Samenvatting jurisprudentie bijzondere overeenkomsten
Week 1 koopovereenkomsten
HvJ EU 2015 (Faber)
- Prejudiciële procedure m.b.t. consumentenkoop, 7:18 lid 2 ambtshalve toepassen &
ambtshalve toetsen of iemand een consument is i.d.z.v. 7:5 BW.
De in art. 7:23 lid 1 neergelegde termijn – minimaal twee maanden na de datum waarop een gebrek
wordt ontdekt bij een consumentenkoop de tijd om de verkoper op de hoogte te brengen +
kennisgeving alleen betrekking op het gebrek + bewijsregels niet onmogelijk of uiterst moeilijk voor de
consument – is niet in strijd met art. 5 lid 2 van de richtlijn en is dus toegestaan.
De rechter moet de nationale bepaling (art. 7:18 lid 2) die omzetting vormt van art. 5 lid 3
van de besproken richtlijn (vermoeden non-conformiteit bij gebrek binnen een termijn van 6
maanden na aflevering) ambtshalve toepassen.
o Het vermoeden dat het gebrek aan overeenstemming met de ok bestond op het
tijdstip van aflevering van het goed,
Geldt wanneer de consument bewijst dat het verkochte goed niet in
overeenstemming is met de ok en dat het gebrek zich binnen 6 maanden na
aflevering heeft voorgedaan. De consument is niet verplicht de oorzaak van
het gebrek te bewijzen of te bewijzen dat de oorsprong te wijten is aan de
verkoper
Dit vermoeden kan slechts buiten toepassing worden gelaten indien de
verkoper rechtens genoegzaam bewijst dat dit gebrek aan overeenstemming
het gevolg is van of zijn oorsprong vindt in een omstandigheid die zich na de
aflevering van het goed heeft voorgedaan.
De rechter moet bij een overeenkomst die kan vallen onder Richtlijn voor
consumptiegoederen nagaan of de koper een consument is in de zin van die richtlijn.
HR 2-4-2006 (Inno Holding Baarn B.V./Gemeente Sluis)
Feiten: geschil tussen een gemeente en haar inmiddels gefailleerde koper van een perceel
verontreinigde grond, bestemd voor realisatie van een bungalowpark voor recreatief gebruik,
waarvoor de gemeente in de transportakte een schone-grondverklaring had afgegeven;
Rechtsvraag: Bevrijdende verjaring termijn van art. 3:310 BW of die van art. 7:23 lid 2 BW ingeval de
koper zijn rechtsvordering op wanprestatie en onrechtmatige daad baseert?
Oordeel r.o. 4.3: HR: als op hetzelfde feitencomplex een od en een contractuele vordering mag
worden ingesteld dan geldt ook de termijn die geldt bij contractuele vordering. Dus 7:23 lid 2 (2 jaar)
is van toepassing als een koper zijn vordering baseert op OD.
7:23 rechtsvorderingen en verweren, gegrond op feiten die de stelling zou den rechtvaardigen dat de
afgeleverde zaak non-conform is, verjaren door verloop van 2 jaar na de in het eerste lid gedane
kennisgeving. Doch de koper behoudt de bevoegdheid om aan een vordering tot betaling van de prijs
zijn recht op vermindering daarvan of op schadevergoeding tegen te werpen.
HR 5-4-2013 (Lundiform/Mexx)
- Uitleg van tussen commerciële partijen gesloten koopovereenkomst
Uitleg van een koopovereenkomst tussen commerciële partijen r.o. 3.4.3 – 3.4.4
, Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige
betekenis van de gekozen bewoordingen, blijft de Haviltex-maatstaf leidend. De vrijheid van
de feitenrechter om op basis van de bewoordingen van de overeenkomst te komen tot een
voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg daarvan, laat onverlet dat de partij die een
andere uitleg verdedigt en dienaangaande voldoende stelt, tot (tegen)bewijs moet worden
toegelaten.
o Dus in principe kijken naar taalkundige betekenis, maar partijen mogen een beroep
doen op de Haviltex-norm.
Entire agreement clausule (in casu: This Agreement constitutes the entire agreement
between the parties and supersedes any earlier written or oral arrangements and
agreements made between the parties.): r.o. 3.5.3:
Opmerking verdient dat een "entire agreement clause" een relevante omstandigheid kan zijn bij de
uitleg van een overeenkomst waarvan deze clausule deel uitmaakt. Welke betekenis aan een
dergelijke clausule toekomt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de
bewoordingen van de clausule, de aard, de inhoud, de strekking en de mate van gedetailleerdheid
van de overeenkomst waarvan de clausule deel uitmaakt, en de wijze waarop de clausule tijdens de
onderhandelingen ter sprake is gekomen en onderdeel van de overeenkomst is geworden.
Daarbij zij aangetekend dat een "entire agreement clause" op zichzelf geen uitlegbepaling is. De
clausule heeft een specifieke herkomst en functie in de Anglo-Amerikaanse rechtssfeer, en heeft naar
Nederlands recht niet zonder meer een bijzondere betekenis.
Zij beoogt veelal te bewerkstelligen dat partijen niet zijn gebonden aan eerdere op de overeenkomst
betrekking hebbende afspraken die daarmee in strijd zijn, indien die afspraken niet in de
overeenkomst zijn opgenomen en de overeenkomst evenmin daarnaar verwijst. De clausule staat
evenwel niet zonder meer eraan in de weg dat voor de uitleg van de in de overeenkomst vervatte
bepalingen betekenis wordt toegekend aan verklaringen die zijn afgelegd dan wel gedragingen die
zijn verricht, in het stadium voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst.
