Mens en recht – hoofdstukken 1, 2, 6, 7, 12
Hoofdstuk 1: Recht en regels
1.1: Waarom is er recht?
Rechten en plichten hangen samen met individuen en met de overheid. De rechten en plichten
komen voort uit normen en waarden die algemeen gelden in de maatschappij. Zo’n norm is
bijvoorbeeld dat afspraken nagekomen moeten worden. Door deze rechtsregels vast te leggen, met
de wijze waarop deze regels gehandhaafd kunnen worden, krijgt het recht vorm.
Het recht brengt een doelmatige ordening aan in de samenleving. Tevens geeft recht ‘spelregels’
voor gedragingen tussen individuen onderling en het handelen door de overheid. Daarnaast stuurt
recht het individuele gedrag van burgers.
1.2: Vindplaatsen van het recht.
Er zijn vier rechtsbronnen, vindplaatsen van het recht, die steeds hetzelfde blijven:
- De wet- en regelgeving
- De jurisprudentie
- De gewoonte
- Verdragen
De wet- en regelgeving:
Wetten bevatten rechtsregels die zijn vastgesteld door de overheid. Een wet komt tot stand als de
regering en de Staten Generaal met een wetvoorstel instemmen. Zo kennen we het Burgerlijk
Wetboek, Wet op jeugdzorg en Gemeentewet. De bepalingen in deze wetten zijn genummerd en
worden wetsartikelen genoemd. Een wetsartikel kan uit meerdere leden bestaan.
In een lagere regelgeving komt het woord wet niet voor. Een regeling die afkomstig is van de
regering, dus zonder dat de Staten Generaal hierbij betrokken is, heet een Koninklijk Besluit. Er zijn
ook KB’s die geen regels bevatten. Een KB die wel regels bevat, wordt een algemene maatregel van
bestuur genoemd. (AMvB)
Een regeling afkomstig van een minister heet een ministeriële regeling. Een regeling van de
Provinciale Staten of van de gemeenteraad heten verordeningen.
Nederland in kid van de EU. Deze organen stellen verordeningen en richtlijnen vast die gelden in de
gehele Europese Unie gelden. Deze zijn hoger dan de Nederlandse Grondwet en worden ook wel
gemeenschapsverordeningen- en richtlijnen genoemd.
Jurisprudentie: (rechtswetenschap)
Uitspraken van rechters waaruit blijkt hoe ze denken over de toepassing van bepaalde wetten.
Jurisprudentie ontstaan doordat algemene regels in de diverse wetten en in de overige regelgeving
moeten worden toegepast in individuele situaties die vaak erg verschillend zijn. Het is de taak van de
rechter om uit te maken hoe de regels zijn bedoeld. Afhankelijk van de soort zaak of het niveau
waarop er recht wordt gesproken heet zo’n uitspraak vonnis, uitspraak of arrest.
Een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden heet een arrest. Dit is de hoogste rechter in
Nederland.
1
,Gewoonte:
Een derde rechtsbron is de gewoonte. De regels van gewoonterecht zijn niet ergens opgetekend,
maar ontstaan in de loop der tijd door het gebruik ervan in algemene kring. Een gewoonte die in
strijd staat met recht behoort niet tot het gewoonterecht. Denk hierbij aan wildplassen.
Verdragen:
De vierde rechtsbron is het recht dat in verdragen is vastgelegd. Verdragen zijn afspraken tussen
twee of meer staten die op schrift zijn gesteld en die gelden in de staten die partij zijn bij het verdrag.
Daartoe moeten de staten dit verdrag wel hebben geratificeerd (= akkoord verklaard hebben).
Verdragsregels staan net als de regelgeving van de EU boven de rechtsregels die in Nederland zijn
gemaakt. Veel bepalingen in verdragen hebben directe werking (= dat iedereen zich daar direct op
kan beroepen), ook als deze niet zijn opgenomen in wetten of lagere regelgeving in Nederland.
1.3: Aard van de regels
Rechtsregels hebben niet allemaal dezelfde werking. De ene is dwingend van aard en de ander is
aanvullend van aard.
Sommige rechtsregels leggen dwingend bepaalde rechten en plichten op. Dit zijn regels van het
dwingend recht waarvan niet mag worden afgeweken. Er zijn ook rechtsregels die partijen de
mogelijkheid geven om dingen zelf nader te bepalen. Dit heet semi-dwingend recht. Er zijn ook regels
die gelden als specifieke afspraken ontbreken. Dit heet het aanvullend recht. Semi-dwingend- en
aanvullend recht komen vooral voor bij het sluiten van een overeenkomst.
