Zeer uitgebreid hoorcollegedictaat van week 6 van Internationaal Privaatrecht . Alle slides zijn verwerkt en er is vrijwel letterlijk meegetikt. Zelf het hoorcollege kijken is niet meer nodig.
Welk recht moet de Nederlandse rechter nou toepassen bij het komen tot een beslissing over de
verdeling? Welk recht beheerst het huwelijksregime. Het gaat dan niet alleen om de rechter, maar ook
in de notariële praktijk speelt de vraag naar het toepasselijke recht een hele grote rol. Ook vooraf is het
belangrijk: kan men een rechtskeuze maken etc. Dus ook in de advocatuur is het al eerder van belang.
Voorbeelden
Het IPR is dus overal aanwezig. Ik wil u een fragment voorleggen van mr. Frank Visser. In een
uitzending uit 2013 ging het om een casus onder de titel ‘getrouwd in Las Vegas’. Na de vorige colleges
kunt u daarin zelf mr. Visser ondersteunen. Mevrouw Rotgans kwam aan tafel bij Visser. Zij was
gehuwd in Las Vegas en zij was daarna teruggekomen in Nederland en is hier met een man gaan
wonen. Het huwelijk was tijdens een vakantie gesloten. Meneer wist nog van niets en werd daar in Las
Vegas verrast. Ze hebben een huwelijk gesloten en na 1,5 jaar samen te hebben gewoond in Nederland
liep de relatie spaak. En nu heeft mevrouw Rotgans dus een probleem: ze wil van dat Amerikaanse
huwelijk af. Bij de gemeente hadden ze gezegd dat je daarvoor terug naar Las Vegas moet. Dat was ze
toen van plan. Maar dat is niet gelukt en zegt ze: in Nederland kan dat niet want dat huwelijk is in
Nederland niet geldig maar tegelijkertijd kan ik in Nederland niet opnieuw trouwen. Dus zij vraagt
hem wat ze moet doen. In deze casus zitten verschillende IPR-vragen:
1) Kunnen we in Nederland het huwelijk uit Las Vegas erkennen?
Is het huwelijk rechtsgeldig in Las Vegas gesloten? Dan kan het ook in Nederland worden erkend.
Anders is het naar Nederlandse begrippen geen huwelijk en heeft mevrouw ook geen probleem want
dan heeft ze in Nederland ook geen echtscheiding nodig. Dit bleek te gaan om een echt huwelijk
volgens het recht van de staat Nevada. Dus wordt dat huwelijk in Nederland ook erkend.
2) Zou de Nederlandse rechter bevoegd zijn om kennis te nemen van een echtscheidingsverzoek?
Hoe moet de Nederlandse rechter dat beoordelen? Daarvoor moeten we naar Brussel IIbis. Materieel
van toepassing op echtscheiding en ouderlijke verantwoordelijkheid. Gaat over de bevoegdheid van de
rechter. Dus als de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid moet beoordelen past hij art. 3 Brussel IIbis
toe. Als je dat rijtje van bevoegdheidsgronden bij langsgaat dan is een van de eerste gronden dat de
Nederlandse rechter bevoegd is om van de echtscheiding kennis te nemen als beide echtgenoten in
Nederland de gewone verblijfplaats hebben. Dat lijkt hier het geval. Het internationale elementen zit in
de buitenlandse huwelijkssluiting, maar beide echtgenoten wonen gewoon in Nederland dus is de
Nederlandse rechter zonder meer bevoegd om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen.
Overigens lijkt het er ook op dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben en alleen dat is al
genoeg om van de echtscheiding kennis te nemen. Kortom, mevrouw Rotgans heeft niet zo’n groot
probleem. Ze kan gewoon door middel van een echtscheidingsadvocaat om echtscheiding vragen in
Nederland. Op dat punt heeft ze geen probleem.
3) Welk recht is van toepassing op het huwelijksvermogensregime van deze echtgenoten?
Ze zijn in Las Vegas getrouwd. Wat betekent dat voor de goederenrechtelijke gevolgen van het
huwelijk? Is er een algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht ontstaan of is het recht
van Las Vegas van toepassing op het huwelijksvermogensregime? Het zou kunnen dat die algehele
gemeenschap van goederen is ontstaan en dat dat afhankelijk van de situatie wellicht wel eens heel
ongunstig zou kunnen uitpakken. Deze vraag is dus van eminent belang. Deze vraag gaan we nader
onderzoeken: hoe zouden we dat in Nederland moeten vaststellen?
