Samenvatting GZW1024
Gezondheid, voeding en bewegen
Studiejaar 2018/2019
De indeling van de taken en de taken zelf van dit blok zijn na studiejaar 2018 flink veranderd,
deze samenvatting is dus het meest up-to-date.
Een uitgebreide samenvatting van alle taken en colleges
Inclusief aanvullingen/tips van de tutor die tijdens onderwijsgroepen zijn gegeven in het rood
Inclusief een begrippenlijst met alle belangrijke begrippen die je moet kennen
,Inhoudsopgave
Taak 1: ‘Zoek de verschillen en overeenkomsten’ 3
College evolutietheorie 11
Taak 2: ‘Voeding voor energie!’ 18
College voeding en vertering 25
Taak 3: ‘Lekker gegeten tijdens de vakantie?’ 33
Taak 4: ‘Voeding en gezondheid’ 38
College voedingsrichtlijnen 42
Taak 5: ‘Biologie van spieren en bewegen’ 50
College fysieke activiteit en energie metabolisme 63
Taak 6: ‘Meer sporten of minder zitten?’ 72
Taak 7: ‘Is voedselvoorkeur aangeboren of aangeleerd? 75
College leermechanismen 83
Taak 8: ‘Bewegen moet je leren, of toch niet?’ 93
College sociale invloed voedings- en beweeggedrag 98
Taak 9: ‘Ik wil wel (minder eten, meer bewegen), maar het lukt me niet’ 105
Taak 10: ‘Eten op twee manieren benaderd’ 112
College psychologie van voeding 117
College smaak en koken 123
Taak 11: ‘Wat is normaal?’ 127
College eetstoornissen 137
Taak 12: ‘De kipfiletjes van oma’ 140
College voeding en ouderen 150
Taak 13: ‘Ik heb mijn leven lang al hard gewerkt…’ 160
College bewegen en ouderen 167
Begrippenlijst GZW1024 Gezondheid voeding en bewegen 177
,Taak 1: ‘Zoek de verschillen en overeenkomsten’
Probleemstelling: Hoe is de voedselinname geëvolueerd?
1. Vul zelf de tabel van de taak in.
Plaatje 1: Plaatje 2: Plaatje 3:
chimpansee jager-verzamelaar moderne westerse mens
Leefomgeving en Leeft in Leeft in de open Leeft in moderne
dagbesteding (regen)wouden en is natuur en is steden/dorpen en is
gedurende de dag op gedurende de dag gedurende de dag aan
zoek naar voedsel bezig met jagen het werk/studeert,
(korte afstanden) (lange afstanden) voedsel overal te vinden
in bijv. supermarkten
(korte afstanden)
Lichamelijke Gespierd, harig, Dun, gespierd, Dik, veel
verschillen breed, lange armen smal, lang, vetmassa/weinig
zweetklieren spiermassa,
zweetklieren
Wat wordt er Fruit, noten/zaden, Vlees/vis/groenten Fruit, vlees (bereid), vis,
gegeten? 2% dierlijk voedsel (bereid) met name
fabrieksproducten
Hoe komt men aan Zelf zoeken Jagen/verzamelen (Super)markt/winkel
voedsel?
Wanneer en onder Wanneer er voedsel Wanneer het lukt Wanneer men er zin
welke gevonden wordt/hele om voedsel te heeft/vaste
omstandigheden dag bezig met kauwen vangen/er nog eetmomenten, weinig
eet men? voedsel van eerder aandacht
jachtpogingen over
is
Hoe staat het met Gezonde leefstijl, geen Gezonde leefstijl, (On)gezonde leefstijl,
de gezondheid? medische zorg slechte medische maar goede medische
zorg zorg -> redelijk gezond
Samenstelling:
Moderne mens meer koolhydraten & vet (→ hogere BMI)
2. Zijn het goede aanpassingen aan de omgeving?
De aanpassingen die het menselijk lichaam heeft ondergaan waren heel handig voor de
‘oude’ mens voor het jagen. Wij hebben nu als ‘nieuwe’ mens aan sommige veranderingen
eigenlijk niks meer.
Genen zijn maar weinig veranderd sinds de jager-verzamelaars -> zorgt voor
mismatchaandoeningen:
- Diabetes type II
- Alzheimer
- Hart- en vaatziekten
- Onderrug pijn
3. Wat is de evolutietheorie? (alleen definitie evolutietheorie is belangrijk)
Evolutie is de geleidelijke ontwikkeling. Dit gebeurt van generatie op generatie, van
eenvoudige naar complexere vormen van levende organismen.
,Charles Darwin is de belangrijkste grondlegger van de evolutietheorie. Deze theorie geeft
een natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie van het leven op aarde en voor de
verscheidenheid aan soorten op aarde. Het is ‘een proces waarbij erfelijke eigenschappen
van organismen veranderen in de loop van de generaties, als gevolg van genetische
principes: voortplanting en natuurlijke selectie’. De evolutietheorie gaat uit van
verschillende principes:
• Erfelijkheid: organismen kunnen bepaalde eigenschappen doorgeven aan hun
nakomelingen. Zulke eigenschappen worden erfelijke eigenschappen genoemd en
kunnen van ouders op nakomelingen worden doorgegeven. Dit gebeurt op verschillende
manieren:
- Overerving van de ouders op nakomelingen: bij eukaryoten is dit de overdracht van
het genetisch materiaal in de celkern. Dit is de belangrijkste manier.