Niet alle regels hebben dezelfde rechtskracht. De rechtskracht is namelijk afhankelijk van het orgaan
waarvan de regelgeving afkomstig is. De rangorde:
Verdragen
Gemeenschapsvorderingen- en richtlijnen
Grondwet
Overige wetten
Algemene maatregelen van bestuur
Ministeriële regelingen en richtlijnen
Provinciale verordeningen
Gemeentelijke verordeningen
Redenen om deze rangorde te kennen:
- In hogere regelgeving wordt niet alles tot in detail geregeld. Dit wordt overgelaten aan
legeren regelgevers.
- Het recht in verdragen en in de Europese regelgeving bevat steeds vaker concrete, algemene
verbindende regels. (Een wet kan opzij worden gezet voor een verdrag, omdat het verdrag
hoger staat in de rangorde dan de wetten)
Het objectieve recht bevat alle geldende regels. Dit zijn alle rechten en plichten die in rechtsbronnen
zijn vastgelegd. Het subjectief recht is het recht dat iemand persoonlijk is toegekend. Het subjectieve
recht wordt van het objectieve recht afgeleid.
2
,1.4: Grondrechten
In het eerste hoofdstuk van de grondwet staan de grondrechten. Grondrechten zijn de meest
elementaire en onvervreemdbare rechten van een individu die door de overheid en door anderen
gerespecteerd moeten worden. Grondrechten vormen een fundament van een menswaardige
samenleving. Een belangrijk grondrecht is de toegang tot een rechter. Binnen grondrechten bestaan
er klassieke grondrechten. Dit zijn rechten waar de overheid geen inbreuk om mag maken, tenzij de
wet haar die bevoegdheid verleent. Bijvoorbeeld vrijheid. De overheid mag hier inbreuk op maken als
er een strafbaar feit is gepleegd. Dan kan de vrijheid ontnomen worden.
Ook zijn er sociale grondrechten. Hiertoe behoren het recht op gezondheidszorg, recht op sociale
zekerheid, recht op werk en het recht op welvaart. Dit zijn echter geen expliciete rechten die voor
een rechter kunnen worden afgedwongen.
De sociale grondrechten vormen dus eigenlijk een opdracht voor de overheid om ervoor te zorgen
dat in Nederland een goede gezondheidszorg, voldoende werk- en woongelegenheden en
welvaartspreiding is waar iedereen in beginsel gebruik van kan maken.
3
,Begrippenlijst hoofdstuk 1:
Algemene maatregel van bestuur = Koninklijk besluit dat rechtsregels bevat.
Aanvullend recht = Rechtsregels die alleen gelden als specifieke afspraken tussen partijen ontbreken.
Arrest = Uitspraak van het gerechtshof of van de Hoge Raad.
Dwingend recht = Rechtsregels waarvan partijen niet mogen afwijken.
Gemeenschapsverordening- en richtlijnen = Regelingen die door organen van de Europese Unie zijn
vastgesteld en die in de EU-lidstaten gelden.
Juridisering van de maatschappij = In regels vastleggen van veel situaties.
Jurisprudentie = Uitspraken van rechters.
Klassieke grondrechten = Rechten van een individu waarop de overheid alleen inbreuk mag maken
als de wet haar dat toestaat.
Koninklijk Besluit = Regeling of ander besluit afkomstig van de regering.
Ministeriële regeling = Regeling afkomstig van een minister.
Objectief recht = Alle geschreven en ongeschreven rechtsregels.
Rechtsbron = Vindplaats van het recht.
Rechtsregels = Regels die zijn vastgelegd in rechtsbronnen.
Semi-dwingend recht = Rechtsregels waarvan alleen ten gunste van de andere partij mag worden
afgeweken.
Sociale grondrechten = Rechten van een individu die door de overheid zo goed mogelijk bereikbaar
moeten worden gemaakt.
Subjectief recht = Recht dat aan iemand persoonlijk is toegekend.
Verdrag = Afspraak tussen twee of meer staten die op schrift is gesteld en die geldt in de staten die
partij zijn bij het verdrag.
Verordening, provinciaal of gemeentelijk = Regeling afkomstig van de Provinciale Staten of van de
gemeenteraad.
Wet = Regeling afkomstig van de regering en de Staten Generaal.
Wetsartikel = Genummerde bepaling in een wet.
4
,Hoofdstuk 2: Indeling van het recht
2.1: publiekrecht en privaatrecht
Recht kan worden ingedeeld in publiekrecht en in privaatrecht. Het publiekrecht bevat regels voor
het uitoefenen van gezag door de overheid in relatie tot haar burger en tussen overheidsorganen
onderling. Privaatrecht heeft betrekking op de rechtsverhoudingen tussen personen.
