Thema 7 regeling
7.1 regeling en homeostase
Leerdoelen:
Je kunt uitleggen wat homeostase is.
Je kunt uitleggen hoe regelkringen een rol spelen bij het handhaven van de homeostase bij de
mens.
Je lichaam houdt zich op bepaalde factoren rondom een normwaarde, deze waarden zijn niet altijd
gelijk, maar mogen niet teveel afwijken. Dit is ook wel het dynamisch evenwicht. Een regelkring zorgt
ervoor dat de waarde schommelt langs die normwaarde.
Het stand houden van het dynamisch evenwicht in het inwendig milieu noem je het homeostase. Dus
de homeostase is ook wel een voorbeeld van een zelfregulatie in de mens.
Een regelkring bestaat uit een sensor, controlecentrum en een effector (= uitvoerder). De sensor geeft
de normwaarde aan, wanneer die afwijkt geeft hij een signaal door aan het controlecentrum. En die
geeft de opdracht aan de effectoren.
Bij een regelkring waarin een toename van het resultaat een remmend effect heeft op het proces is
een negatieve terugkoppeling (binas 89C). En bij een regelkring waarin een toename van het resultaat
het proces versterkt is een positieve terugkoppeling.
Meercellige organismen bevatten om hun cellen nog meer cellen, daarom hebben ze geen direct
contact met het uitwendige milieu.
Tussen de cellen van een weefsel bevindt zich weefselvloeistof, samen met bloed vormen zij het
inwendige milieu van een organisme. Tussen het inwendige- en uitwendige milieu bevindt zich
minstens 1 cellaag.
De inhoud van darmen, longen en blaas hoort ook bij het uitwendige milieu.
Homeostatische regelkringen in je lichaam zorgen ervoor dat de omstandigheden in het uitwendige
milieu niet te veel veranderen.
7.2 hormonale regulatie
Leerdoelen:
Je kunt beschrijven op welke manieren hormonen de cellen van weefsels en organen kunnen
beïnvloeden.
Je kunt de werking van hormoonklieren en hun hormonen beschrijven en afleiden hoe
doelwitorganen op de hormonen reageren. Voor het waarmaken van homeostase is
communicatie tussen de cellen nodig, dit gebeurd via de signaalstoffen. Bij voorbeeld signalen
die van de hormoonklieren afkomen, ook wel de hormonen. Zij worden afgegeven aan het
bloed, die de hormonen vervoerd naar andere cellen.
De hormonen kunnen alleen zich vestigen aan bepaalde receptoren die behoren
bij dat ene hormoon, daarom zijn ze op sommige plekken alleen werkzaam. Ook
wel het doeleiwitorgaan. De binding zorgt ervoor dat er een reactie op gang wordt
gebracht of juist gestopt.
De mate van reactie van een doeleiwitorgaan wordt onder andere bepaald door
de hormoonconcentratie in het bloed en door een aantal hormoonreceptoren voor
een bepaald hormoon op of in de cellen van het doeleiwitorgaan. Hormonen
blijven vaak lang in het bloed en in het weefsel van het
doelwitorgaan, daarom houden de effecten lang aan.
Een hormoonklier geeft de hormonen gelijk af aan het bloed, ook
,wel een endocriene klier. De afgifte van hormonen door de hormoonklier heet secretie. Klieren met
een afvoerbuis heten exocriene klieren.
De meeste hormonen brengen een reactie in de cel op gang door zich te binden aan receptoren in het
cytoplasma of receptoren in het celmembraan Binas 89B.
Steroïdehormonen kunnen het celmembraan passeren, doordat ze uit cholesterol zijn gevormd en
daardoor eigenschappen van vetten hebben en kunnen oplossen in vet. Dus de receptoren zitten dan
in het cytoplasma. Hierdoor ontstaat een hormoonreceptorcomplex die door de kernporie in het
kernplasma komt en dan bepaalde genen in het DNA aan- of uitzetten. Wanneer een gen aanstaat
kan het een eiwit maken die kan dienen als bijvoorbeeld enzym, hormoon of als receptoreiwit.
Peptide- of eiwithormonen zijn goed oplosbaar in water, maar kunnen niet het celmembraan passeren.
Ze binden daarom aan een receptor in het celmembraan, aan de binnenkant van het celmembraan
wordt dan een second messenger gevormd of geactiveerd. Die geeft een signaal door in de cel. Zo
kan hij bijvoorbeeld een enzym activeren, die kan het signaal doorgeven aan de volgende
signaalmolecuul of een specifieke reactie op gang brengen of aanzetten tot genregulatie.
Sommige hormonen die wel door het celmembraan kunnen, oefenen ook hun invloed uit door second
messengers Receptoreiwitten die via second messengers gaan leidt tot slomer impulsoverdracht en
de impulsoverdracht houdt langer aan, omdat de neurotransmitter indirect werken.
Het signaal van een hormoon dat bindt aan een receptor in het celmembraan kan in de cel worden
versterkt. Doordat het steeds het signaal van molecuul tot molecuul wordt gegeven, worden veel
signaalmoleculen geactiveerd of geproduceerd. Dit kan leiden tot een enorme reactie binnen de cel.
Het doorgeven aan meerdere moleculen is een signaalcascade.
Hiernaast zie je alle hormoonklieren.
