Week 1: Literatuur
Hoofdstuk 1: Inleiding
Het strafprocesrecht bestaat uit een geheel van regels die betrekking hebben op de toepassing van
het strafrecht in een concreet geval. In het strafprocesrecht worden bevoegdheden toegekend en
wordt de uitoefening daarvan geregeld. In ons strafprocesrecht is de bevoegdheid om te
(ver)oordelen toegekend aan de onafhankelijke rechter.
Het hoofddoel van het strafproces is het verzekeren van een juiste toepassing van het abstracte
materiële strafrecht. Dat doel is tweeledig. Het doel is enerzijds te bewerkstelligen dat de schuldigen
(degenen die de strafwet hebben overtreden) worden gestraft. Het doel is anderzijds het voorkomen
van de bestraffing van onschuldigen. In gevallen van twijfel over de (on)schuld van de verdachte, gaat
realisering van het ene doel onherroepelijk ten koste van het andere doel. In ons strafrecht krijgt de
verdachte dan ook het voordeel van de twijfel (in dubio pro reo-beginsel).
Naast het genoemde hoofddoel bestaan er nog vier bijkomende doelen van het strafprocesrecht:
1. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Er moet voorkomen worden dat
de strafrechtelijke vervolging een disproportionele inbreuk maakt op de vrijheid van de
betrokken burger.
2. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkenen. Er moet voorkomen
worden dat de inbreuk die op andere betrokkenen wordt gemaakt, disproportioneel is.
Anders kan dit leiden tot secundaire victimisatie.
3. Procedurele rechtvaardigheid. Het gaat in het strafprocesrecht niet alleen om de uitkomst
van het geding, maar ook om de procedure die tot de uitkomst heeft geleid.
4. Demonstratiefunctie. De openbaarheid van de terechtzitting maakt publieke controle op de
berechting mogelijk en vormt daarmee een waarborg tegen willekeurige bestraffing.
Daarnaast maakt het openbare strafproces zichtbaar dat de overheid zwaar tilt aan het
plegen van strafbare feiten.
In een rechtsstaat worden de verhoudingen tussen de overheid en de burger beheerst door de rule
of law. Dat betekent dat de overheid niet boven de wet staat, maar daaraan is onderworpen. Zo
wordt de burger beschermd tegen de willekeur van de autoriteiten.
Bronnen van het strafrecht zijn: het Wetboek van Strafvordering, bijzondere wetten, de Grondwet,
Algemene Maatregelen van Bestuur, beleidsregels, door gerechten vastgestelde reglementen,
Verdragsrecht, Supranationaal recht (EU-recht), jurisprudentie, en beginselen van een goede
procesorde.
Hoofdstuk 2: Karakter en gang van het Nederlandse procesrecht
In de literatuur plegen twee procesmodellen te worden onderscheiden, het inquisitoire procesmodel
en het accusatoire procesmodel. Noch het inquisitoire, noch het accusatoire model is ergens ter
wereld in zuivere vorm gerealiseerd. De belangrijkste elementen van het inquisitoire procesmodel
zijn:
1. De rechters hebben een actieve rol bij het onderzoeken van de zaak;
2. De rechters oordelen op basis van de materiële waarheid;
3. Van een partijenproces is voorts geen sprake;
4. Vervolging en berechting zijn in één hand verenigd: de gerechtelijke autoriteiten die de zaak
onderzoeken zijn bij wijze van spreken aanklager en rechter tegelijk;
, 5. De verdachte is geen procespartij met eigen rechten en bevoegdheden, maar voorwerp van
onderzoek.
De belangrijkste elementen van het accusatoire procesmodel zijn:
1. De rechter heeft een passieve, lijdelijke rol;
2. De rechter beslist niet op basis van een eigen onderzoek naar de ware toedracht, maar op
basis van hetgeen de procespartijen aandragen;
3. De partijen – aanklager en defendant – zijn elkaars tegenstanders;
4. De verdachte wordt als volwaardige procespartij erkend: hij heeft het recht zich te
verdedigen en het recht zich daarbij van dezelfde ‘wapens’ te bedienen als de aanklager
(equality of arms).
