Samenvatting Cognitie en gedrag - Psychologie UU
Hoorcollege 1 - Cognitie en gedrag
Descartes uitgangspunt was dat echte, ware kennis niet voortkomt uit zintuiglijke
waarneming, die de mens kan bedriegen – hiermee wees hij het empirisme af -, maar alleen
uit de ratio, het menselijke verstand. Het enige dat we als mensen zeker weten is: ik denk
dus ik besta. Het is dus zeker dat de geest bestaat.
- De geest is dus een verzameling cognitieve competenties waaronder: aandacht,
bewustzijn, perceptie, kennis, geheugen, leren, probleemoplossen, beslissen en taal.
Er zijn verschillende belangrijke wetenschappers:
- Helmholtz: stimuleerde de zenuw van een kikker en hoe lang de kikker er daarna op
reageerde. Hieruit concludeerde hij dat de kikker niet meteen reageerde. Dit betekent
dat fysiologische processen tijd kosten. Hij onderzocht het in de 19e eeuw.
- Donders (1868): Donders onderzocht hoe lang het duurt voor je een stimulus
detectie krijgt en uiteindelijk de actie uitvoert. Hij ging onderzoeken dat mentale
processen tijd kosten en dat ze meetbaar zijn. Volgens Donders zijn er 3 soorten
keuzes.
1. Simpele RT taak (stimulus detectie + motor response): druk als de lamp aan
gaat. Je hoeft alleen te kijken of iets aan gaat en dan op 1 knop te drukken.
2. Go/ no go RT taak (stimulus detectie + stimulus discriminatie + motor
response): druk op de knop als de rechter lamp aan gaat, niet als de linker
lamp aan gaat. Je moet kijken of er een lamp aan gaat en of dat dan links of
rechts is, bij rechts moet je op 1 knop drukken.
3. Keuze RT taak (stimulus detectie + stimulus discriminatie + kiezen + motor
response): druk op de linker knop als de linker lamp aan gaat en druk op de
rechter knop als de rechter lamp aangaat. Je moet dus nog een extra stap
zetten om te beslissen
op welke knop je gaat
drukken
- Weber (eind 19e eeuw): Weber
onderzocht hoe het mentale
zich verhoudt tot het fysieke, hij
relateerde waarneembare
verschillen aan verschil in
fysieke kenmerken. Een voorbeeld is als je een steen van 10 kg optilt en hier 10
seconden over doet, dat je bij een steen van 20 kilo er 20 seconden over doet.
- Wundt en James (eind 19e eeuw): zijn de stichters van de psychologie als
wetenschap met introspectie als methode.
- Watson (1913): Watson kwam met het behaviorisme, dat is een stroming die de
psychologie ziet als de wetenschap van het zintuiglijk waarneembare. Het onderzoek
richt zich op het waarneembare gedrag. Men gaat ervan uit dat gedrag door de
omgeving wordt bepaald en is aangeleerd.
- Mens- en dieronderzoek (begin 20e eeuw): mens en dieronderzoek toonde aan dat
het behaviorisme spontaan gedrag niet kan verklaren.
- WW2 (1940-1945): tijdens ww2 kwamen we erachter dat mensen ook menselijke
fouten maken, dit is niet verklaarbaar vanuit het behaviorisme omdat dit gedrag niet
door de omgeving kon worden bepaald.
,- De eerste computers (jaren 50): de eerste computers werden gezien als een
metafoor voor de hersenen.
- Neisser (1968): Volgens Neisser schenkt men geen aandacht aan iets omdat men er
informatie uit wil halen, maar is men te allen tijde bezig met het actief zoeken naar
informatie.
,Hoorcollege 2 - Waarnemingen: zintuigsystemen
Deel 1: waarneming onderzoeken
Sensatie (sensation): de meer vroege stadia van verwerking van stimuli (zoet, zuur, hard,
luid, rood etc.)
Waarneming (perception): een later stadium en is betekenisvol en georganiseerd (de koffie
is heet, de bloem is rood etc.)
Verschillende zintuigen hebben allemaal een eigen soort receptoren, een soort van
sensorische neuronen, een eigen gebied in de hersenen waar naar de informatie wordt
vervoerd en binnen het gebied vaak nog een eigen plekje.
6 zintuigen: evenwicht, voelen (pijn, druk, temperatuur), zien, horen, proeven en ruiken. Alle
zintuigsystemen verschillen door fysische uitingen maar zijn hetzelfde wat betreft adaptatie,
types codering en cognitieve factoren.
Wanneer je een stimulus krijgt, wordt deze niet allemaal op dezelfde manier gesenseerd.
Sensorische systemen passen zich aan aan de omgeving. Onze hersenen zijn
geïnteresseerd in verandering, dus iets wat niet ‘normaal’ zo hoort. Een voorbeeld is het
bewegingsna-effect dit is het resultaat van competitie en adaptatie in onze hersenen.
Er zijn 5 stappen tot waarnemen:
1. Energie uit de wereld
2. Ontvanger (sensor) met een vertaler(transducer): vertaling van fysieke energie naar
neurale activiteit
3. Bekabeling voor transport (neuronen)
4. Een ‘relay’ of verdeelstation (thalamus)
5. De cortex die het signaal omzet naar een sensatie en waarneming
Deel 2: Chemische zintuigen: geur en smaak.
, Smaak:
De functie van smaak is om te proeven of iets goed is of verkeerd smaakt. De 5 smaken die
we kunnen proeven zijn: zoet, zuur, zout, bitter en umami. Zoet, zuur, zout en bitter komen
uit de klassieke westerse wetenschap. Umami komt uit de oosterse cultuur. Er zijn genen die
coderen voor smaak. Je moet kijken naar de dichtheid van de smaakpapillen op de tong, als
je er heel veel hebt ben je een supertaster. Dan heb je TT genen, bij tt genen proef je iets
niet (nontaster) en bij Tt en tT proef je het wel
maar niet zo extreem als supertaster. De
verdeling van smaak is over de hele tong
gelijk, de papillen die de smaken herkennen
zitten dus gelijk verdeeld over de tong. Bij de
chemische zintuigen is er een directe route
naar het limbische systeem, dit betekent dat
geur en smaak direct gedetecteerd kunnen
worden en we daar super snel op kunnen
reageren. Dit is belangrijk wanneer je iets
giftigs eet of ruikt je hier meteen op kunt
reageren.
Geur:
De functie van reuk is om te ruiken of iets
goed of verkeerd ruikt. Als mens kunnen we
10.000 verschillende geuren ruiken. Je
reukgebied zit achter de temporale kwab. De olfactory bulb heeft verschillende sensoren en
dezelfde geuren komen samen in de verschillende glomerulussen. De informatie gaat vanuit
daar naar andere delen van de hersenen:
- Limbische systeem (motivatie en emotie)