Voorblad Paper
Dit formulier moet samen met de paper worden ingeleverd. Met dit ingevulde formulier
heeft de docent alle informatie die nodig is om de opdracht te beoordelen en de beoordeling
te verwerken. Zonder deze gegevens kan de docent de paper niet beoordelen.
Dit formulier is een toevoeging aan de opdracht maar telt niet mee als pagina in de
opdracht.
Studentnummer:
Naam:
Naam opleiding: HBO Bachelor SPH
Opleidingscode: 7628
Modulenummer: 1834
Modulenaam: Portfolio-opdracht 2.2 SPH
Versie: 1.0
Herkansing?: ja/nee nee
Titel literatuur: Literatuur uit de modules: integrale
aanpak en multidisciplinaire
samenwerking, diagnostische
vaardigheden binnen Social Work,
Begeleidingsplan opstellen
Druk:
In de opdracht zijn de APA normen toegepast: Ja
In de opdracht zijn de verslagtechnieken
toegepast: Ja
Houd rekening met de Knockout criteria!
Uw paper dient aan de onderstaande punten te voldoen. Is dit niet het geval, dan wordt uw
paper niet beoordeeld:
ü Het voorblad is professioneel opgemaakt (zie instructie verslagtechnieken NTI) en
aanwezig;
ü De bronvermelding is zowel in de tekst als in de aparte literatuurlijst opgenomen
volgens APA richtlijnen;
ü Het verslag voldoet aan de vereisten m.b.t. het aantal pagina’s (in de opdracht
wordt dit exact benoemd);
ü Het verslag heeft een juiste paginanummering.
De instructie in de opdracht is leidend. Wanneer deze instructie afwijkt van de algemene
instructie (verslagtechnieken en APA richtlijnen) dan is dit leidend voor de te schrijven
paper.
U vindt de regels rondom APA en verslagtechnieken in de tegel Algemene informatie HBO
Bachelor.
,Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: casus ....................................................................................................... 3
Hoofdstuk 2: psychische/psychiatrische problematiek............................................. 4
Hoofdstuk 3: rol van outreachend werken ................................................................ 6
Hoofdstuk 4: diagnostisch proces ............................................................................... 7
Hoofdstuk 5: observatieplan ....................................................................................... 9
Hoofdstuk 6: begeleidingsplan .................................................................................. 10
Hoofdstuk 7: vergelijking tussen theorie en praktijk ............................................. 12
Hoofdstuk 8: reflectie................................................................................................. 14
Literatuurlijst ............................................................................................................. 15
Bijlage 1: observatieschaal Jantje ............................................................................ 16
,Hoofdstuk 1: casus
Jantje is een jongen van 9 jaar en zit in groep 5 van de lokale basisschool genaamd
‘de Klimop en eraf’. Hij woont samen met zijn moeder in een kleine flat. Met zijn
vader heeft Jantje slecht contact. Jantjes ouders hadden een enorm gespannen relatie
en besloten te scheiden toen Jantje 5 jaar was. De echtscheiding tussen beide ouders
verliep allesbehalve soepel en bracht veel spanning met zich mee voor het hele gezin.
Na de scheiding was Jantjes vader nauwelijks meer in beeld en staan ze er helemaal
zelf voor. Nu Jantjes moeder er helemaal alleen voor staat heeft ze geen controle meer
over de situatie en is het voor haar overleven. De enige persoon die het gezin steunt
en af en toe langskomt is de tante van Jantje. Het huis is een troep en het gezin zorgt
voor veel stank en geluidsoverlast voor hun buren. De buren hebben diverse klachten
neergelegd bij het sociaal wijkteam. Jantje heeft het erg lastig met de situatie, en sinds
een jaar gaat het bergafwaarts met hem. Binnenshuis is Jantje niet meer te genieten,
hij trekt zich vaak terug en op momenten dat er sprake is van contact tussen hem en
zijn moeder gaat dat op vijandige wijze. Zo heeft zijn moeder wel eens iets naar zijn
hoofd gegooid vanuit onmacht. Ook op school gaat het stukken minder goed dan
vroeger en is het twijfelachtig of hij dit jaar over gaat naar de volgende groep. Jantje
ervaart moeite met leren omdat hij er de aandacht niet bij kan houden en geen
vertrouwen heeft in zichzelf. Hij is de hele dag vermoeid en slaapt slecht. Vaak wordt
hij halverwege de nacht wakker en ligt hij daarna te piekeren. Het eten smaakt niet en
Jantje is het laatste half jaar vier kilo afgevallen. Sinds enkele weken heeft Jantje het
idee dat het geen zin meer heeft om te leven en heeft hij last van suïcidale gedachten.
