VERTAD03 - Verdiepen in de taalontwikkeling
Hoofdstuk 1 Taalonderwijs
Taal zorgt voor expressie, contact, vergaren van kennis, ontwikkeling en is verbonden met
persoonlijkheid en identiteit. Taaldomeinen; spreken, luisteren, schrijven en lezen.
Kernfuncties van het onderwijs
Kwalificatie= het eigen maken van kennis, vaardigheden en houdingen die leerlingen
kwalificeren voor het leven in de huidige maatschappij en voor het uitoefenen van een
beroep. Bijv. brieven schrijven of een auto besturen.
Socialisatie= voorbereid worden op het leven als lid van een gemeenschap met eigen
tradities, gewoonten en regels. Het is een proces waarbij iemand bewust/onbewust
cultuurkenmerken overneemt.
Subjectivering= vorming van een persoon (bewustwording van autonomie bv)
Scholen richten onderwijs in aan de hand van aannames hoe onderwijs best gegeven kan worden en
die aannames zijn gebaseerd op leertheorieën. Tegenwoordig is dit populair->Constructivisme= de
interactie tussen de lerende en de leeromgeving staan centraal. Leren is een actief proces van
kennisverwerving en ontstaat door interactie. Ook de emanciperende rol heeft invloed->
communicatie, expressie en aansluiting op leefwereld is belangrijk.
Visies op taalonderwijs
Traditionele taalonderwijs= taal is de dragen van cultuur. Taal bestaat uit deelvaardigheden
zoals schrijven, lezen en grammatica. Dit wordt allemaal in aparte lessen behandeld.
Voordeel= het is overzichtelijk. Nadeel= aandacht voor domeinen is niet evenwichtig.
Thematisch-cursorisch taalonderwijs= Taalonderwijs waarbij leerlingen aan zelfgekozen
thema`s werken, maar waarbij voor het opvangen van tekorten bij leerlingen op het gebied
van deelvaardigheden als spelling, grammatica enz. voor een cursorische lijn werd gekozen.
Nadeel= kost veel tijd en hoe test je wat leerlingen hebben geleerd.
Taal bij alle vakken= door middel van taal kan je leren en er is dus veel interactie tussen
leerlingen.
Communicatief taalonderwijs= leerlingen leren goed mondeling en schriftelijk
communiceren, hoe breng je goed een boodschap over. Je hebt een zender, boodschap en
ontvanger. Leerlingen zijn gemotiveerd.
Whole-languagebenadering= Taal wordt als een geheeld aangeboden. Er wordt waarde
gehecht aan wat kinderen te vertellen hebben en hoe ze dit mondeling en schriftelijk kunnen
doen. Eigen ervaringen van kinderen zijn uitgangspunten voor gesprekken.
Strategisch taalonderwijs= leerlingen moeten voor het uitvoeren van communicatieve taken
strategieën beheersen (krijgen stappenplan). Voordeel= leerlingen krijgen middel voor grip
op taal. Nadeel= steeds hetzelfde stappenplan gaat vervelen voor leerlingen.
Taakgericht onderwijs= Taal leer je door taken uit te voeren en andersom. Er is vaak een
kloof tussen wat leerlingen aan taalvaardigheid bezitten en tussen de taak die ze moeten
uitvoeren, beetje uitdaging is goed. Leerlingen kunnen de kloof overbruggen door zelf te
ontdekken (je leert het meest van wat je zelf ontdekt).
Interactief onderwijs= Leerlingen leren taal het best in een krachtige leeromgeving waarbij
rekening wordt gehouden met individuele verschillen en behoeften. Er zijn drie pijlers van
belang→ betekenisvol leren, sociaal leren en strategisch leren.
,Inhoud taalonderwijs basisschool
Taalbeschouwing= reflecteren op taal en taalgebruik. Het is belangrijk, omdat leerlingen d.m.v. die
reflectie zelf bewuster gaan spreken, luisteren, lezen en schrijven + taal is zo fascinerend en een
belangrijk cultuurelement dat het het beschouwen waard is.
