Strafrecht 2
Week 1 – hoofdstuk 6 en hoofdstuk 8.1, 8.3 en 8.7
Hoofdstuk 6 – opzet
Opzet moet regelmatig als stilzwijgend bestanddeel in de
delictsomschrijving worden ingelezen. Zo wordt gebruik gemaakt van
werkwoorden die opzet impliceren, zoals opruien (art 131 Sr) en art 180
Sr: zich met geweld verzetten, wetende dat; art 174 Sr en oogmerk; art
310 Sr. Opzet moet aanwezig zijn op het moment dat wordt gehandeld.
Het gaat om het daadwerkelijk willen en weten van de handelende
persoon. Onvoldoende is dat hij kan weten of behoort te weten; dit doelt
op culpa.
Opzet op bestanddelen
Voldoende is dat de daders zich door hun kennis van de feiten niet
hebben laten weerhouden. De vereiste gerichtheid van het opzet op de
bestanddelen wordt ook wel schuldverband genoemd. Alle bestanddelen
die na het woord opzettelijk komen, worden door dat opzet beheerst.
Bestanddelen die aan het opzet voorafgaan, zijn geobjectiveerd.
Uitzonderingen: opzettelijk en wederrechtelijk; de en wijst erop dat
opzet niet gericht hoeft te zijn op de wederrechtelijkheid.
Strafverzwarende gevolgen zijn doorgaans ook aan het schuldverband
onttrokken; de dood treedt in als gevolg van zware mishandeling. Bij
gemeengevaarlijke misdrijven zoals brandstichting zijn de gevolgen ook
geobjectiveerd.
Kleurloos opzet
Kleurloos opzet houdt in dat niet bewezen behoeft te worden dat de
verdachte opzet had op het ongeoorloofde of wederrechtelijke van zijn
gedraging, tenzij het tegendeel uit de delictsomschrijving blijkt.
Rechtsdwaling tast het opzet niet aan, maar kan afwezigheid van alle
schuld opleveren. Vereist is dan dat de dader van zijn gebrekkige kennis
geen verwijt kan worden gemaakt. Het enkele niet-weten disculpeert
dus niet!
Opzettelijk (en) wederrechtelijk
Legt men wederrechtelijk uit als zonder toestemming van de
rechthebbende dan behoeft alleen bewezen te worden dat de verdachte
wist dat hij geen toestemming had. Wordt echter wederrechtelijk opgevat
als in strijd met het recht, dan moet bewezen worden dat de verdachte
wist dat hij in strijd met het recht handelde. Dit komt neer op boos opzet.
Een beroep op rechtsdwaling - ik wist niet dat dit in strijd was met het
recht – zal dan tot vrijspraak moeten leiden. De dader die niet weet dat
hij in strijd met het recht handelt, handelt immers niet opzettelijk in
strijd met het recht. Dit geldt ongeacht of de dwaling verontschuldigbaar
is, want opzet is daadwerkelijk willen en weten. Verwijtbaarheid maakt
in dit geval dan niets uit.
,De wijze waarop de delictsomschrijving wordt geformuleerd, bepaalt of
wederrechtelijkheid in ruimte of smalle zin moet worden uitgelegd:
bij een delict als in art 282 Sr – hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk
van de vrijheid berooft – heeft opzet betrekking op de wederrechtelijkheid.
Dit betekent dat wederrechtelijk ruim moet worden uitgelegd, als in strijd
met het recht. AVAS leidt tot het niet kunnen bewijzen van het feit,
ongeacht of het verwijtbaar is of niet.
bij een delict als in art 350 Sr – hij die opzettelijk en wederrechtelijk
vernielt – heeft opzet geen betrekking op de wederrechtelijkheid. Dit
betekent dat wederrechtelijk smal moet worden uitgelegd, als zonder
toestemming. AVAS leidt tot slechts tot ovar indien de dwaling
verwijtbaar is.
Opzet en causaal verband
Bij opzet op het gevolg is de vraag of het gevolg aan de dader kan worden
toegerekend een belangrijke factor. Het opzet domineert hier de
causaliteitsvraag: er is causaal verband omdat er opzet op het
uiteindelijke gevolg was. Niet nodig is dat de dader opzet had op het
precieze causale verloop van de gebeurtenissen; het betreft het algemene
karakter van opzet; dolus generalis. Voor het opzet bij een delict als
doodslag of moord is dus slechts vereist dat de dader doelgericht
handelde, en dus de dood van de ander wilde en handelde in de
bewuste veronderstelling dat hij die dood ook teweeg zou
brengen.
Voorbeeld een jongen wurgt een andere jongen, die, denkende hem
gedood te hebben, hem in de sloot neerlegt. Achteraf komt vast te staan
dat de jongen niet is gedood door de wurging maar door verdrinking.
Echter, doordat de opzet gericht was op de dood van de jongen middels
wurging, wordt opzet op de dood door de rechter aangenomen.
Het bestanddeel ‘opzettelijk’
Alle vormen van willens en wetens handelen moeten als opzettelijk
handelen worden gestraft.
a. Opzet als bedoeling
Het gevolg van de daad is precies waar het de dader om gaat. Het
willen domineert, maar het weten is niet afwezig. Soms treedt het
gevolg niet in, ondanks de bedoeling van de dader: de kogel dwaalt
af, het slachtoffer duikt weg. De dader kan dan worden veroordeeld
voor poging.
b. Opzet als zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn
De dader beoogt het gevolg niet, maar hij weet zeker dat het gevolg
een noodzakelijk gevolg van zijn handelen zal zijn. Als overvallers
vluchten voor de politie, en deze veel te hard door een woonwijk en
een oudere vrouw doodrijden in plaats van te remmen, is dit niet een
beoogd gevolg, maar weten de overvallers wel zeker dat de oudere
vrouw doodgaat. Het weten is hier dominant, maar het willen
ontbreekt niet; ze willen immers doorrijden. Zij aanvaarden de
gevolgen als consequentie van hun handelen. In het aanvaarden zit
een afgezwakt wilselement.
