,1) Wat zijn de 4 functies van managers volgens het boek (the functional
approach)? (H1 Robbins, Judge, & Campbell, 2010)
a) Delegating, decision making, information distribution, networking
b) Planning, organizing, leading, controlling
c) Controlling, networking, leading, strategizing
d) Planning, human resource management, information distribution, analyzing
2) Welke van de volgende beschrijvingen is het meest van toepassing op
‘contingency variables’? (H1 Robbins, Judge, & Campbell, 2010)
a) Ze refereren aan situationele factoren die de relatie tussen twee of meer
variabelen beïnvloeden.
b) Ze blijven constant, dus zijn onafhankelijk van veranderingen in de
omgeving.
c) Ze refereren aan wetenschappelijke factoren die gebaseerd zijn op
universele waarheden.
d) Ze maken simpele en duidelijke generalisaties over concepten in
gedrag in organisaties (OB).
3) Welke van onderstaande opties is geen dimensie van ‘general mental (of
intellectual) ability’ volgens de beschrijving in Hoofdstuk 2 Robbins, Judge,
& Campbell, 2010 en college?
a) Number aptitude (cijfermatig inzicht)
b) Memory (geheugen)
c) Deductive reasoning (deductief redenatie vermogen)
d) General knowledge (algemene kennis)
4) Welke van onderstaande opties blijkt uit onderzoek de sterkste voorspeller
van prestatie op het werk (H 2 Robbins, Judge, & Campbell, 2010 & college)?
a) Age (leeftijd)
b) Gender (geslacht)
c) Religion (religie)
d) General mental ability (Intelligentie)
5) Het automatisch en onbewust leren van een associatie tussen twee dingen
is het voornaamste punt waarin welk van onderstaande leer theorieën zich
onderscheidt (H 2 Robbins, Judge, & Campbell, 2010)?
a) Classical conditioning
b) Operant conditioning
c) Shaping
d) Social learning
, 6) Welke van onderstaande opties is een voorbeeld van een attitude? (H3
Robbins, Judge, & Campbell, 2010):
a) Extraversie
b) De mening van een persoon over een automerk
c) Algemene tendentie tot nadenken
d) Subjectieve normen in een organisatie
7) Harm vindt betrouwbaarheid belangrijk en is ervan overtuigd dat je de
verantwoordelijkheid hebt mensen met minder kennis goed te begeleiden en
eventueel te beschermen. Sinds een jaar werkt hij bij een grote bank op de
beleggingsafdeling. Op zijn afdeling is het de norm zo hoog mogelijke targets
te halen. Hiervoor worden grote risico’s genomen met het geld van klanten
en klanten worden hierover niet altijd goed geïnformeerd. Ook Harm
vertoont dit gedrag.
Welk van onderstaande beweringen over Harm is waarschijnlijk waar? (H 3
Robbins, Judge, & Campbell, 2010)
a) Hij ervaart een lage mate van workplace deviance
b) Hij ervaart een hoge mate van psychological empowerment
c) Hij ervaart cognitieve dissonantie
d) Hij ervaart emotionele dissonantie
8) Welke van de volgende stellingen over de relatie tussen attitudes en gedrag
is waar? (H 3 Robbins, Judge, & Campbell, 2010)
a) Er is nauwelijks een relatie tussen een attitude en gedrag
b) De relatie tussen attitudes en gedrag wordt over het algemeen niet
sterk beïnvloed door de omgeving
c) Attitudes leiden tot gedrag, maar gedrag kan ook invloed hebben op een
attitude
d) Conflicten tussen attitudes en gedrag vinden vooral plaats bij weinig
sociale druk
9) “De mate waarin een persoon zich identificeert met een baan, actief
deelneemt, en waarin prestatie belangrijk is voor zijn of haar eigenwaarde” is
een beschrijving van welk van onderstaande opties (H 3 Robbins, Judge, &
Campbell, 2010)?
a) Employee engagement
b) Job involvement
c) psychological empowerment
d) affective commitment