Onderwijsleerproblemen
College 1: introductie
Doelen:
- Veelvoorkomende onderwijsleerproblemen herkennen
- De ontwikkeling van onderwijsleerproblemen beschrijven
- Processen beschrijven die ten grondslag liggen aan onderwijsleerproblemen
- Passende praktische strategieën aandragen die in de klas ingezet kunnen worden op basis
van de problematiek
Het boek gaat over leren en kinderen met speciale onderwijsbehoeften (‘special needs’)
Leren is een actief proces in het verkrijgen en behouden van kennis, zodat het toegepast kan worden
in toekomstige situaties.
Kinderen met speciale onderwijsbehoeften zijn:
- Kinderen die gediagnosticeerd zijn met specifieke onderwijsleerproblemen, waaronder
problemen in spreken, lezen, schrijven, rekenen, sociaal-emotionele ontwikkeling en gedrag
- Kinderen die aanvullende instructies/ondersteuning krijgen om basisvaardigheden te
verbeteren
- Kinderen die problemen ervaren in het leren op school
Onderwijsleerproblemen: problemen die kinderen hebben bij het leren van de kennis en
vaardigheden die zij op school moeten verwerven (cognitieve, sociaal-emotionele ontwikkeling,
werkhouding en motivatie en zintuiglijke ontwikkeling-maar die valt buiten de cursus).
Geschiedenis van onderwijsleerproblemen in Nederland: voor 2014 was er het WSNS-beleid:
Speciaal onderwijs met 4 clusters en regulier onderwijs (inclusief SBO – Speciaal Basis Onderwijs):
- Cluster 1: visuele beperking
- Cluster 2: auditieve en communicatieve beperking
- Cluster 3: motorisch en/of verstandelijke beperking + langdurig zieke kinderen
- Cluster 4: psychische stoornissen en ernstige gedragsproblemen
Hiernaast zat in het WSNS-beleid landelijke regels over plaatsing van speciaal onderwijs, en
leerlinggebonden financiering (rugzakje).
Vanaf 2014: Wet Passend Onderwijs: een herorganisatie van zorg/budget binnen scholen.
Doelen:
- Alle kinderen krijgen een passende plek die past bij de ondersteuningsbehoefte. Kinderen
komen niet langdurig thuis te zitten, omdat er geen passende plek is
- Een kind gaat naar een gewone school als dat kan – gaat alleen naar het speciaal onderwijs
als intensieve begeleiding nodig is
- Scholen hebben mogelijkheden voor onderwijsondersteuning op maat
- De kwaliteiten en onderwijsbehoefte van het kind zijn bepalend, niet de beperkingen
Aanvullende doelen Passend Onderwijs:
- Budgettaire beheersbaarheid en transparantie
- Noodzaak tot labelen vervalt
- Minder bureaucratie
- Handelingsbekwame leerkrachten
- Afstemming met andere sectoren
Belangrijke begrippen passend onderwijs:
- ‘Nieuwe’ samenwerkingsverbanden
- Zorgplicht
- Basisondersteuning
- Schoolondersteuningsprofiel
- Ontwikkelingsperspectief
,Hoe passen onderwijsleerproblemen binnen deze nieuwe wet? Het ondersteunen van kinderen met
onderwijsleerproblemen door Passend Onderwijs gebeurt via:
- Een passende plek vinden voor het kind die past bij de onderwijsbehoeften (zorgplicht)
- Kwaliteit ondersteuning (basisondersteuning, schoolondersteuningsprofiel,
handelingsbekwame leerkrachten, preventief werken, expertise delen/samenwerking)
- Monitoring van ondersteuning (ontwikkelingsperspectief)
Hoe leren wij?
Hoe wordt informatie doorgegeven in het brein? Het brein is een netwerk van verbindingen
(oftewel: een neuronaal netwerk) dat bestaat uit 86 miljard neuronen (dit zijn de postbodes van het
brein). Enkele basisbegrippen:
- Dendrieten: pakken binnenkomende informatie op. Ze bevatten voelsprieten (receptoren)
en interpreteren chemische signalen in de buurt van: andere neuronen (dan heet het
‘neurotransmitters’), chemicaliën (denk aan medicijnen) en hormonen. Iedere dendriet
zoekt naar zijn eigen soort signalen (dit kan dopamine zijn of acetylcholine bijvoorbeeld –
stofjes!). Als het opgetelde signaal hiervan sterk genoeg is dan besluit de axonale heuvel om
te vuren (dit heet de actiepotentiaal: er wordt zoveel energie opgebouwd dat het genoeg is
en dan vuurt een neuron via de axon informatie naar buiten).