Publiekrecht:
De overheid oefent gezag uit op burgers doormiddel van wetgeving,
bestuur en het toepassen van sancties. Met haar gezag oefent de overheid
macht uit op haar burgers. Het publiekrecht wordt vervolgens
onderverdeeld is het staatsrecht, strafrecht en bestuursrecht.
staatsrecht
In het staatsrecht is geregeld hoe de wetgeving tot stand komt. Verder
komen er diverse organen van de overheid met hun bevoegdheden aan
bod.
bestuursrecht
Het bestuursrecht bevat de regels voor organen
van de overheid en andere organen die met
openbaar gezag zijn bekleed, voor het gebruik
maken van hun bevoegdheden. Dit wordt
‘besturen’ genoemd en de organen heten
daarom ‘bestuursorganen’ onder besturen valt
ook het nemen van besluiten. Deze besluiten
heten beschikkingen, omdat zij in individuele
gevallen recht verlenen of een plicht opleggen.
Voorbeelden van bestuursorganen zijn de
gemeente, DUO, UWV.
Beschikkingen hebben vaan ingrijpende gevolgen voor burgers. Voor bestuursorganen gelden
daarom ‘algemene beginselen van behoorlijk bestuur’ (abbb). De meest belangrijke zijn:
- Zorgvuldigheidsbeginsel= een besluit wordt zorgvuldig voorbereidt en de belangen die hierbij
betrokken zijn worden zorgvuldig afgewogen.
- Rechtszekerheidsbeginsel= burgers kunnen erop vertrouwen dat hun rechten en plichten
niet zomaar veranderen, zodat zij weten waar zij aan toe zijn.
- Gelijkheidsbeginsel= het bestuursorgaan dient in gelijke gevallen zo gelijk mogelijk te
behandelen. Het is alleen lastig om te bepalen welke gevallen er nou echt gelijk zijn aan
elkaar.
- Verbod van misbruik van bevoegdheid= het bestuursorgaan mag haar bevoegdheid niet voor
ander doeleinden gebruiken dan waarvoor de bevoegdheden gegeven zijn.
- Motiveringsbeginsel= het bestuursorgaan dient besluiten goed te motiveren. Dus de reden
van een besluit moet duidelijk zijn.
De abbb dwingen een bestuursorgaan om zich ten opzichten van de burger behoorlijk te gedragen.
De meeste abbb zijn vastgelegd in de Algemene Wet bestuursrecht (AWb). Behalve dat de overheid
moet voldoen aan de abbb, moet de burger zich kunnen verweren tegen de overheid. De burger
5
,moet dus de mogelijkheid hebben tot bezwaar en beroep. Ook kan de burger een klacht indienen bij
het bestuursorgaan.
Strafrecht
Hieronder vallen de gedragingen die de wetgever strafbaar heeft gesteld, de straffen die de rechter
kan opleggen en de regels voor de manier waarop daders berecht moeten worden.
Privaatrecht
Dit wordt ook wel het burgerlijk recht of civiel recht genoemd en heeft betrekking op de
rechtsverhouding tussen personen of rechtspersonen. Dit ontstaat bijvoorbeeld bij het sluiten van
een huurovereenkomst. De betrokken personen krijgen hierdoor rechten en plichten ten opzichte
van elkaar. de rechtsverhoudingen heten verbintenissen. Uitgangspunten voor de
rechtsverhoudingen in het privaatrecht is de gelijkwaardigheid van personen en rechtspersonen.
Personen zijn mensen van vlees en bloed. Rechtspersonen zijn organisaties die net als personen
rechten en plichten hebben en daarmee zelfstandig kunnen deelnemen aan het rechtsverkeer.
Veel wetten bevatten regels over een bepaald onderwerp, zoals werk, jeugd en gezondheid. Het
onderwerpen heten functionele rechtsgebieden. De regels in een functioneel rechtsgebied kunnen
zowel privaatrechtelijk als publiekrechtelijk van aard zijn.
2.2: Materieel recht of formeel recht
Het recht kan ook worden ingedeeld op materieel recht en formeel recht. Het materiële recht bevat
de materie, dus de inhoud van de rechten en plichten. Het formele recht bevat de wijze waarop
iemand zijn recht kan halen en heeft betrekking op de manier waarop het recht kan worden
gehandhaafd. Het formele recht bevat vooral procedureregels en wordt daarom ook wel procesrecht
genoemd.
Voorbeeld materieel privaatrecht:
Tot het verstrekken van levensonderhoud zijn op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden a.
de ouders, b. de kinderen en c. de behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders.
Voorbeeld materieel strafrecht (strafrecht behoort tot publiekrecht):
Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, word, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste vier jaren en zes maanden of een geldboete van de vierde categorie.