,De bovenstaande slide hebben jullie al eerder gezien. Die is nu weer van belang want we moeten dus
eerst vaststellen welke van deze bronnen we eigenlijk moeten hebben. We hebben de vorige keer zo’n
tijdbalk besproken waaruit in ieder geval naar voren komt dat als dat huwelijk is gesloten op of na 29
januari 2019, dat dan voor het toepasselijke recht de huwelijksvermogensrechtverordening van
toepassing is. Als het huwelijk van daarvoor is, maar wel van na 1 september 1992 dan is het Haags
Huwelijksvermogensverdrag daarop van toepassing. De vraag is dan, als we aan de hand van die
overgangsrechtelijke regels bij de goede regeling zijn uitgekomen, wat zegt die regeling dan over het
toepasselijke recht? Dat wil ik eerst voor de Huwelijksvermogensrechtverordening met u doornemen.
We gaan er dus even vanuit dat we uitkomen bij de Huwelijksvermogensrechtverordening. Dan weten
we dat we het hebben over een huwelijk gesloten op of na 29 januari 2019. Of een ouder huwelijk
waarin partijen na die datum een rechtskeuze zijn overeengekomen. Wat zegt die verordening over het
toepasselijke recht?
Eerst twee uitgangspunten. Die verordening verklaart in art. 21 uit te gaan van een eenheidsstelsel. Dat
wil zeggen dat de verordening uitgaat van één huwelijksboedel. Waarop ook één rechtsstelsel van
toepassing is. Dat eenheidsstelsel moet u zien tegenover de variant van het splitsingsstelsel. Landen
die dat splitsingsstelsel hanteren die gaan uit van verschillende rechtsstelsels. Enerzijds voor de
roerende zaken die deel uitmaken van de boedel en anderzijds voor de onroerende zaken die daarvan
deel uitmaken. Omdat we andere conflictregels hanteren voor de roerende dan voor de onroerende
zaken. Dat betekent dat zo’n huwelijksboedel dus wordt opgesplitst in verschillende boedels waarop
ook verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn. Dat doet de verordening dus niet. Het is een
geheel: dus al het vermogen dat die echtgenoten bezitten, of het nou roerend is of niet en of het nou in
Nederland ligt of elders: het vormt samen één geheel en daarop is ook één huwelijksvermogensrecht
van toepassing.
Het tweede uitgangspunt staat niet met zoveel woorden in een artikel genoemd, maar wel in de
preambule. Namelijk dat de verordening uitgaat van het onveranderlijkheidsbeginsel. Dat betekent dat
het toepasselijke huwelijksvermogensrecht wordt vastgesteld aan de hand van de feiten en
omstandigheden op het moment va huwelijkssluiting, en dat verandering van de feiten en
omstandigheden in de loop van het huwelijk in beginsel geen verandering meer brengen in het
toepasselijk recht. Dus we kijken naar nationaliteit, woonplaats etc. allemaal op het moment van
huwelijkssluiting. Dan bepalen we aan de hand daarvan het toepasselijk recht. En wat er ook daarna
gebeurt, in beginsel geldt dat dat er niet toe doet. Dat leidt niet tot een verandering van het
toepasselijke recht. De feiten en omstandigheden op het moment van huwelijkssluiting zijn bepalend.
Dit uitgangspunt is zo belangrijk omdat dit onder het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978
anders was. Daar kan dat toepasselijke recht in de loop van het huwelijk wijzigen. Maar bij de
verordening kan dat niet. Het enige dat het toepasselijke recht kan wijzigen is dat de echtgenoten zelf
tijdens het huwelijk een rechtskeuze uitbrengen en daardoor zelf actief het toepasselijke recht
veranderen. In principe dus onveranderlijkheid.
Toepasselijk recht
› Getrapte conflictregel:
1. Rechtskeuze (art. 22)
2. Eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats (art. 26 lid 1 sub a)
3. Gemeenschappelijke nationaliteit (art. 26 lid 1 sub b)
4. Nauwste verbondenheid (art. 26 lid 1 sub c)
Ten aanzien van het bepalen van het toepasselijke recht geeft de verordening een getrapte
verwijzingsregel: een verwijzingsregel met meerdere treden die je een voor een bij langs moet gaan om
het toepasselijke recht te bepalen. Art. 22 zegt dat je in beginsel eerst moet kijken naar de vraag of
partijen zelf een rechtskeuze uit hebben gebracht, bijvoorbeeld in hun huwelijkse voorwaarden. Want
als dat zo is en als die keuze geldig is, dan is dat gekozen recht van toepassing. Hebben ze geen geldige
rechtskeuze uitgebracht dan komen ze in de verordening uit in art. 26. Art. 26 geeft de volgende drie
treden van de verwijzingsladder. Zonder rechtskeuze is dan van toepassing het recht van het land waar
de echtgenoten na huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben. Met
2
, andere woorden: waar ze na het huwelijk gaan wonen. Het wordt ook wel de eerste huwelijksdomicilie
genoemd. Dus het recht van het land van de eerste huwelijksdomicilie is van toepassing op het
toepasselijke huwelijksvermogensregime.