Doelen taalonderwijs
Kerndoelen (aanbodverplichting); scholen zijn verplicht (door de overheid) onderwijsaanbod
te realiseren dat voldoet aan deze kerndoelen. Er zijn twaalf kerndoelen voor taal. Je hebt
doelen m.b.t. mondeling onderwijs, schriftelijk onderwijs en taalbeschouwing (strategieën).
Tussendoelen/leerlijnen; deze zijn door de overheid ontwikkeld om scholen te
ondersteunen bij de keuze van de inhouden van taalonderwijs. Zijn te vinden op de website
TULE.
Referentiekader (niveauverplichting) taal en rekenen; hierin staat beschreven wat
leerlingen op verschillende momenten in loopbaan moeten kennen en kunnen. Je hebt bijv.
fundamenteel niveau (75% bereikt dit aan eind schooljaar) F1 voor eind basisonderwijs etc.
Referentiekader van taal bestaat uit vier domeinen; mondelinge taalvaardigheid, lezen,
schrijven en begrippenlijst en taalverzorging.
Leerstoflijnen bij Referentiekader; staat beschreven hoe de leerstof kan worden opgebouwd
en hoe je het einde bereikt.
Doelen vanuit methode of zelfgekozen?
Groeps- en individuele doelen
Op elke basisschool zijn de kerndoelen en referentiekaders hetzelfde, maar de didactiek verschilt. De
didactiek ligt meestal aan welke visie een school hanteert.
Incidenteel leren= het leren vind onbedoeld/spontaan plaats. Voordat een kind naar school gaat
kent het al fonemen, basiswoordenschat, zinsopbouw en regels en normen. Dit dankt zich aan het
regel genererend vermogen; nieuwe zinnen maken op basis van zelf ontdekte regels.
Intentioneel leren= bewust kiezen om iets te leren.
Instructieve leersituatie= via directe instructie wordt leerlingen iets aangeleerd en via oefeningen
moeten ze inoefenen wat aan orde kwam.
, Constructieve leersituatie= leervragen van leerlingen worden beantwoord en er worden anker
(probleemgeoriënteerde context als gemeenschappelijke kennisbron om nieuw probleem te
verkennen, aan de hand van een film/verhaal) taalactiviteiten uitgevoerd of via routines. Het leren
valt onder eigen verantwoordelijkheid van de kinderen en bouwt op kennis die je al hebt.
Een balans tussen instructief en constructief is belangrijk voor een goed didactiek. De keuze hangt af
van de visie en de inhoud van de leerstof.
Hoofdstuk 2 Taal
Gesproken taal kan je horen en geschreven taal kan je zien. Een receptief proces= betekenis geven
aan klanken en tekens. Een productief proces= zelf klanken en tekens produceren.
Geletterdheid= de vaardigheid in het lezen en schrijven.
Ontluikende geletterdheid (0-4 jaar); het ontdekken dat er geschreven taal bestaat.
Beginnende geletterdheid (groep 1,2 en 3); het ontdekken van het alfabetisch schrift en het
verband tussen gesproken en geschreven taal.
Gevorderde geletterdheid (groep 4 t/m 8); snel woorden herkennen en lezen wordt
geautomatiseerd.
Taal= een complex systeem van tekens en regels waarmee mensen betekenissen met elkaar
uitwisselen met verschillende functies. Taal heeft verschillende functies→communicatieve functie,
conceptualiserende functie (greep krijgen op werkelijkheid, hoe meer concepten je kent hoe meet je
begrijpt) en expressieve functie. Ook heb je de poëtische functie, de metalinguïstische functie en
de conatieve functie (via taal spreek je iemand aan en zet diegene aan tot handelen. Taal heeft een
betekenis en een systeem.
Effectief schriftelijk taalgebruik is:
Duidelijk
Efficiënt (niet meer woorden dan nodig)
Gepast (afgestemd op doelgroep)
Aantrekkelijk
Correct
Mondelinge communicatie
Je communiceert altijd
Iedere uiting van communicatie heeft een inhoudsaspect (woorden die je gebruikt) en
betrekkingsaspect (waarop we woorden uitspreken en lichaamstaal die we gebruiken).
Ieder heeft zijn eigen waarheid (interpreteert iets op eigen manier)
Mensen communiceren vooral non-verbaal