KTF 2
ALLE LEERDOELEN KERN AC EN AFP; PERIODE 2
LEERDOELEN KERN AC;
1 1. Beschrijft de principes van persoonsgerichte zorg volgens het raamwerk van
A McCormack en McCance.
2. Benoemt overeenkomsten en verschillen tussen persoonsgerichte zorg, de
presentietheorie, menslievende zorg en belevingsgerichte zorg.
1 1. Benoemt en onderscheidt de verpleegkundige visies op verplegen en
C bijbehorende theorie/model van Roy, Leininger en Orem.
2. Benoemt overeenkomsten en verschillen tussen aanbod- en vraaggestuurd
werken binnen de visie van Roy, Leininger en Orem, gekoppeld aan de theorie
over persoonsgerichte zorg.
2 1. Kan het raamwerk van Persoonsgerichte Zorg van McCormack en McCance,
A beschrijven.
2. Kan de Engelse termen voor de concepten relateren aan de Nederlandse
termen.
3. Kan met behulp van de Engelse termen voor de concepten een
literatuurzoekopdracht uitvoeren.
4. Legt een relatie tussen het raamwerk Persoonsgerichte Zorg van McCormack
en McCance en het concept van positieve Gezondheid van Machteld Huber.
5. Legt een relatie tussen het verpleegkundig proces en de elementen van
Persoonsgerichte Zorg van McCormack en McCance en het Concept Positieve
Gezondheid van Machteld Huber.
2 1. onderscheidt en beschrijft alle stappen van het verpleegkundig proces
C (methodisch handelen).
2. kan de verschillen en overeenkomsten beschrijven tussen de stappen van het
verpleegkundig proces (methodisch handelen) en de onderzoekscyclus.
3. is in staat om de 11 gezondheidspatronen van Gordon toe te passen op de
KBS
4. Kan de 11 gezondheidspatronen relateren aan de 6 pijlers van positieve
gezondheid en formuleert vragen vanuit deze combinatie voor de
anamnesefase.
5. is in staat verpleegkundig te verslagleggen/rapporteren volgens de richtlijnen
van V&VN, SBARR, en met behulp van een EPD.
3 1. weet wanneer een meetinstrument valide en/of betrouwbaar is;
A 2. hanteert een systematische werkwijze om valide en betrouwbare
verpleegkundige meetinstrumenten te vinden;
3. kan verwoorden hoe validiteit en betrouwbaarheid de kwaliteit van een
diagnostisch meetinstrument bepalen.
4. is op de hoogte van wanneer en hoe meetinstrumenten over zelfredzaamheid
in te zetten;
5. classificeert verschillende pijnmeetinstrumenten voor Vincent Aukjes;
3 1. Kan beschrijven waaruit een verpleegkundige diagnose bestaat en kan de
C verschillen en overeenkomsten tussen een actuele, potentiële en risico
diagnoses benoemen
2. Kan een verpleegkundige diagnose formuleren volgens de PES structuur voor
de KBS van leerperiode 1 en 2
3. is in staat de NANDA te hanteren om een verpleegkundige diagnose te
onderbouwen.
5 1. Onderbouwt (ten aanzien van meneer IJsbouts, meneer Aukjes of Teun)
A relevante verpleegkundige interventies bij tenminste 3 verpleegkundige
,KTF 2
diagnoses op basis van NANDA, NIC en NOC.
2. Kan relevante doelen formuleren voor een gestelde verpleegkundige diagnose,
aan de hand van de KBS van leerperiode 1 en 2
3. Kan beschrijven wat de NIC, NOC en NANDA is.
4. Ontvangt ontwikkelingsgerichte feedback op de presentatie van de gevonden
doelen of interventies met onderbouwing.
5. Geeft feedback aan een medestudent volgens de regels van feedback.
6. Reflecteert op zijn samenwerkingsvaardigheden.
5 1. Is bekend met de termen ‘normen’ en ‘waarden’ en is in staat zijn eigen
C waarden ten aanzien van een persoonsgerichte zorgverlening te verwoorden.
2. kan uitleggen hoe de waarden van de zorgvrager naar voren komen in de
persoonsgerichte visie.