, c. Opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn
De dader beseft dat het gevolg zeer waarschijnlijk zal intreden. Het
weten (waarschijnlijkheidsbewustzijn) in combinatie met willen. Wie
zich niet laat afschrikken door de waarschijnlijkheid, aanvaard dit als
consequentie van zijn daad.
d. Opzet als mogelijkheidsbewustzijn; voorwaardelijk opzet
Het mogelijkheidsbewustzijn impliceert niet dat de dader de
gevolgen van zijn handelen aanvaardt. De dader moet zich niet
alleen van de mogelijkheid bewust zijn, maar hij moet dit ook
hebben aanvaard; op de koop toe hebben genomen. Aanvaard de
dader het mogelijk opzet niet, neemt hij het niet op de koop
toe, dan kan er nooit sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet in de jurisprudentie
Het Porsche arrest en het HIV-arrest: zich willens en wetens blootstellen
aan de aanmerkelijke kans, deze kans aanvaarden en het op de koop toe
nemen daarvan.
Degene die zich niet laat weerhouden door de aanmerkelijke kans,
aanvaard het gevolg bewust. De bewuste aanvaarding van de
aanmerkelijke kans vormt het cruciale verschil met de zogenoemde
bewuste schuld. Van voorwaardelijk opzet is dan ook geen sprake als de
dader de mogelijkheid niet als aanmerkelijke kans heeft gezien, maar haar
juist heeft verworpen.
Het bewust zijn van de aanmerkelijke kans weten
Deze aanmerkelijke kans aanvaarden/op de koop toenemen willen
Ook in geval van roekeloos rijden mag er niet vanuit worden gegaan dat
de bestuurder onverschillig staat tegen de mogelijkheid van zijn eigen
dood.
De objectieve kans grootte
Een derde eis van voorwaardelijk opzet, is dat er ook daadwerkelijk een
aanmerkelijke kans moet zijn geweest objectief gezien dus. Het
bewustzijn van de dader moet corresponderen met de feitelijke
situatie. Het komt dus neer op een objectief gezien aanmerkelijke kans.
Als het gevolg niet is ingetreden, moet de conclusie wel zijn dat alle
objectieve omstandigheden samen niet zodanig waren dat het gevolg kon
intreden.
Onder een aanmerkelijke kans moet worden verstaan, de in de gegeven
omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid een kans
die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dit is
afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis
toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder
deze is verricht. Sommige gedragingen zijn, gelet op wat de algemene
ervaringsregels leren, naar hun aard zo (levens) gevaarlijk, doordat de
kans op een dodelijk gevolg al snel aanmerkelijk is te achten.
, Voorwaardelijk opzet en bewijs
Indien de verdachte opzet als bedoeling ontkent, kan de rechter
voorwaardelijk opzet proberen te bewijzen aangezien het van
algemene bekendheid is dat het steken met een mes in de borst
tot de dood leidt, moet aangenomen worden dat verdachte dit ook
wist.
“Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm
worden aangemerkt als zodanig gericht op een bepaald gevolg dat het –
behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de
aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard”. wat een ieder weet,
weet de verdachte ook.
Een geestelijke stoornis levert in de regel geen contra-indicatie op. Dat
is pas anders indien bij de dader zou blijken van een zodanige ernstige
geestelijke afwijking, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht
in de draagwijdte van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen daarvan is
verstoken. Opzet heeft namelijk met verstand weinig te doen. Het verlies
aan zelfbeheersing, het wegvallen van verstandelijke controle is juist
kenmerkend aan opzettelijk, doelgericht handelen.
Wetende dat
Wetende dat wordt in de delictsomschrijving gebruikt indien het opzet
geen betrekking heeft op het gevolg van een gedraging, maar op een
omstandigheid die de delictsgedraging begeleidt, een
omstandigheid dus die er al is ten tijde van het verrichten van die
gedraging. Ernstige reden hebben te vermoeden, of redelijkerwijze
moeten vermoeden, wijst juist op culpa. Wetende dat wees voorheen met
name op opzet als bedoeling. De rechter laat hierbij steeds meer
uitzonderingen toe:
- Art 416 Sr: weten = bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans
- Art 363 Sr
Oogmerk
Bij een formeel omschreven delict domineert de gedraging, niet het
gevolg. Voldoende is dat het goed wordt weggenomen, niet nodig is dat
het daarmee nagestreefde gevolg, de wederrechtelijke toe-eigening,
daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Echter, moet de dader wel het oogmerk
hebben tot wederrechtelijke toe-eigening. Er moet dus opzet zijn op
het gevolg. Opzet op het gevolg wordt verlangd voor strafbaarheid, maar
de strafbaarheid moet niet afhangen van het daadwerkelijk intreden van
het gevolg.
Zekerheidsbewustzijn vormt de ondergrens van het oogmerk. Wie weet
dat hij wederrechtelijk handelt, heeft ‘oogmerk’. Voorwaardelijk opzet is
niet voldoende voor het aannemen van oogmerk.
Voorbedachte raad
Voorbedachte raad veronderstelt dat er met opzet is gehandeld, maar
staat daar verder los van; als er geen voorbedachte raad is, kan er wel