Het Nederlandse stelsel van strafvordering heeft sterk inquisitoire trekken, maar erkent de verdachte
als volwaardige procespartij (net als het accusatoire stelsel).
Hoofdstuk 3: Kennismaking met het EVRM
Het doel van het Europees Verdrag is het verzekeren van de daarin opgenomen fundamentele
rechten en vrijheden. De bescherming die het verdrag de burger beoogt te bieden, is daarbij vooral
een bescherming tegen willekeur. Het doel is niet het voorkomen van inbreuken op de
verdragsrechten als zodanig, maar het voorkomen van niet gerechtvaardigde inbreuken.
Hoofdstuk 4: Het strafprocessuele model
Formele vragen (art. 348 Sv):
1. Is de dagvaarding geldig?
2. Ben ik, rechtbank, bevoegd om over de aan mij voorgelegde zaak te oordelen?
3. Is de officier van justitie ontvankelijk in de door hem ingestelde vervolging?
4. Zijn er redenen om de vervolging te schorsen?
Materiële vragen (art. 350 Sv):
1. Is het feit bewezen?
2. Levert het bewezene een strafbaar feit op?
3. Is de dader strafbaar?
4. Welke sanctie dient te worden opgelegd?
Paragraaf 5.1-5.2: Toegang tot de rechter
De berechting van strafbare feiten is opgedragen aan de rechterlijke macht. Bij de vraag naar
bevoegdheid (art. 348 Sv) van de rechtbank wordt onderscheid gemaakt tussen de absolute en de
relatieve competentie. De absolute competentie heeft betrekking op de vraag welk soort gerecht
bevoegd is om over de zaak te oordelen (de rechtbank, het hof of de Hoge Raad). Bij de relatieve
competentie gaat het om de vraag welke van de absoluut competente gerechten in concreto
bevoegd is (bijvoorbeeld rechtbank Noord-Nederland of rechtbank Limburg).
Paragraaf 6.1-6.3: Het Openbaar Ministerie en de vervolging
Het OM is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet
vastgestelde taken. Twee daarvan zijn de taak van het OM bij de te tenuitvoerlegging van
strafrechtelijke beslissingen en (vooral) de vervolgingstaak. De tenuitvoerlegging van rechterlijke
beslissingen en strafbeschikkingen geschiedt door onze Minister van Justitie en Veiligheid. Het OM
,verstrekt daartoe de beslissing aan de minister en voegt daar in voorkomend geval het advies van de
rechter omtrent de tenuitvoerlegging.
Paragraaf 7.4-7.6: De verdachte en zijn raadsman
Een verdachte kan zich op eigen houtje verdedigen en hij kan dat doen met behulp van een
advocaat. De rol van de raadsman is een adviserende en een ondersteunende. Hij adviseert de
verdachte bij het voeren van diens verdediging. Hij ondersteunt de verdachte als
vertrouwenspersoon ook in psychologische zin (de verdachte staat er niet alleen voor).
HC Week 1: Het strafproces
Doelen strafproces
Strafprocesrecht gaat over de procedureregels die bij het strafrecht horen: de regels die aangeven
hoe we kunnen vaststellen dat iemand een strafbare handeling heeft gepleegd en hoe we daarmee
omgaan. Het hoofddoel van het strafprocesrecht is zorgen voor de juiste toepassing van het
materiële strafrecht, dus het zorgen voor het bestraffen van schuldigen en het niet-bestraffen van
onschuldigen. Dit kan echter niet voor 100% bereikt worden. In Nederland vinden we het
belangrijker dat onschuldigen niet worden bestraft dan dat schuldigen worden bestraft.
Waarheidsvinding is niet het hoofddoel, omdat we niet hoeven te weten waarom een verdachte iets
heeft gedaan, alleen of er is voldaan aan de tenlastelegging, hetgeen wat relevant is voor het
strafproces.