- Axon: vervoert informatie (uiteinde van neuron). Een neuron heeft veel dendrieten, maar
maar 1 axon. Het signaal dat het axon doorgeeft is elektrochemisch. Dit gaat via het axon
uiteinde: deze stuurt neurotransmitters naar andere neuronen via de synaps. De
neurotransmitter triggert of inhibeert het volgende neuron (dus: zet hem zegmaar aan of uit,
hij faciliteert of houdt tegen). Soma is de celkern: dit zorgt voor het onderhoud van het
neuron.
- Myeline: geleidingsstof die de snelheid van het vervoer faciliteert
- Synaps: de plek tussen neuronen
- Neurotransmitters: bevatten chemische informatie
Volgens het boek is leren in het brein: “learning occurs when the synapses make physical and
chemical changes so that the influence of one neuron on another also changes”.
Er zijn 2 belangrijke principes:
1. “Cells that fire together wire together”: elke keer dat neuronen met elkaar communiceren
wordt hun relatie versterkt. Dit leidt tot Long-term potentiation (tijdelijk efficiënter): meer
bloedtoevoer en meer onderhoudsstoffen en soms extra dendrieten, of meer receptoren op
de dendrieten. Aan de andere kant staat long-term depression, dit is minder efficiënt: het
leidt tot vergeten.
2. “Use it or lose it”: neuronen/receptoren die niet of nauwelijks gebruikt worden krijgen
weinig hulpstoffen en bloedtoevoer (dit heet pruning) neuronen sterven uiteindelijk af.
Ons brein leert door 3 wegen:
1. Oude verbindingen versterken (synaptogenese)
2. Nieuwe verbindingen aanmaken (neurogenese)
3. Inefficiënte/ongebruikte oude verbindingen verwijderen (pruning)
De neuronale ontwikkeling verloopt in 4 fasen:
1. Neurogenese: het aanmaken van nieuwe verbindingen (cellen/neuronen) (door celdeling)
2. Selectie: dit is een soort survival of the fittest; sommige verbindingen worden verbroken
(cellen worden gedood-dit is een geprogrammeerd proces genaamd apoptose)
3. Migratie: de cellen vinden hun juiste locatie in het brein via adhesiemoleculen over radiare
gliale cellen. Ze gaan via cellen en verbindingen richting de plek waar ze heen moeten
4. Synaptogenese: ze zijn op hun bestemming aangekomen en vervolgens gaan ze contact
maken: ze vormen axonen, dendrieten en synapsen en hierdoor worden ze versterkt.
,Ons brein bestaat uit corticale (de hersenschors, die grote kwab bovenop) en subcorticale delen. De
subcorticale delen zijn meer basaal: zij regelen vitale functies, verwerken binnenkomende
sensorische informatie en regelen emoties en het geheugen. Je kan het brein in 4 kwabben opdelen:
1. Frontaalkwab: centrale sturing: motoriek, executieve functies, aspecten van geheugen en
emotie
2. Temporaalkwab: gehoor, visuele en taalfuncties
3. Pariëtaalkwab: de analytische kwab; sensorische functies en aandacht
4. Occipitaalkwab: visie, gezichtsvermogen
Verder bestaat het brein uit grijze en witte stof. De grijze stof is de cortex (buitenkant) met veel
dendrieten, celkernen en synapsen. De witte stof ligt eronder, met voornamelijk axonen omgeven
door myeline: dit leidt tot snelle interne communicatie.
Alhoewel hersendelen worden geassocieerd met een eigen functie, bepaalt de samenwerking tussen
de delen de uiteindelijke functionaliteit.
Oorzaken van leerproblemen
Er is niet 1 oorzaak van leerproblemen. Het is een wisselwerking tussen genetische factoren (nature)
en disruptieve en protectieve factoren in de omgeving (nurture).
Er is dus een genetische component, maar ook stressoren tijdens de zwangerschap (problemen met
zwangerschap/bevalling, of middelenmisbruik bijvoorbeeld) kunnen een oorzaak zijn, of stressoren
in de omgeving van het kind zoals giftige stoffen of een verarmde omgeving.
Genetische component: leerproblemen komen vaak in families voor: dit zie je vooral in eeneiige
tweelingstudies. Bij rekenproblemen van 1 van de 2 heeft de ander 70% kans erop, en bij
leesproblemen heeft de ander 84% kans op hetzelfde. Aldus: een deel van de oorzaken van
leerproblemen is genetisch. Er is een wisselwerking tussen algemene leergenen (‘generalist genes’):
de vorm van leerproblemen lijkt te verschillen binnen families.
Stressoren tijdens de zwangerschap: middelenmisbruik: alcohol beïnvloedt het proces van selectie
via onnodige apoptose, en cocaïne zorgt voor verstoringen aan de receptoren van sensorische
neuronen. Bij problemen tijdens de zwangerschap kan er een aanval zijn op het immuunsysteem van
de moeder: dit zorgt voor problemen met de migratie, of bijvoorbeeld een vroeggeboorte: dit kan
zorgen voor verstoringen in de witte stof (en het corpus callosum).