- Overdracht van genetisch materiaal van celorganellen van eukaryoten: zoals
mitochondriën en plastiden, vaak via de eicel.
- Horizontale genoverdracht: een proces waarbij genetisch materiaal wordt
uitgewisseld tussen twee niet-verwante organismen, dus zonder dat er een
familierelatie is tussen de twee organismen. Dit komt vooral voor bij micro-organismen.
➢ Een erfelijke eigenschap hoeft zich niet altijd in directe nakomelinge te uiten
(genexpressie en fenotype), maar kan ook een generatie overslaan.
Toen Darwin zijn boek ‘The origin of species’ uitbracht, werd de evolutietheorie binnen de
wetenschappelijke wereld als algemeen aanvaardbaar verklaard. Daarna heeft de theorie
nog ontwikkelingen doorgemaakt, mede door nieuwe inzichten op het gebied van
(moleculaire) genetica.
Een populatie is ‘gezond’ wanneer er sprake is van voldoende genetische variatie tussen de
verschillende individuen. Te weinig genetische variatie maakt een populatie erg kwetsbaar.
Door mutatie, recombinatie en horizontale genoverdracht kunnen nieuwe
eigenschappen ontstaan:
▪ Mutaties: veranderingen in erfelijk materiaal (DNA of RNA) van een organisme. Er zijn 3
soorten mutaties:
- Puntmutatie: een verandering in het DNA door een kleine verandering binnen een gen.
Dit is een kleine verandering van slechts één (of enkele) nucleotiden. Dit gebeurt door
verwijdering, tussenvoeging, verplaatsing of verdubbeling. Oftewel: substitutie, insertie
of deletie.
- Segmentmutatie: grote verandering, ook wel chromosomale mutatie genoemd,
omdat ze een aanzienlijk deel van de structuur van een chromosoom kunnen
beïnvloeden. Het gaat dus om een groter aantal nucleotiden.
- Ploïdemutatie: ook wel genoommutatie genoemd. Door een verstoring van de
opbouw van microtubuli tijdens de mitose of meiose. Dit kan gevolgen hebben voor de
verdeling van de chromosomen over dochtercellen, maar niet voor de genen-
samenstelling of de structuur van de chromosomen zelf.
▪ Recombinatie: hierdoor kunnen nieuwe eigenschappen ontstaan en past de levende
natuur zich voortdurend aan. Met recombinatie wordt de herschikking van de genetische
eigenschappen van een individu aangeduid. Het gevolg hiervan is dat het nageslacht een
andere combinatie van genen heeft dan elk van beide ouders. Beschadiging van genen
(=negatieve mutatie) kan worden hersteld met mutatiereparatie. Niet-repareerbare
mutaties worden later weg geselecteerd. Zo ontstaat er een variatie aan erfelijke
eigenschappen binnen een populatie.
Natuurlijke selectie: sommige individuen bezitten een voordeligere combinatie van allelen
(=genvarianten) dan anderen, waardoor ze beter in staat zijn om te overleven. Door
natuurlijke selectie (ook wel survival of the fittest) zullen deze individuen meer
nakomelingen krijgen, en zal de voordelige eigenschap op den duur vaker voor gaan komen
, in de populatie. Natuurlijke selectie is het belangrijkste evolutiemechanisme, waardoor
populaties aangepast raken aan de omstandigheden.
(Niet belangrijk voor het tentamen!)
Soortvorming vindt plaats wanneer een populatie zo gaat afwijken van andere populaties
binnen een soort, dat er onderling geen voortplanting meer kan voorkomen. Er zijn 4
soorten soortvorming:
- Allopathrische (allo = ander, patria = vaderland): als een populatie gesplitst wordt
door een geografische barrière. De populaties gaan zich onafhankelijk van elkaar
ontwikkelen, doordat er geen uitwisseling van erfelijke eigenschappen plaatsvindt.
- Peripatrische: een klein deel van een populatie raakt gescheiden van de rest van de
populatie in een geïsoleerde niche (=plaats in het ecosysteem). Hierdoor kan het
founder-effect optreden, dit is de invloed van stichtende individuen op de genen van de
populatie die uit hun nakomelingen bestaat. Het gevolg hiervan is dat er niet genoeg
variatie is qua genen, omdat het een kleine populatie is. Hierdoor komen ziektes komen
sneller naar voren.
- Parapatrische: een deel van de populatie splitst zich af in een nieuwe niche, maar de
populaties kunnen nog wel met elkaar in contact komen.
- Sympatrische: de vorming van een soort binnen een populatie, zonder dat er een
geografische barrière is ontstaan.