Hoofdstuk 1 Personen- en familierecht
§1.1 De persoon
Rechtssubject → mensen die drager zijn van rechten en plichten. Vanaf de geboorte zijn mensen
rechtssubject. Art. 1:2 BW zorgt ervoor dat een ongeboren kind ook al drager van rechten en plichten
kan zijn. Het ongeboren kind kan als erfgenaam optreden.
§1.2 Naam en woonplaats
§1.2.1 De naam
Iemand zijn voornaam (of voornamen) is de naam die als zodanig in de geboorteakte staat vermeld
(art. 1:4 lid 1 BW). Voor wijziging van een voornaam kan een verzoek bij de rechtbank worden
ingediend (art. 1:4 lid 4 BW). De ambtenaar van burgerlijke stand kan weigeren voornamen op te
nemen die ongepast zijn of die overeenstemmen met een bestaande geslachtsnaam, tenzij de tevens
gebruikelijke voornamen zijn (art. 1:4 lid 2 BW). De geslachtsnaam is sinds 1998 een vrije keuze voor
de ouders (art. 1:5 lid 4 BW). De gezamenlijke verklaring kan voor de geboorte plaatsvinden. Dit is
vooral uit praktisch oogpunt wenselijk aangezien de wet verplicht binnen drie dagen na de bevalling
aangifte te doen (art. 1:19e lid 6 BW) en de net bevallen moeder dan vaak nog niet in staat zal zijn in
persoon voor de ambtenaar te verschijnen. Wordt er geen gezamenlijke keuze gemaakt, dan krijgt het
kind de naam van de vader c.q. de duomoeder (art. 1:5 lid 1 BW). Dit blijft zo, ook in geval van
erkenning door de andere ouder, tenzij beiden ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk hebben
verklaard dat het kind de geslachtsnaam van de andere heeft (lid 2).
Broers en zussen zullen dezelfde achternaam hebben art. 1:5 lid 8 BW. Dit geldt ook wanneer er geen
keuze is gedaan en de naam is bepaald door de wet. Het wijzigen van een geslachtsnaam is minder
eenvoudig dan een wijziging van voornamen. Er moet een verzoek bij de koning worden ingediend
door de betreffende persoon art. 1:7 lid 1 BW. Er zal dan een algemene procedure volgen die bij
algemene maatregel van bestuur is vastgesteld in het Besluit Geslachtsnaamswijziging. Bij koninklijk
besluit wordt uiteindelijk de wijziging van de geslachtsnaam vastgesteld.
§1.2.2 Woonplaats
Art. 99 lid 1 Rv geeft aan tot welke rechtbank iemand zich moet wenden.
Art. 6:41 sub b BW geeft aan waar de levering van een product moet plaatsvinden.
Art. 1:10 BW de woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij
gebreke aan woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
Art. 1:12 lid 1 BW handelingsonbekwamen hebben een zogeheten “afgeleide woonplaats”. Als
woonplaats van de minderjarige en van de onder curatele gestelde geldt de woonplaats van degene
die het gezag over hem uitoefent, respectievelijk van zijn curator.
Art. 4:191 BW & art. 1:13 BW vooral in het kader van het erfrecht valt de enigszins macaber klinkende
term “sterfhuis”. Daarmee wordt bedoeld de plaats waar iemand zijn woonplaats heeft gehad.
§1.3 Het huwelijk en het geregistreerd partnerschap
§1.3.1 Het huwelijk
Eerst had je voor homostellen het geregistreerd partnerschap, omdat ze geen huwelijk samen aan
konden gaan. Sinds 2001 kan er een huwelijk worden aangegaan tussen twee personen van
verschillend of gelijk geslacht, art. 1:30 lid 1 BW. In dit artikel staat ook dat een rechtsgeldig huwelijk
geen kerkelijk huwelijk is. Eerst moet er volgens het BW getrouwd worden bij de burgerlijke stand en
daarna mogen godsdienstige plechtigheden plaatsvinden. Indien dit niet gebeurt loopt deze persoon
een geldboete en zelfs een hechtenis art. 499 Sr.
§ 1.3.1.1 Materiele vereisten
Art. 1:31 lid 1 BW → om het huwelijk aan te gaan moeten een man en een vrouw de leeftijd van
achttien jaar hebben bereikt. Hier zijn geen uitzonderingen op. Indien hier niet aan voldaan wordt is er
sprake van een huwelijksbeletsel.