Andere doelen van het strafproces zijn bijvoorbeeld eerbiediging van de rechten en vrijheden van de
verdachte, slachtoffers, getuigen, en andere betrokkenen. Daarnaast ook procedurele
rechtvaardigheid, en het heeft ook een demonstratiefunctie: de maatschappij moet ook kunnen zien
dat gerechtigheid wordt uitgeoefend/de norm wordt gedemonstreerd.
De overheid moet de tools in handen hebben om criminaliteit effectiviteit veroordeeld te krijgen
(=instrumentaliteit). Dit wordt nagestreefd met onder andere dwangmiddelen. Dit staat op
gespannen voet met rechtsbescherming: je moet als verdachte voldoende worden beschermd tegen
machtsuitoefening door de staat.
Kenmerken van het Nederlandse strafproces
Een model dat we gebruiken om verschillende rechtssystemen met elkaar te vergelijken is het in te
delen in een accusatoir vs. het inquisitoir rechtssysteem.
Accusatoir rechtssysteem Inquisitoir rechtssysteem
Gelijkwaardige procespartijen Verdachte als voorwerp van onderzoek
Lijdelijke rechter Actieve rechter
Formele waarheid Materiële waarheid
Mondelinge procedure Dominantie schriftelijke stukken
Bronnen van het strafprocesrecht
Het strafprocesrecht kent veel bronnen. Het wetboek van Strafvordering is hierbij de belangrijkste.
Daarnaast is het EVRM (grote invloed op Nederlandse strafrecht) en het EU-recht ook belangrijk.
Naast de wet hebben we ook nog de beginselen van een goede procesorde:
1. Vertrouwensbeginsel
2. Gelijkheidsbeginsel
, 3. Verbod van détournement de pouvoir (zuiverheid van oogmerk)
4. Behoorlijke en billijke belangenafweging (proportionaliteit en subsidiariteit)
Fasering van het strafproces
1. Opsporing
2. Vervolging
3. Berechting
4. Tenuitvoerlegging
Ontwikkelingen op het terrein van het strafproces(recht)
De ontwikkelingen zijn dat de criminaliteit en de aanpak daarvan steeds meer gedigitaliseerd en
geïnternationaliseerd is. De justitiële keten wordt voortdurend overbelast, waardoor zaken snel
verkort worden afgedaan.
WG Week 1
Leerdoelen
- U bent in het algemeen bekend met de vraagstelling in analyse- en casusvorm en weet
waaraan de beantwoording hiervan moet voldoen om tot een goede beantwoording te
komen;
- U bent bekend met de algemene leerdoelen van dit vak en weet wat er van u wordt
verwacht in de werkgroepen
- U kunt de Mr. Big-methode beschrijven aan de hand van een viertal kenmerken en de
wettelijke grondslag
- U kent de kritiekpunten met betrekking tot (de wettelijke basis van) de Mr. Big-methode en
kan aan de hand daarvan een eigen afweging ontwikkelen
- U kunt een gemiddeld complexe casus de rechtmatigheid van de inzet van de Mr. Big-
methode beoordelen
Analysevragen
De analysevragen gaan doorgaans over de verdiepingsstof, dit materiaal is ook tentamenstof. Ze
bestaan uit drie vaste componenten:
1. Schets stavaza/het positieve recht, mede a.d.h.v. beginselen van het strafprocesrecht en/of
jurisprudentie;
2. Schets van het wetenschappelijk debat
3. Een eigen, beredeneerd standpunt
a. Bestaande uit een afweging en een conclusie
- Maak voldoende ruimte voor elk van deze componenten en verbind ze aan elkaar
- Maak er een vloeiend verhaal van
- Niet improviseren, houd je aan de opdracht
- Betoog, dus vloeiende tekst die stapsgewijs toewerkt naar een conclusie
o Let daarbij op uw taalgebruik!
- Ongeveer 450-500 woorden
Casusvragen
IRAC: Rechtsvraag Juridisch kader Analyse/toepassing Conclusie
1. Wat is het juridische probleem in de casus?