P als onrechtmatig (1e vereiste voor aansprakelijkheid ex art. 6:162
BW) worden aangemerkt? Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie en aan de hand
van relevante jurisprudentie een reactie op de stelling van de advocaat van A.
2. Kan het handelen van Stichting S als onrechtmatig (1e vereiste voor aansprakelijkheid ex art.
6:162 BW) jegens A worden aangemerkt?
1
, BV916629
• In casu (openzetten van een hek waardoor koeien kunnen ontsnappen die daardoor een
gevaar voor personen dan wel zaken opleveren) zijn inbreuk op een recht en een doen of
nalaten in strijd met een wettelijke plicht als onrechtmatigheidscriteria niet op de gedraging
van P van toepassing. A zal dus een beroep moeten doen op de derde in artikel 6:162,
tweede lid, BW, genoemde grond; een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens
ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
• A beroept zich mitsdien op schending van een ongeschreven veiligheidsnorm door P. Heeft P
in casu een ongeschreven veiligheidsnorm geschonden, dat wil zeggen heeft P ten aanzien
van eens anders persoon of goed nodeloos een groter gevaar voor en ander in het leven
geroepen, dan waarop een normaal mens beducht moet zijn en daardoor onrechtmatig
gehandeld?
• Daarbij doet niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van
een aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig zijn (Werink-
Hudepohl). De stelling van de advocaat van A is derhalve onjuist. In het Kelderluikarrest
noemt de HR vier factoren die in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval
moeten worden afgewogen om te kunnen vaststellen of sprake is van onrechtmatige
gevaarzetting:
o aard van de gedraging B. ernst van de gevolgen C. kans op schade D. bezwaarlijkheid
van de voorzorgsmaatregelen (in casu niet van belang.
o In casu kan worden geoordeeld dat P door het openzetten van het hek van een
weiland met daarin een aantal koeien die daardoor konden ontsnappen nodeloos
voor anderen een groter gevaar in het leven heeft geroepen dan waarmee zij
normaal rekening moeten houden (A), dat te voorzien was dat een ontsnapping van
koeien ernstige gevolgen kon hebben (B) en grote kans op schade met zich mee zou
brengen (C).
o Andere casus: Het is in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid om
onvoldoende toezicht te houden op een driejarige dochter
OF:
• Is er door de Staat onrechtmatig gehandeld, dat wil zeggen is er in casu sprake van een doen
of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer
betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (art.
6:162, tweede lid, BW)?
• De stelling van A dat reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval als verwezenlijking van
een gevaar dat aan een bepaald gedrag inherent is, dat gedrag onrechtmatig doet zijn is
onjuist. Gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van
waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) zo groot is, dat
de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had behoren te onthouden
(arresten Zwiepende tak en Jansen-Jansen). De vraag of de Staat in casu een ongeschreven
veiligheidsnorm heeft geschonden door ten aanzien van A nodeloos een groter gevaar in
het leven te roepen, dan waarop A normaal beducht had moeten zijn dient aan de hand
van de zogenoemde Kelderluikfactoren te worden beoordeeld. In het Kelderluikarrest
noemt de Hoge Raad vier factoren die in het licht van de omstandigheden van het gegeven
geval moeten worden afgewogen om te kunnen vaststellen of de gevaarzetting als
onrechtmatig dient te worden aangemerkt (4 criteria)
o In casu (A) kan worden geoordeeld dat door de Staat onvoldoende
beveiligingsmaatregelen waren getroffen om autobestuurders te waarschuwen voor
het gevaar dat zij in de aan de rechterzijde van de rijbaan aanwezige splitrand van
enkele centimeters dik terecht zouden komen en daardoor zouden slippen en de
Staat daardoor voor automobilisten nodeloos een groter gevaar in het leven heeft
geroepen dan waarmee zij normaal rekening moeten houden. Uitsluitend het
plaatsen van een bord ‘werk in uitvoering’ – mede gelet op de omstandigheid dat de
, BV916629
weg niet was verlicht en wegdekmarkering ontbrak – moet als onvoldoende
beveiliging en waarschuwing voor slipgevaar (voortvloeiend uit de aanwezigheid van
een splitrand van enkele centimeters dik) worden aangemerkt, waarbij in
aanmerking moet worden genomen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de
nodige voorzichtigheid en oplettendheid in acht zullen nemen (arrest Bussluis),
o (B) dat te voorzien was dat een dergelijke slippartij een grote kans op schade
o (C) met ernstige gevolgen met zich mee zou brengen,
o (D) terwijl vrij eenvoudig en zonder veel kosten voorzorgsmaatregelen konden
worden getroffen bijvoorbeeld door het aanbrengen van meer en specifiekere
waarschuwingsborden en snelheidsverminderende maatregelen.