3. benoemt de begrippen ‘eigen regie’, ‘zelfmanagement’, ‘empowerment’,
‘veerkracht’ en compassie binnen het persoonsgerichte zorg raamwerk van
McCormack en McCance.
4. benoemt en onderbouwt welke maatregelen (normen) men neemt om
professioneel te handelen naar de waarden van de zorgvrager enerzijds en de
zorgverlener anderzijds en onderbouwt dit vanuit het raamwerk van
McCormack en McCance.
6 1. is in staat de begrippen eigen regie, zelfmanagement, empowerment en
A veerkracht aan een zorgvrager met een andere etnische achtergrond te
koppelen.
2. kan beschrijven hoe begeleiding vanuit bovengenoemde begrippen plaats kan
vinden aan een zorgvrager met een andere etnische achtergrond.
3. beschrijft globaal de religieuze stromingen: Islam, Christendom, Jodendom,
Humanisme, Boeddhisme en Hindoeïsme.
6 1. beschrijft de overeenkomsten en verschillen ten aanzien van de begrippen
C eigen regie, zelfmanagement, empowerment en veerkracht binnen de zes
(Islam, Christendom, Jodendom, Humanisme, Boeddhisme en het
Hindoeïsme) religieuze stromingen.
1. benoemt georganiseerde ondersteuningsvormen door ervaringsdeskundigen
(bijv. lotgenotencontacten, maatjesprojecten).
2. Is in staat het begrip shared decision-making te beschrijven in de diverse
culturen
3. is in staat om voor een zorgvrager met een andere religieuze achtergrond,
diagnoses met interventies op te stellen.
7 1. benoemt de functie van de DSM 5 en de Nanda , NIC en NOC.
A 2. benoemt ten minste 5 veel voorkomende verpleegkundige diagnoses in de
GGZ, met daarbij de verpleegkundige- en behandelinterventies.
3. benoemt ten aanzien van het risico op agressief gedrag passende
verpleegkundige interventies.
4. Kan de hoofdcategorieën van de DSM 5 globaal onderscheiden en toelichten
5. benoemt tenminste 3 ziektebeelden uit het specifieke classificatiestelsel DSM5.
7 1. Kan de stappen van het verpleegkundig proces achtereenvolgens ten aanzien
C van een casus doorlopen.
2. Legt een relatie tussen het verpleegkundig proces en de elementen van
Persoonsgerichte Zorg van McCormack en McCance en het Concept Positieve
Gezondheid van Machteld Huber.
3. Benoemt factoren die van invloed zijn op de gezondheidsbeleving en
instandhouding van een zorgvrager.
8 1. Kan het fenomeen pijn verklaren middels de poorttheorie.
,KTF 2
A 2. Kan diverse pijnmeetinstrumenten benoemen en de werking ervan uitleggen.
3. is in staat een kleine literatuursearch uit te voeren naar de state of the art
evidence ten aanzien van passende interventies bij een verpleegkundige
diagnose pijn.
4. kan een PICO formuleren ten behoeve van de literatuursearch.
weet de methoden, resultaten en conclusie van de literatuursearch te
omschrijven, waarbij de APA-richtlijn gehanteerd wordt voor de
bronvermeldingen.
LEERDOELEN AFP
1
2
3
4
5
,KTF 2
6
7
8
9
10
11
,KTF 2
12
13
1
4
, KTF 2
KERN AC;
- verpleegkundig proces en de onderzoek cyclus
- pijn en pijnmeetinstrumenten; VAS/ VRS/ NRS, poorttheorie, acute en chronische pijn,
verpleegkundige interventies
- KBPN: meetinstrumenten, validiteit en betrouwbaarheid, levels of evidence, systematic review,
richtlijn
- persoonsgerichte zorg & positieve gezondheid: raamwerk mccormack en mccance,
presentiebenadering, menslievende zorg, belevingsgerichte zorg, eigen regie/ meeleven/
empowerment/ zelfmanagement/ veerkracht
- verpleegkundig proces; anamnese, VPK diagnose, resultaten/doelen, interventies, evaluatie,
NIC/NOC/NANDA, verslaglegging
- multicultureel verplegen; waarden en normen, cultuur vs. Religie, cultuur en religie in relatie tot
gezondheid en ziekte, (multiculturele) ondersteuningsvormen, religieuze stromingen, Christendom/
islam/ jodendom
- psychiatrie; wetgeving BOPZ/ WGBO zorg & dwang, hoofdcategorieën DSM, stemmingsstoornissen,
schizofreniespectrum, angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, verslaving
- visie op verplegen en verpleegtheorie; Roy, Leininger, Orem, vraag- en aanbodgerichte zorg
Verpleegkundig proces Anamnese: verzamelen gegevens; 1 gezondheidspatronen van Gordon
Diagnose: klinisch oordeel over de ervaring of reacties van een individu, gezin, groep of
gemeenschap op actuele of potentiële gezondheidscondities of levensprocessen
PES: probleem, etiologie/ wat heeft voor het probleem gezorgd, signs and symptoms
, KTF 2
Doel/ NOC: nursing outcome classification
Interventies/ NIC: nursing intervention classification
Uitvoeren
Evaluatie : terugkijken; hoe ging het? Wat kan beter?
