PVHP WG 3.1
Toegewezen vernieuwingsschool: het Jenaplan.
1. Werk de toebedeelde naam (werkgroep 2.2) uit in de reeks van de in Nederland bestaande
traditionele vernieuwingsscholen uit (Dalton-, Freinet-, Jenaplan-, Montessori- en
Vrijescholen). Beschrijf:
De grondlegger: Peter Petersen was de grondlegger van het Jenaplan. Hij was geboren in
1884. Hij was een Duitse hoogleraar pedagogiek (School, z.d.).
Waar is het ontstaan? (land, plaats): Het jenpaplan werd in 1924 ontwikkelt (Anstadt,
2021).
Wanneer is het ontstaan? Wanneer eerste scholen in NL of helemaal niet? Eind jaren 50
werd het jenaplan geïntroduceerd in Nederland door Freudenthal-Lutter (Anstadt, 2021).
Wat zijn de (filosofische) uitgangspunten? Het traditioneel vernieuwingsonderwijs is de
verzamelnaam voor vernieuwend onderwijs dat aan het begin van de 20e eeuw ontstond.
Alle vernieuwingsscholen namen afstand van het mechanische, klassikale onderwijs en
richtten zich op de ontwikkeling van het individuele kind. Het Jenaplan is hier een visie
op. In het jenaplan is ieder kind uniek. Zij leren deze verschillen respecteren. In het
jenaplan leren kinderen niet alleen schoolse vakken, maar wordt er ook aandacht besteedt
aan gesprek, spel en viering. De leerstof komt uit de belevingswereld van de kinderen en
uit het cultuurgoed van de maatschappij (Anstadt, 2021). Het jenaplanonderwijs is een
combinatie tussen individuele uitdaging en samenwerking, zodat het kind optimaal
deelneemt aan de maatschappij. Ouders werden bewust bij het onderwijs betrokken. Op
school werken de kinderen in tafelgroepen aan zelfgekozen projecten. Taal en rekenen
worden onderwezen in niveaugroepen. Niet de afwisseling van de vakken bepaalt het
dagritme, maar de werkvormen: werk, spel, viering en kringgesprek (Los, 2012).
Noem één concretisering (voorbeeld) van deze uitgangspunten. M.a.w.: wat zie je in de
basisschoolpraktijk ervan? Tip: kijk eens in een schoolgids of op een website van een
dergelijke school, daar staan waarschijnlijk genoeg voorbeelden
De meeste Jenaplanscholen maken gebruik van stamgroepen. Zo zitten groep 3, 4 en 5 bij
elkaar. Elk kind is een keer de jongste, middelste en het oudste kind. Zo leert een kind
hoe het is om geholpen te worden door een ouder kind en om hulp te geven aan een
jonger kind. Een kind van 8 helpt bijvoorbeeld een kind van 6 omgaan met het rekenrek.
Een kind van 6 leert dat optelsommen best lastig kunnen zijn. Het kind van 8 beseft dat
hij tot 20 kan tellen en geen telrek meer nodig heeft (Anstadt, 2021).
2. bekijk:Waarom ook jij een school mag starten - YouTubeLinks to an external site.
.
Formuleer een antwoord: hoe zie jij de betekenis van art. 23 Gw?