Andere huwelijksbeletsels
gestoorde geestvermogens art. 1:32 BW
polygamie art. 1:33 BW en art. 1:42 BW
Curatele zonder toestemming van de curator/kantonrechter art. 1:37 BW en art. 1:38 BW
te nauwe verwantschap art. 1:41 BW
,Is de ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte van een huwelijksbeletsel, dan mag hij niet
meewerken aan de voltrekking van het huwelijk of daaraan voorafgaande formaliteiten art. 1:57 BW.
De ambtenaar van burgerlijke stand wordt niet geacht alles te weten van de achtergrond van de
aanstaande echtelieden. Daarom kunnen bepaalde mensen het huwelijk stuiten op grond van het feit
dat er een huwelijksbeletsel is. Stuiting is het zich rechtsgeldig verzetten tegen een aanstaand
huwelijk en dient te worden onderscheiden van het
nietig verklaren van een huwelijk (boek 1 titel 5 afdeling 3). Het huwelijk zal met terugwerkende kracht
nooit hebben bestaan (boek 1, titel 5 afdeling 5). Deze personen zijn bevoegd om het huwelijk te
stuiten (art. 1:51 lid 1 BW):
bloedverwanten in rechte lijn
broers, zussen
voogden en curatoren van een der aanstaande echtgenoten
het OM wordt verplicht tot stuiting van een huwelijk, indien het op de hoogte is van bepaalde
huwelijksbeletselen art. 1:53 lid 1 BW.
Schijnhuwelijk
Art. 1:50 BW kent nog een aparte grond voor stuiting: wanneer het oogmerk van (een der) aanstaande
echtgenoten louter is gericht op het verkrijgen van toelating tot Nederland, kan een huwelijk ook
worden gestuit. Er is dan sprake van een schijnhuwelijk.
§ 1.3.1.2 Formele vereisten
Naast de materiële vereisten zijn er ook formele, procedurele, vereisten waaraan voldaan moet zijn.
1. Art. 1:44 BW er dient aan de ambtenaar van de burgerlijke stand het voornemen om te gaan
huwen kenbaar te worden gemaakt door het verstrekken van gegevens opgesomd in art. 1:44
BW. Op deze manier zijn derden ook op de hoogte van het huwelijk en daardoor kan er ook
kans ontstaan dat het huwelijk wordt gestuit.
2. Art. 1:62 BW er is een wachttijd. Het huwelijk mag pas vanaf de 14e dag na de bekendmaking
aan de ambtenaar worden voltrokken. Dit geeft de ambtenaar de tijd om te kijken of er sprake
is van beletselen.
3. Art. 1:46 BW binnen een jaar na het bekendmaken moet men getrouwd zijn.
4. Art. 1:63 BW de huwelijksvoltrekking geschiedt ten overstaan van de ambtenaar van de
burgerlijke stand en in tegenwoordigheid van ten minste twee en ten hoogste vier getuigen op
het gemeentehuis van de door de aanstaande echtgenoten aangewezen gemeente art. 1:63
BW.
5. Art. 1:67 lid 1 BW het ‘ja-woord’ zal gegeven moeten worden.
6. Art. 1:67 lid 2 BW vervolgens verklaart de ambtenaar dat partijen door de echt aan elkaar zijn
verboden en maakt hij daarvan in het daartoe bestemde register een akte op art. 1:67 lid 2
BW. Let op: het is echter het ja-woord dat het huwelijk tot stand laat komen, niet de akte.
Is er aan de formele vereisten voldaan, dan is het huwelijk tot stand gekomen, huwelijk wel op verzoek
van de nauw betrokkenen en het Openbaar Ministerie door de rechter nietig worden verklaard art.
1:69 BW en art. 1:76 BW. Deze vernietiging heeft terugwerkende kracht (art. 1:77 lid 1 BW), behalve
ten aanzien van bepaalde groepen personen- zoals bijvoorbeeld de kinderen - voor wie het gevolg van
de nietigverklaring wordt vrijgesteld met het gevolg van een echtscheiding art. 1:77 lid 2 BW.
§1.3.2 het geregistreerd partnerschap
Was vooral in het leven geroepen omdat er nog geen homohuwelijk was, maar men wel een juridisch
gelijkwaardige, samenlevingsvorm wilde mogelijk maken voor personen van gelijk geslacht. Nu het
huwelijk openstaat voor alle geaardheden, rijst de vraag of er nog wel behoefte is aan het GP. Het GP
kan op vrijwel alle punten worden gelijkgesteld met het huwelijk. Dus zowel met betrekking tot de
vereisten voor totstandkomen art. 1:80a BW, als de regels betreffende het huwelijksvermogensrecht
(art. 1:80b BW), alsook de regels der echtscheiding art. 1:80d; art 1;80e BW. De kleine verschillen
zijn:
Het GP komt tot stand zonder een formele verklaring uit art. 1:67 BW. Het is dus het door de
ambtenaar opmaken van de akte van registratie, met daarop de handtekeningen van beide
partners, dat het GP doet ontstaan. Art. 1:63 BW is overigens wel van overeenkomstige
toepassing art. 1:80a lid 6 BW.