Wat is pijn? Onplezierig waarschuwingssignaal van het lichaam bij een te sterke prikkeling; bewustwording in
hersenen
Poorttheorie Als de poort van een onschadelijke prikkel open gaat, dan gaat de poort van de pijnlijke prikkel
dicht, zodat deze niet meer naar de hersenen gaat en de pijn niet gevoeld wordt. (vastpakken
vinger na stoten)
Pijnmeetinstrumenten VAS: liniaal van 10 centimeter, met links ‘geen pijn’ en rechts ‘ergst denkbare pijn’.
VRS: een zespuntsschaal (geen, heel licht, licht, nogal, ernstig, heel ernstig)
NRS: schaal van 0 (geen pijn) tot 10 (ergst denkbare pijn)
Acute pijn vaak een aanwijsbare oorzaak: het is beschadigd. Dat kan bijvoorbeeld bij een verbranding of na
door een operatie zijn. Deze pijn gaat relatief snel over.
Chronische pijn houdt langer aan: minstens 3 tot 6 maanden. Bij chronische pijn is er vaak geen schade meer aan
het lijf. Dan heeft pijn dus geen ‘waarschuwingsfunctie’ meer en is dus nutteloos. We hebben het
ook over chronische pijn als de pijn lang duurt en er geen duidelijke oorzaak is. En bij langdurige
zenuwpijn.
Soorten pijn - Nociceptieve pijn: ook wel weefselpijn/ ‘gewone’ pijn. Ontstaat; schade aan de huid, spier, bot
gewricht of orgaan. kan ontsteking, wond, kneuzing zijn. Het gaat vaak samen met zwellingen,
ontstekingen en koorts en voelt dof, scherp, kloppend of stekend. Deze pijn is vaak een
waarschuwing om meer schade te voorkomen en gaat over als het probleem voorbij is. Het is
vaak acute pijn, maar kan ook overgaan in chronische pijn.
- Neuropathische pijn ; ook wel zenuwpijn of neuralgie. Veroorzaakt door beschadiging van
zenuwstelsel, bijv. door tumor. Er kan éen zenuw beschadigd zijn, maar ook een bundel, het hele
ruggenmerg of de hersenen. Hierdoor ontstaan pijnprikkels die geen functie hebben. Die zorgen
voor plotselinge aanvalsgewijze, brandende pijn, tintelingen en extra gevoeligheid voor
aanrakingen. Neuropathische pijn is bijna altijd chronisch. De pijn kan weken tot jaren blijven.
vaak moeilijk te behandelen.
Verpleegkundige Gesprek, palliatieve zorg, symptoombestrijding (grote tumor; alleen waar hij last van heeft
interventies bij pijn in bestrijden, niet de tumor zelf)
laatste levensfase
Persoonsgerichte zorg Raamwerk van McCormack en McCance; betekenis van de bloemblaadjes
Uitkomsten van het raamwerk:
Goede zorg ervaring, betrokkenheid in de zorg, gevoel van goede gezondheid, gezonde cultuur/
omgeving
Persoonsgerichte zorg Persoon centraal, kijken naar het geheel, gezamenlijke besluitvorming, verplaatsen in de patiënt,