• Bij dit alles is niet van belang of men het gevaar dat zich heeft verwezenlijkt concreet heeft
voorzien. Voldoende is dat met het moeten nemen van bepaalde veiligheidsmaatregelen in
het algemeen – naar objectieve maatstaven – bepaalde (gezondheids)gevaren getracht
wordt te voorkomen (tekstboek nr. 47). Het eerste verweer is derhalve onjuist.
• Ook het tweede verweer dat het handelen van de Staat in casu marginaal dient te worden
getoetst is onjuist. De gedraging van de Staat dient naar de gewone regels van het
aansprakelijkheidsrecht te worden beoordeeld. De Staat als wegbeheerder dient ervoor te
zorgen dat een weg zodanig wordt ingericht en onderhouden dat hij geen gevaar oplevert
voor de weggebruikers (arrest Bussluis).
2.
• Ook in dit geval moet aan de hand van de Kelderluikcriteria worden beoordeeld of de
gevaarzettende gedraging van Stichting S als onrechtmatig moet worden aangemerkt. In het
Kelderluikarrest noemt de HR vier factoren die in het licht van de omstandigheden van het
gegeven geval moeten worden afgewogen om te kunnen vaststellen of sprake is van
onrechtmatige gevaarzetting:
A. aard van de gedraging B. ernst van de gevolgen C. kans op schade D. bezwaarlijkheid
van de voorzorgsmaatregelen.
• De zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer is vereist i.v.m. de aard van psychisch
gestoorden brengt mee dat degene die in het kader van hun behandeling het toezicht over
hen heeft aanvaard, gehouden is zoveel als redelijkerwijs mogelijk erop toe te zien dat zij
derden (of zichzelf) geen schade toebrengen (arrest ‘t Ruige Veld, tekstboek nr. 51). In casu
moet dan ook geoordeeld worden dat S door onvoldoende toezicht op de opgenomen P
nodeloos voor anderen een gevaar in het leven heeft geroepen (A) , dat door eerdere
incidenten te voorzien was dat een ontsnapping ernstige gevolgen kon hebben, waarbij niet
nodig is dat het specifieke gevaar bekend was (t Ruige Veld) (B) en dat dit grote kans op
schade met zich mee zou brengen, waarbij niet van belang is dat men weet wat de aard vd
schade zal zijn (’t Ruige Veld) (C), en dat S een dergelijke ontsnapping door het nemen van
eenvoudige voorzorgsmaatregelen had kunnen voorkomen dan wel zeer had kunnen
bemoeilijken.
CASUS 2: Uiteindelijk besluit E een actie tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige
daad tegen Stichting Het Veld in te stellen. Heeft de Stichting onrechtmatig gehandeld? Zo
ja, kan de onrechtmatige daad dan aan de Stichting worden toegerekend? Verwerk in uw
antwoord relevante jurisprudentie.
• In casu zijn inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke
plicht niet van toepassing. Eigenaar E zal dus een beroep moeten doen op de derde
in artikel 6:162, tweede lid, genoemde grond; een doen of nalaten in strijd met
hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.