De hypofyse ligt ongeveer in het midden van je hoofd onder de
hersenen. Hij bestaat uit de hypofysevoorkwab en
hypofyseachterkwab. Hij produceert verschillende hormonen,
hormonen die andere hormoonklieren beïnvloeden zijn de FSH, LH
en TSH.
Net boven de hypofyse ligt de hypothalamus. Hij regelt de secretie
van hormonen door de hypofyse. Via de hypothalamus en de
hypofyse zijn het zenuwstelsel en hormoonstelsel met elkaar
verbonden.
Sommige neuronen (zenuwcellen) in de hypothalamus produceren
hormonen, dit heet neurosecretie en de gevormde hormonen zijn
neurohormonen.
Oxytocine en antidiuretische hormonen (ADH) zijn neurohormonen
die via uitlopers (vertakkingen) van neuronen naar de
hypofyseachterkwab worden getransporteerd en vanaf daaruit naar
het bloed.
Ook geven de neuronen 2 type neurohormonen af die de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab
beïnvloeden,
1. Inhibiting hormonen (IH) zorgen ervoor dat de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab
geen hormonen (groeihormoon en prolactine) meer produceren.
2. Releasing hormoon (RH) stimuleren de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab juist om
bepaalde hormonen (TSH, FSH, LH, groeihormoon, prolactine en ACTH) te produceren.
Deze hormonen komen in de hypofysevoorkwab terecht door haarvaten en dan via het bloed. Daar
stimuleren ze de productie en afgifte van hypofysehormonen.
, Adrenocorticotroop hormoon (ACTH) uit de hypofysevoorkwab wordt geproduceerd bij stress, hij
bevordert de aanmaak van hormonen door de bijnierschors.
Verschillende hormonen vanuit hypofyse,
Het groeihormoon (GH) stimuleert de groei. (Hypofysevoorkwab)
Follikelstimulerend hormoon (FSH) en luteïniserend hormoon (LH) zorgen voor de aanmaak
van geslachtscellen en zetten de geslachtsorganen aan tot het produceren van
geslachtshormonen. (Hypofysevoorkwab)
Prolactine speelt een rol bij het vergroten van de melkklieren en de productie van melk in de
klieren. (Hypofysevoorkwab)
Het stimuleren van weeën wordt gebeurd door de oxytocine uit de hypofyseachterkwab en na
de geboorte voor het zogen voor de melksecretie uit de melkklieren in de borsten.
(Hypofyseachterkwab)
Het antidiuretische hormoon (ADH) regelt de resorptie van water in de nieren bij de vorming
van urine, hierdoor kan de hoeveelheid water worden geregeld. Daardoor blijft de osmotische
waarde in het bloed ongeveer gelijk. (Hypofyseachterkwab)
Hormonen schildklier,
De schildklier ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp.
Hij produceert schildklierhormonen (thyroxine). Hij beïnvloedt de stofwisseling, vooral door de
verbranding van glucose te stimuleren. Bij kinderen stimuleert hij ook de groei en ontwikkeling
van het beenderstelsel en centrale zenuwstelsel.
TSH uit de hypofyse stimuleert het schildklierweefsel, de opname van jodium door de
schildkliercellen en de productie en secretie van de schildklierhormoon. Jodium is
noodzakelijk voor de vorming van het schildklier hormoon. Wanneer het schildklierhormoon
boven de normwaarde komt in het bloed, remt de schildklierhormoon de productie en secretie
van TSH. Wanneer de concentratie weer daalt, neemt de secretie van TSH toe, door de
stijging van TSH-concentratie wordt de secretie van schildklierhormoon gestimuleerd.
Wanneer er teveel schildklierhormoon is, krijgt je meer stofwisseling. Dit kan leiden tot
gewichtsverlies, toename van de eestlust en rusteloosheid. Wanneer hij te weinig produceert
kan dat leiden tot gewichtstoename, vermoeidheid en sneller koud. En bij kinderen blijft hun
groei en de ontwikkeling van de zenuwstelsel achter. Wanneer dit vanaf de geboorte is kan
het leiden tot dwerggroei en kan ook leiden tot geperkte geestelijke ontwikkeling.
Hormonen alvleesklieren en maag-darmwand,
Kliercellen in de alvleesklieren en de maag- en darmwand produceren spijsverteringhormonen
voor de spijsvertering.
Gastrine uit de maagwand stimuleert de maagsapproductie.
De wand van de twaalfvingerige darm produceert secretine, die stimuleert de lever tot het
produceren van gal en de alvleesklier tot de secretie van natriumwaterstofcarbonaat. Hierdoor
stijgt het pH in de twaalfvingerige darm.
Cholecystokinine wordt afgegeven door de twaalfvingerige darm en stimuleert de galblaas tot
de afgifte van gal en de alvleesklier tot de secretie van enzymen.
De alvleesklier heeft een exocriene en endocriene functie,
Als verteringsklier geeft hij via een afvoerbuisje vertering sap af aan de twaalfvingerige darm.
Tussen de cellen die vertering sap maken liggen groepjes cellen met een endocriene functie:
eilandjes van langerhans. Hierin komen alpha-cellen voor die glucagon produceren en beta-
cellen die insuline produceert, de hormonen zorgen voor een ongeveer constante
glucoseconcentratie (bloedsuikerspiegel) in mmol/L. Bij een gezond persoon is die tussen de
4,0 en 8,0, met de normwaarde 5,0.