Verplichte boeken, handige termen en oefenvragen
Schrijvers en hun boeken:
1. Macaulay, The history of England (1848):
Voorbeeld van sociale geschiedenis, ‘niet-politieke geschiedschrijving’
2. Marx, Das Kapital (1867):
hij zag een uniforme ontwikkeling in de ontwikkeling van samenlevingen gebaseerd
op grondstoffen, rijkdom en social power. De theorieën van Marx en Engels offeren
een begrijpbare interpretatie van wereldwijde condities die niet op subjectieve
oordelen maar op objective measure, stages of socioeconomic development
gebaseerd zijn. Ookal is zijn theorie niet meer algemeen geaccepteerd, toch worden
worldhistorici nog vaak door Marx beïnvloedt.
3. Lovejoy, the great chain of being (1936):
Gaat over de wetenschappelijke revolutie. Eurocentrisch en theologisch
geschiedenis van grote ‘witte’ denkers die belangrijke boeken geschreven hebben.
Vooruitgangs verhaal.
4. Braudel, La Méditerranée (1949):
Voorbeeld van glocal history. Kiest zee als middelpunt van zijn verhaal. Probeert
door dit te doen de volkeren en gebruiken enz te begrijpen in dat gebied
5. Kuhn, The structure of scientific revolutions (1962):
Betoogd dat er niet 1 wetenschappelijke revolutie is geweest maar dat dit een soort
constant proces is geweest omdat er steeds dinge vernieuwd worden. Paradigma’s
kan je maar op 1 manier toepassen dus als dat voor iets niet kan pas je het aan,
dingen als de alchemie worden dan opeens bespreekbaar.
6. Thompson, the making of the English working class (1963):
Sociale geschiedenis, ‘socialistische geschiedschrijving’, marx aanhanger
7. Cobban, The social interpretation of the French Revolution (1964):
Bestaand beeld van de franse revolutie omgooien.
8. Moore jr, The social origins of dictatorship and democracy (1966):
Voorbeeld van historische sociologie= aandacht voor historische context we
kunnen niet alles weten.
9. Foucault, Les mots et le choses (1966):
In het centrum van foucault’s vragenstelling zijn vragen over de natuur van macht in
moderne samenlevingen en over de rol van macht op de menselijke ziel. Sommige
vonden foucault’s werk inspirerend, anderen vonden het verkeerd en moreel fout.
Voor andere heeft het diepere problemen foucault’s anti-teleology en
onverantwoordelijke relativisme. Voor een liberaal als Lawrence Stone “is the
central challenge in the Foucault model to humanitarian values and achievements of
the Enlightenment.”. Iets wat historici in het werk van foucault verontrustend
vonden was het schuwen van causaliteit. Foucault geeft hiervoor een andere theorie
die hij genealogy noemt. iedere gegeven gebeurtenis heeft niet 1 maar veel
verschillende, random en ramifying oorzaken.
, 10. Skinner, ‘Meaning and understanding the history of ideas’ (1969):
Tegen mensen als Lovejoy. Wetenschap heeft context interactie met mensen.
Context van ideeën uit het verleden begrijpen = ideeën begrijpen
11. Crosby, The Columbian Exchange (1972):
Ook middellandse zee als middelpunt verhaal verbinden van werelddelen.
Columbian exchange= uitwisselingen die beide kanten opgaan, vb: kolonisatie
12. Stone, The causes of the English Revolution 1529-1642 (1972):
Voorbeeld van causaliteit in een onderzoek, preconditions, precipitants en triggers
gebruiken bij oorzaken industrialisatie.
13. Thernstrom, The other Bostonians (1973):
Sociale geschiedenis, ‘history from below’
14. Fogel en Engerman, Time on the cross (1974):
Sociale geschiedenis, ‘sociaalwetenschappelijk’
15. Wallerstein, The Modern World System (1974):
Wallerstein world systems. Volgens hem begon de wereld een world system te
worden tussen 145 en 1650 (een begin maken). Wallerstein een relatie tussen
het centrum (monarchieën) en periferie (kolonies) en semi-periferie (duitsland en
slavische staten). Dit model weerspiegeld de relatie tussen bourgeoisie, petty
bourgeoisie en de armen in de theorie van Marx. Wallerstein stelt dat terugkerende
crises in het kapitalisme ervoor zorgen er gezocht wordt naar nieuwe markten en
grondstoffen in de periferie, waardoor de bestaande patronen worden
gedestabiliseerd. Wallerstein, net als andere in zijn vakgebied, hoe komt het dat
de westerse wereld in de laatste 5 eeuwen de wereld op materieel, militair en
cultureel gebied domineerd?
16. Foucault, Surveiller et punir (1975):
Gaat hier vooral om de straffentheorie van hem: panopticumgevangenis zorgt er
voor dat de gevangenen zich beter gaan gedragen. In het centrum van foucault’s
vragenstelling zijn vragen over de natuur van macht in moderne samenlevingen en
over de rol van macht op de menselijke ziel. Sommige vonden foucault’s werk
inspirerend, anderen vonden het verkeerd en moreel fout. Voor andere heeft het
diepere problemen foucault’s anti-teleology en onverantwoordelijke relativisme.
Voor een liberaal als Lawrence Stone “is the central challenge in the Foucault model
to humanitarian values and achievements of the Enlightenment.”. Iets wat historici
in het werk van foucault verontrustend vonden was het schuwen van causaliteit.
Foucault geeft hiervoor een andere theorie die hij genealogy noemt. iedere
gegeven gebeurtenis heeft niet 1 maar veel verschillende, random en ramifying
oorzaken.
17. Keegan, The face of battle (1976):
Sociale geschiedenis, ‘history from below’