HR 11-10-2013 (Vano/Foreburghstaete)
- Beperkte mogelijkheid tot schadevergoeding na vernietiging van een koopovereenkomst
Feiten: koopovereenkomst tussen commerciële partijen waarin is opgenomen dat er geen sprake
was van huurachterstanden in het verkochte gebouw (garantie).
r.o. 3.5.1-3.5.2 De overeenkomst is vernietigd wegens dwaling, 6:228 BW. De overeenkomst was
vernietigd o.g.v. dwaling à omdat vernietiging terugwerkende kracht heeft (art. 3:53 BW) verliest de
garantiebepaling zijn kracht en kan je je niet beroepen op wanprestatie (want er is geen
tekortkoming meer) en ontstaat er dus geen recht schadevergoeding o.g.v. wanprestatie.
Uit de Conclusie van M.H. Wissink volgt wel dat er mogelijk o.g.v. 6:162 BW wel schadevergoeding
kan worden gevorderd omdat er onjuiste uitingen zijn gedaan (3.21.2).
- HR 12-12-2014 Far Trading/Edco II
o Klachtplicht 7:23 & 6:89, bewijslast, rechtsverwerking
5.6.3 De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op de art. 6:89 of
7:23 BW kunnen dragen, rusten in beginsel op de schuldenaar (verkoper), omdat het door
hem gevoerde verweer dat niet tijdig is geklaagd, een bevrijdend verweer is. Het ligt dan
ook op zijn weg voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen,
waaruit kan volgen op welk moment de schuldeiser (koper) heeft ontdekt of bij een
redelijkerwijs van hem te vergen onderzoek had behoren te ontdekken dat de verrichte
prestatie (de afgeleverde zaak) niet aan de overeenkomst beantwoordt, alsmede dat het
, tijdsverloop vanaf dat moment tot aan het moment waarop de schuldeiser geklaagd heeft,
zo lang is geweest dat in het licht van de hiervoor in 5.6.1 bedoelde maatstaven niet kan
worden gesproken van een tijdige klacht als bedoeld in de art. 6:89 of 7:23 lid 1 BW.
Deze bewijslastverdeling strookt met die ter zake van het bevrijdende verweer van
rechtsverwerking, waar de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten en
omstandigheden die tot rechtsverwerking kunnen leiden eveneens op de schuldenaar
rusten. De art. 6:89 en 7:23 BW moeten immers opgevat worden als specifieke, in de wet
geregelde vormen van rechtsverwerking. Ingevolge deze beide bepalingen is evenwel voor
beantwoording van de vraag of het recht van de schuldeiser (koper) is vervallen,
noodzakelijk dat wordt vastgesteld of, en zo ja op welk moment, door hem over het gebrek
in de prestatie is geklaagd. In verband met deze bijzonderheid dient in zoverre een
bijzondere regel van bewijslastverdeling als bedoeld in art. 150 Rv te gelden dat, indien de
schuldenaar (verkoper) een op art. 6:89 of art. 7:23 BW gebaseerd verweer voert, het op de
weg van de schuldeiser (koper) ligt om gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat
en op welk tijdstip hij heeft geklaagd. Daartoe is redengevend
dat te zeer afbreuk zou worden gedaan aan de strekking van genoemde bepalingen om de
schuldenaar (verkoper) te beschermen, indien op hem ook het bewijsrisico ter zake van de
klacht zelf en het tijdstip daarvan zou rusten, terwijl de in dat verband relevante feiten
vooral gelegen zijn in het domein van de schuldeiser (koper).
Beoordeling voldaan aan termijn klachtplicht
5.6.1 De art. 6:89 en 7:23 BW strekken blijkens de wetsgeschiedenis ter bescherming van de
schuldenaar (verkoper). Eerstgenoemde bepaling berust op de gedachte dat een
schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt
of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te
zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt.
Laatstgenoemde bepaling beschermt de verkoper tegen te late en daardoor moeilijk te
betwisten klachten, door voor de koper een korte termijn voor te schrijven om over het niet
beantwoorden van de zaak aan de overeenkomst te klagen.
In het geval van een niet-consumentenkoop (zoals in de onderhavige zaak), dient de vraag
of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied te worden beantwoord onder afweging
van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden,
waaronder het antwoord op de vraag of de verkoper nadeel lijdt door het tijdsverloop totdat
is geklaagd. Een vaste termijn kan daarbij niet worden gehanteerd, ook niet als
uitgangspunt. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de
koper ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in art. 7:23 BW vermeld –
te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete
belangen waarin de verkoper is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is
gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden
de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het
tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat
van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend.
Als niet op tijd is geklaagd, vervalt het recht om je te beroepen op non-conformiteit. Lid 1
Als wel op tijd is geklaagd start een verjaringstermijn van 2 jaar waarin je een beroep moet
doen op rechtsvordering/verweren ter zake van de non-conformiteit. Lid 2
6:89 geldt dat tijdig moet worden geklaagd t.a.v. gebrek in de prestatie, uit HR Inno Holding
Baarn B.V./Gemeente Sluis volgt dat de verjaringstermijn van 2 jaar geldt als het gaat om
schadevergoeding o.g.v. 6:74 wegens een gebrek in een koopovereenkomst. (& bij 6:162)
HR 12-2-2016 (Lindorff B.V./Nazier)