Het valt Jantjes lerares op dat het snel bergafwaarts gaat en hij maakt op haar een
sombere en verwaarloosde indruk. Tevens ziet ze soms rare blauwe plekken op het
lichaam van Jantje. De lerares is er niet in geslaagd om telefonisch contact met Jantjes
moeder te krijgen. Daarop besloot ze om langs te gaan, echter bleef bij ieder bezoek
de deur dicht. Binnen de school en het dorp staat de moeder erom bekend de deur
gesloten te houden voor mensen, ze leven een erg teruggetrokken bestaan. Jantjes
moeder wilt absoluut niks te maken hebben met mensen die werken voor
maatschappelijke voorzieningen, omdat ze daar slechte ervaringen mee heeft. Jantjes
lerares maakt zich zorgen om Jantje en omdat ze geen contact kan leggen met de
moeder belt de lerares naar het sociaal wijkteam om haar zorgen te melden. Omdat de
hoeveelheid signalen bij het sociaal wijkteam bleven toenemen besloten zij om langs
te gaan. Na enkele keren geen gehoor te hebben gekregen hebben ze samen met
Bureau Jeugdzorg ervoor gezorgd dat Jantje verplicht onderzocht moest worden bij
een psycholoog voor een mogelijke depressie en zijn ze aan de slag gegaan met het
gezin.
3
, Hoofdstuk 2: psychische/psychiatrische problematiek
De diagnose die Jantje heeft gekregen is die van een depressieve stoornis. Maar wat is
dat nou eigenlijk? Het begrip ‘depressieve stoornis’ staat voor een (categorische)
diagnose die wordt gedetermineerd middels DSM-criteria, waarbij tegelijkertijd
sprake moet zijn van een aantal kenmerken uit een aantal mogelijkheden. Daarbinnen
zijn problemen op affectief-emotionele, cognitieve, fysieke en motivationele vlak te
distingeren. Kernsymptomen van deze mentale aandoening zijn het geen plezier meer
kunnen hebben, geen motivatie en interesse meer hebben en een sombere, droevige en
afgevlakte stemming. Dit gaat vaak gepaard met depressieve cognities, ofwel
negatieve denkbeelden die een depressief individu heeft over: zichzelf, zijn
leefomgeving, zijn eigen kwaliteiten en capaciteiten en veelal ook de toekomst.
Tevens kan er sprake zijn van fysieke symptomen, waaronder: slaap-, eet- en seksuele
problemen, vermoeidheid en diverse aspecifieke kwalen. Je kan pas van een depressie
spreken als deze symptoomcombinatie zich langere tijd voordoet, het
levensontwrichtend is en niet te verhelpen is middels ‘eenvoudige’ troost of
bemoediging. Of iemand daadwerkelijk een depressieve stoornis ontwikkelt ligt aan
een combinatie van protectieve en risicofactoren. Dat laatste is onder te verdelen in
factoren gelegen in het individu (het kind) en omgevingsfactoren. Eén van de
individuele factoren is genen, zo is uit onderzoek gebleken dat genetische invloeden
een aanzienlijk aandeel hebben op het ontwikkelen van een depressie (National
Institute for Health and Clinical Excellence, 2005). De kans dat kinderen van
depressieve ouders een depressie ontwikkelen is namelijk vier keer groter als bij
leeftijdsgenoten van ouders zonder een (geschiedenis van een) depressie. Naar alle
waarschijnlijkheid komt dit door een complex samenspel van genetische en
omgevingsfactoren. Daarnaast zijn er ook risicofactoren te vinden binnen de
persoonlijkheidskenmerken van een kind. De aanwezigheid van een negatieve
emotionele gesteldheid verhoogt het risico op het ontwikkelen van een depressie
(Goodyer, Wright, & Altham, 1990). Typerend voor een negatieve emotionele
gesteldheid is het middels boosheid, angst en verdriet reageren op prikkels uit de
omgeving. Andere persoonlijkheidskenmerken die het risico op een depressie
vergroten zijn een internaliserende houding, weinig autonomie, een lage
zelfwaardering en aangeleerde hulpeloosheid. Omgevingsfactoren die een relatie
hebben tot (het verhoogd kans hebben op) het ontwikkelen van een depressie zijn
(ernstige) voorvallen binnen het gezin of in vriendschappen waarop het kind geen
controle heeft, waarvan opeens sprake is en/of alsmaar terugkeren. (Rueter,
Scaramella, Wallace, & Conger, 1999). Daarbij valt qua gezin te denken aan
relatieproblemen tussen de ouders of ouder en kind, fysiek en/of seksueel misbruik,
ernstige ziekte van een familielid of plotselinge verlieservaringen (overlijden,
echtscheiding, verlies van status, etc.). Kijkend naar factoren gerelateerd aan
vriendschappen gaat het om het absent zijn van goede vriendschappen of contact met
vrienden.
De protectieve factoren zijn, net als de risicofactoren, onder te verdelen in factoren
gelegen in het kind zelf en factoren in de omgeving. Zo is één van de factoren van
betekenis, dit door zijn beschermende werking tegen het ontwikkelen van een
depressie, het beschikken over een persoonlijkheid gekenmerkt door intelligentie,
humor en sociale competentie. Andere noemenswaardige beschermende factoren zijn:
een fysieke gezondheid, in staat zijn te genieten, weerbaar zijn tegen stress, de
aanwezigheid van een positieve emotionaliteit (betreft de mate waarin iemand
4