Als partijen zich nou na dat huwelijk niet in hetzelfde land vestigen, dan is hun gemeenschappelijke
nationaliteit bepalend. Hebben ze nou ook geen gemeenschappelijke nationaliteit, dan kom je uit bij de
laatste trede. Dan is van toepassing het recht van het land waar het huwelijk het nauwst mee is
verbonden. Dat is dus wat de verordening zegt over de treden die jij bij langs moet voor het
toepasselijk recht.
Trede 1: rechtskeuze (art. 22)
› Trede 1: rechtskeuze voorafgaand aan of staande huwelijk
› Gewone verblijfplaats of nationaliteit van een van de (toekomstige) echtgenoten op moment van
rechtskeuze
› Geen effectiviteitstoets en realiteitstoets
Art. 22 lid 1 sub b: ‘het recht van een staat’
Zie ook par. 50 preambule
De eerste trede is dus de rechtskeuze uit art. 22. Die rechtskeuze kunnen echtgenoten voorafgaand aan
hun huwelijk maken. Zodat vanaf dag één van dat huwelijk het recht van die rechtskeuze van
toepassing is. Maar het kan ook zijn dat de echtgenoten gedurende het huwelijk alsnog een rechtskeuze
zouden willen uitbrengen of een oorspronkelijke rechtskeuze zouden willen wijzigen. Dat kan allemaal
ook staande huwelijk. In de loop van het huwelijk kunnen echtgenoten dus alsnog een rechtskeuze
uitbrengen of een eerder uitgebrachte rechtskeuze wijzigen. Zowel voor die rechtskeuze die voor het
huwelijk wordt uitgebracht als die rechtskeuze die tijdens huwelijk wordt uitgebracht, die wordt allebei
door art. 22 beheerst.
Let op! De echtgenoten mogen alleen maar kiezen voor het recht van een land waarmee een bepaalde
band bestaat. Die band die moet bestaan wordt vertegenwoordigd door de gewone verblijfplaats of de
nationaliteit. Dus die echtgenoten mogen een rechtskeuze uitbrengen voor het recht van een land waar
ten minste een van de echtgenoten zijn gewone verblijfplaats heeft. Of het recht van het land waarvan
ten minste een van de echtgenoten de nationaliteit bezit. Op het moment van het uitbrengen van die
rechtskeuze.
Dus hebben we een Duitse man en een Belgische meneer die in Nederland woonachtig zijn dan mogen
ze kiezen voor een van die drie landen. Ze kunnen niet kiezen voor een ander recht. Nou moet je in dat
IPR altijd als de nationaliteit een factor is, afvragen: wat moet ik doen met mensen die over meer dan
één nationaliteit beschikken. Moet ik dan een effectiviteitstoets aanleggen? Kijken welke van de twee
nationaliteiten het meest effectief is en alleen die nationaliteit in aanmerking nemen? Nee. De
effectiviteitstoets wordt niet aangelegd op dit punt, dat betekent dus dat voor beide rechtsstelsels mag
worden gekozen. Een realiteitstoets dan? Dat houdt in dat er sprake is van één nationaliteit en je
vervolgens toetst of de banden met dat land nog wel reëel zijn. Of die nationaliteit dus niet verwaterd
is: je hebt feitelijk geen band meer met die nationaliteit. Zo’n verwaterde nationaliteit is geen goed
aanknopingspunt. Maar je hoeft die toets niet aan te leggen. Ook de realiteitstoets wordt niet
aangelegd. Dus ook al is de nationaliteit helemaal verwaterd, toch mogen de echtgenoten voor het
recht van dat land kiezen ten aanzien van hun huwelijksvermogensregime. Waarom brengen
echtgenoten een rechtskeuze uit? Omdat zij duidelijk willen maken welk recht eigenlijk van toepassing
is. Zij willen zelf vastleggen welk recht nou eigenlijk hun huwelijksvermogensregime beheerst. Ze
willen de rechtszekerheid dienen. Op het moment dat je dan de geldigheid in twijfel zou kunnen
trekken door een effectiviteits- of realiteitstoets dan gaat de rechtszekerheid die nou net het doel was
van die rechtskeuze weer geheel onderuit. Want dan komen er in de toekomst weer dat soort
afwegingen over de nauwste band. Men heeft gezegd: nee, dat willen we niet. Op het moment dat je
een rechtskeuze uitbrengt moet duidelijk zijn dat dat recht ook van toepassing is en daar passen die
effectiviteits- en realiteitstoets niet bij. Dus je mag ook kiezen voor het recht van het land van de niet
effectieve nationaliteit, als zo’n echtgenoot maar de nationaliteit heeft dan mag er voor dat recht
worden gekozen.
Het peilmoment hiervoor is: het moment van het uitbrengen van de rechtskeuze. Dat is het moment
dat je moet beoordelen of gewone verblijfplaats of nationaliteit aanwezig is en of de rechtskeuze geldig
is.
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper kleinganseijm. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.