Contractenrecht samenvatting
Week 2 - Nakoming
Asser 6-1* 2016, nrs. 189-287
Hoofdstuk 6: Nakoming van verbintenissen
§1 Nakoming in het algemeen
- Nakoming: het voldoen aan de inhoud van de verbintenis. Nakomen is de voldoening aan de
inhoud van de verbintenis. Door de nakoming bereikt de verbintenis haar doel en is haar
werking uitgeput; de rechtsband wordt gestaakt (‘solutio’). De wet bezigt de termen
‘nakoming’, ‘voldoening’ en ‘betaling’ door elkaar.
- Geen nakoming zonder schuld. De eerste voorwaarde voor nakoming is het bestaan van een
verbintenis.
- Nakoming door verwezenlijken resultaat of leveren inspanning. De verbintenis is op een
bepaalde prestatie gericht (gericht op het bereiken van een resultaat). Denk aan onderscheid
tussen resultaatsverbintenis en inspanningsverbintenis.
- Door nakoming gaat de verbintenis in de regel teniet.
- Is nakoming (betaling) een eenzijdige rechtshandeling? Betaling is geen tweezijdige
rechtshandeling. Haar werking berust niet op een, op het tenietgaan van de verbintenis
gerichte, wilsovereenstemming.
§2 Door wie nagekomen kan worden
Een verbintenis kan door een ieder worden nagekomen. Een verbintenis kan, derhalve door de
schuldenaar, in beginsel met gelijk gevolg nagekomen worden door een ieder, of hij daarbij belang
heeft of niet. In de eerste plaats is de schuldenaar geroepen de schuld te voldoen, maar iemand
anders kan dat ook voor hem doen, zie art. 6:30 BW.
Door een derde kan de verbintenis slechts gekweten worden indien die derde handelt tot kwijting
van de schuldenaar. Zou hij gehandeld hebben tot betaling van een vermeende eigen schuld, dan is
de schuldenaar niet gekweten en kan de derde het betaalde in beginsel als onverschuldigd betaald
van de schuldeiser terugvorderen (art. 6:203 BW).
De derde die tot kwijting van de schuldenaar handelt kan dit doen in naam van die schuldenaar (voor
de schuldeiser betaling door de schuldenaar) of in eigen naam (voor de schuldeiser betaling door een
derde). Dit is van belang voor de mogelijkheid van subrogatie: deze kan slechts plaatsvinden wanneer
de schuld door een derde betaald wordt.
Als de crediteur weigert dat een derde betaalt in plaats van de schuldenaar, dan treedt de
schuldeiser in schuldeisersverzuim.
§3 Aan wie betaald moet worden
De betaling moet gedaan worden:
a. Aan de schuldeiser, of
b. Aan iemand die met hem of in zijn plaats bevoegd is de betaling te ontvangen (art. 6:31-33
BW)
Doorgaans zal betaling geschieden aan de schuldeiser. Beslissend is wie op het moment van betaling
de schuldeiser is. Soms kan betaling uitsluitend aan de schuldeiser zelf geschieden (denk aan
geneeskundige behandeling).
, 1. Betaling aan schuldeiser bevrijdt niet als de schuldeiser niet bekwaam is om te ontvangen.
Art. 6:31 bepaalt dat de betaling niet bevrijdt als zij is gedaan aan een onbekwame
schuldeiser. Art. 6:31 beschouwt het ontvangen van een betaling als een rechtshandeling.
Betaling die strekt tot werkelijk voordeel aan onbekwame schuldeiser is wel bevrijdend.
2. Betaling aan schuldeiser bevrijdt niet jegens bepaalde derden.
Het kan zich voordoen dat de betaling, hoewel gedaan aan de schuldeiser, de schuldenaar
ten opzichte van sommige personen niet bevrijdt. Men denke aan betaling gedan in weerwil
van een beslag of terwijl de schuldeiser wegens een beperkt recht, bewind of soortgelijk
beletsel onbevoegd was de betaling te ontvangen. Wordt de schuldenaar deswege
genoodzaakt opnieuw te betalen, dan heeft hij verhaal op de schuldeiser (art. 6:33 BW).
3. Betaling aan schuldeiser bevrijdt niet indien zij wordt gedaan in andere vorm dan bedongen.
4. Betaling aan een ander dan de schuldeiser of bevoegde derde bevrijdt niet.
Toch bevrijdend indien:
1. Bekrachtigd
2. Gebaat
3. Ontvanger in redelijkheid werd beschouwd als schuldeiser of derde aan wie moest worden
betaald (art. 6:34 lid 1 BW). “Op redelijke gronden” objectief. De schuldenaar moet zijn
afgegaan op de schijn van schuldeiserschap.
Zonder beroep op art. 6:34 bevrijdt betaling niet en is zij onverschuldigd. Wanneer de schuldenaar
zich wel op art. 6:34 BW beroept, is hij door de betaling aan de veronderstelde schuldeiser van zijn
verbintenis bevrijd. De werkelijke schuldeiser kan dan van de veronderstelde schuldeiser het
betaalde opeisen.
Stelplicht en bewijslast redelijke grond: bewijs goede trouw. De tot betaling aangesproken
schuldenaar kan volstaan met het bewijs, dat er redelijke gronden waren de veronderstelde
crediteur voor de rechthebbende te houden. Staat dit vast, dan wordt, behoudens bewijs van het
tegendeel, zijn goede trouw verondersteld. “Naar uiterlijke schijn” moet degene die hij betaalde,
verondersteld worden als de rechthebbende.
Opschorten bij twijfel aan wie te betalen: schuldeisersverzuim; inbewaringstelling. Art. 6:37 BW
de schuldenaar is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten, indien hij op redelijke
gronden twijfelt aan wie de betaling moet geschieden. De onzekerheid aan wie de prestatie moet
worden verricht kan worden beschouwd als een beletsel voor de nakoming als bedoeld in art. 6:58
BW.
§4 Het voorwerp van de betaling
Wat moet worden gepresteerd: voldaan moet worden hetgeen verschuldigd is. Hieruit volgt, dat de
schuldeiser geen genoegen behoeft te nemen met een andere prestatie dan die hem verschuldigd is,
ook al heeft de aangeboden prestatie een gelijke of zelfs een grotere waarde (art. 6:45 BW).
De schuldenaar moet betalen wat verschuldigd is en dit ineens, in zijn geheel. De schuldeiser hoeft
geen genoegen te nemen met betaling van de schuld in gedeelten (art. 6:29 BW). Dit artikel
veronderstelt dat er slechts één schuld is. Meerdere schulden bij dezelfde schuldeiser: zie art. 6:43
BW.
§5 Het tijdstip van de nakoming
Indien geen termijn voor de nakoming is bepaald, kan de verbintenis terstond worden nagekomen en
terstond nakoming worden gevorderd (art. 6:38 BW).