Art. 1:68 BW ziet niet op een GP.
, Het GP kent een vorm van beëindiging zonder tussenkomst van de rechter. Dit is mogelijk
indien het geschiedt met- bij een advocaat of notaris schriftelijk vastgelegd- wederzijds
goedvinden van beide partners, en er geen kinderen in het spel zijn over wie de partners al
dan niet gezamenlijk gezag uitoefenen art. 1:80c lid 1 sub c en lid 3. In dat laatste geval dient
het GP te worden beëindigd art. 1:80c lid 1 sub d, waarop de regels van echtscheiding bij het
huwelijk vrijwel onverkort van toepassing zijn verklaard art. 1:80e BW.
Scheiding van tafel en bed is niet mogelijk bij GP.
§1.4 Ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed
§1.4.1 Inleiding
Art. 1:149 BW onderscheidt vier wijzen van beëindiging van het huwelijk:
1. Door de dood;
2. Door een nieuw huwelijk of GP;
3. Vermissing echtgenoot;
4. Door echtscheiding;
5. Door ontbinden van het huwelijk na scheiding van tafel en bed.
§ 1.4.2 Echtscheiding
Scheiden kan alleen door uitspraak van de rechter op verzoek van de echtgenoten gezamenlijk of van
een van hen art. 1:150 BW. De rechter zal geen actieve rol hebben als twee mensen een verzoek
indienen. De rechter zal dan enkel alleen vaststellen dat dit verzoek gegrond is op hun beider oordeel
dat het huwelijk duurzaam is ontwricht art. 1:154 BW. De rechter zal zich moeten conformeren aan dit
oordeel van partijen en, nadat is voldaan aan enkele formaliteiten, de echtscheiding uitspreken. Een
actievere rol heeft de rechter wanneer er sprake is van een eenzijdig verzoek. Bij een eenzijdig
verzoek zal de rechter moeten vaststellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht art. 1:151 BW.
Het daadwerkelijke moment van echtscheiding is het moment van inschrijving van de rechterlijke
beschikking in de registers van de burgerlijke stand art. 1:163 lid 1 BW. Het verzoek tot inschrijving
dient te zijn gedaan binnen zes maanden na de dag waarop de echtscheidingsbeschikking in kracht
van gewijsde is gegaan art. 1:163 lid 3 BW.
Echtscheiding in het Wetboek van Rechtsvordering.
Het Wetboek van Rv kent een aparte afdeling (3.6.2) die gewijd is aan de rechtspleging in
echtscheidingszaken.
art. 815 Rv ouderschapsplan jo. art. 1:247 BW jo. art. 1:377a BW.
§1.4.3 Partneralimentatie
Art. 1:157 BW - discretionaire bevoegdheid rechter is het vaststellen van partneralimentatie jo. art.
1:157 BW. De voorwaarde hiervoor is dat de alimentatiegerechtigde echtgenoot niet voldoende
inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft en deze zich ook niet in redelijkheid kan verwerven.
Behoeftigheid van de alimentatiegerechtigde
De draagkracht van de alimentatieplichtige
§1.4.4 Scheiding van tafel en bed
Scheiding van tafel en bed komt in praktijk weinig voor. In tegenstelling tot de echtscheiding heeft een
scheiding van tafel en bed geen ontbinden van het huwelijk tot gevolg art. 1:169 e.v. BW. Werd altijd
gebruikt voor mensen die door religieuze redenen hun huwelijk niet willen ontbinden. De voornaamste
juridische redenen is het huwelijksvermogensrecht: door het indienen van het verzoek tot scheiding
van tafel en bed wordt de huwelijksgemeenschap van rechtswege ontbonden art. 1:99 lid 1 sub c BW.
Aanleiding daarvoor kan zijn dat een van beide echtgenoten gok-of alcoholverslaafd is. Willen de
echtgenoten na te zijn scheiding van tafel en bed, alsnog hun huwelijk ontbinden en dienen zij daartoe
een verzoek in, dan zal de rechter ontbinden uitspreken art. 1:181 BW. Dient slechts een der
echtgenoten een verzoek in, dan zal de recht het huwelijk ontbinden, indien de scheiding van tafel en
ed tenminste drie jaren heeft geduurd art. 1:179 lid 1 BW.