De procedureregel in het formele strafrecht geven aan hóé de opsporing van strafbare feiten
plaatsvindt, waardoor overtreders van rechtsnormen kunnen worden berecht en bestraft.
2.3: beginselen van het procesrecht:
Uitgangspunt in het Nederlands procesrecht is geschillenbeslechting in twee instanties. Dat wil
zeggen dat een geschil op verzoek altijd een tweede keer inhoudelijk kan worden beoordeeld door
6
, een andere rechter. De rechterlijke macht in Nederland bestaan uit drie lagen, namelijk de
rechtbanken (met sector kanton), het gerechtshof en de Hoge Raad.
De onderste laag bestaat uit de (arrondissements)rechtbanken. Een arrondissement is het gebied
dat bij een bepaalde rechtbank hoort. In Nederland zijn negentien arrondissementen, dus negentien
rechtbanken. Bij elke rechtbank zijn burgerlijke rechters, bestuursrechters en strafrechters. Zij
spreken recht is civiele zaken, bestuurszaken en strafzaken. Bijna alle geschillen worden in eerste
instantie aan de rechtbank voorgelegd. Elke rechtbank heeft ook een sector kanton, waar
kantonrechters oordelen over geschillen.
De tweede instantie bij de rechterlijk macht is het gerechtshof. Hier kunnen partijen beroep instellen
als zij niet tevreden zijn met het vonnis (de uitspraak). De zaak wordt in tweede instantie helemaal
opnieuw beoordeeld. In Nederland zijn vijf gerechtshoven. Voor bestuursrechtelijke geschillen zijn er
aparte beroepsinstanties. Deze behoren niet tot de rechterlijke macht.
De derde laag in de rechterlijke macht is de Hoge Raad. Deze is de hoogste rechter in Nederland en
speelt een beslissende rol bij het vormen van jurisprudentie in civiele en strafzaken. Partijen die het
niet eens zijn met het vonnis in hoger beroep, kunnen in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Deze geven
geen oordeel over de inhoud van het geschil, maar beoordeelt of de lagere rechters het recht goed
hebben toegepast bij hun uitspraak en trekt dat eindconclusies.
Rechters zijn onafhankelijk. Lagere rechters zijn niet verplicht om in hun eigen uitspraken het eerdere
oordeel van een hogere rechter te volgen. Dit doen zij doorgaans wel.
De rechter als eerste over de zaak oordeelt is de rechter in eerste aanleg. De rechter waar hoger
beroep op wordt ingesteld is de rechter in tweede aanleg. De absolute competentie van de rechter is
als volgt geregeld:
- Eerste aanleg: bevoegd om te oordelen over bestuursrechtelijke geschillen, strafrechtelijke
geschillen en privaatrechtelijke geschillen. De sector kanton van de rechtbank is speciaal
bevoegd om te oordelen over vorderingen tot €25.000 en over huur- en arbeidsgeschillen.
- Tweede aanleg: het gerechtshof is in hoger beroep absoluut competent in civiele en in
strafzaken. Bij bestuursrechtelijke geschillen zijn Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de bevoegde bestuursrechtelijke
beroepsinstanties.
- Cassatie: absolute competentie van de Hoge Raad als cassatierechter.
In veel gevallen kan iemand zelf, dus zonder advocaat, voor de rechter in eerste aanleg verschijnen of
zicht laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Hij mag zich ook laten bijstaan door iemand
met kennis van zaken. Dit is mogelijk als het geschil wordt behandeld door een kantonrechter.
Het laten bijstaan van een advocaat is ook niet verplicht als de bestuursrechter de zaak behandelt.
Dit geldt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Ook is strafzaken mag een verdachte zonder
advocaat verschijnen. Dit is niet verstandig en daarom wordt er een advocaat toegewezen die
‘raadsman’ of ‘raadsvrouw’ genoemd wordt.
In bepaalde gevallen is een advocaat wel verplicht, namelijk bij privaatrechtelijke geschillen waarbij
bedragen worden gevorderd boven de €25.000 wat NIET om huur- of arbeidsgeschillen gaat. Ook is
een advocaat verplicht bij geschillen op gebied van personen- en familierecht en bij civiele zaken in
hoger beroep en cassatie. De reden hiervoor is dat het proces dan efficiënter en eerlijker verloopt,
omdat het geen ongelijkheid is tussen partijen wat betreft hun juridische kennis en vaardigheden.
In sommige zaken is het zinvoller en goedkoper om te proberen het geschil op te lossen in een aantal
gesprekken in het bijzijn van een mediator. Dit heet mediation. De mediator begeleidt de partijen
7