Stressoren in de omgeving: giftige stoffen zoals lood kunnen zorgen voor demyelinisatie en het
afsterven van axonen. Een verarmde omgeving kan leiden tot minder synaptogenese. Als er veel
stress is in of door de verarmde omgeving spelen er te veel corticosteorïden op (dit is een
neurotransmitter die stress reguleert) voor een langere tijd en dit kan leiden tot het afstoten van
receptoren. Bij bijvoorbeeld traumatisch hersenletsel kan er plaatselijk celdood voorkomen
waardoor functieverlies optreedt (dat je sommige dingen niet meer kan/je brein sommige dingen
niet meer kan).
Wanneer komt dit allemaal tot uiting? Er zijn twee belangrijke theorieën over de invloed van stress
in de omgeving of de invloed van een verarmde omgeving:
1. Diathese stress model: bepaalde aanleg tot het ontwikkelen van leerproblemen. Bij veel
aanleg zijn er weinig stressoren nodig voor het leerprobleem om tot uiting te komen. Bij
weinig aanleg zijn er veel stressoren voor nodig. Een verrijkte omgeving wordt binnen deze
theorie gezien als een protectieve factor.
2. Differentiële ontvankelijkheid: bepaalde aanleg tot het ontwikkelen van leerproblemen. Bij
wel aanleg zorgen veel stressoren voor leerproblemen, en een verrijkte omgeving zorgt voor
excelleren. Bij geen aanleg voor het ontwikkelen van leerproblemen komen ze niet tot
uiting, onafhankelijk van stressoren. De verrijkte omgeving heeft op dit kind/individu geen
invloed.
, Wat is het belang van een verrijkte omgeving: Veel stimulans: veel boeken lezen en er wordt meer
geholpen met huiswerk. Een veilige omgeving: dit zorgt voor vertrouwen bij het kind, en last but not
least: goed onderwijs
Wat kunnen we doen om kinderen met onderwijsleerproblemen te ondersteunen?
Er worden 2 mogelijke modellen in het onderwijs besproken:
1. Multi-Tiered Systems of Supports (MTSS): dit model gaat van 3 niveau’s uit (als een soort
piramide met niveau 3 bovenaan). In niveau 1 zit het basis-curriculum (niks aan de hand
dus). Bij niveau 1 is de Response-to-intervention bijvoorbeeld instructie aan de gehele klas,
zoals het gebruik van directe instructie. In niveau 2 worden strategische interventies
aangeboden in kleine groepjes: zoals bijvoorbeeld een uur extra ondersteuning met directe
instructie en feedback. In niveau 3 doe je aan individuele begeleiding zoals een intensieve
interventie op bijvoorbeeld het vergroten van het zelfvertrouwen.
De response-to-intervention gaat uit van gebruik van kwalitatief goede
instructie/interventies, goede samenwerking tussen het schoolteam en de ouders, en een
probleemoplossende benadering. Dit is bijvoorbeeld het systematisch gebruik van
leerlingdata en formatieve evaluatie over de effectiviteit van instructies of interventies, met
bijvoorbeeld behulp van het dual-discrepancy model. Dit model richt zich op de preventie
en signalering van onderwijsleerproblemen. Een discrepancy is bijvoorbeeld een lage
prestatie na afloop van instructie of een interventie, of als de leergroei lager is dan bij
andere leerlingen. Dit model is deel van de RTI (response to intervention).
Een ander model voor het monitoren/signaleren is de ability-achievement discrepancy
model: deze signaleert onderwijsleerproblemen, maar hierbij is een discrepancy intelligentie
en prestatie. Dus je houdt in de gaten hoe goed het gaat en als het slecht gaat is het
opvallend. Kritiek op deze aanpak is dat het ‘wachten op falen’ is.
2. Handelingsgericht werken in de klas (Parmeijer et al): dit is een werkwijze om het
onderwijs aan en de begeleiding van alle leerlingen te verbeteren. Er is een planmatige
manier van werken. Dit is een heel systematische aanpak.
H1: the brain and learning:
Je wordt geboren met alle cellen die je in je leven nodig zal hebben. Neuroplasticiteit: het proces
waarin gebruikt cellen blijven bestaan en ongebruikte cellen verdwijnen. Het cerebellum zijn de
kleine hersenen; belangrijk voor motoriek (balans en coördinatie) en voor de coördinatie van
activiteit in verschillende hersengebieden. De motor cortex regels de motorische coördinatie van
beweging. De somasensorische cortex is betrokken bij de verwerking van tast, pijn en temperatuur.
Deze cortex verwerkt signalen die zijn ontvangen uit verschillende delen van het lichaam. De
brainstem is het oudste en diepste hersengebied, deze reguleert lichaamstemperatuur, hartslag,
zweten en ademhaling en hier is de RAS: reticular activating system: systeem voor alertheid.
Het limbisch systeem ligt subcorticaal en er zijn 4 delen hiervan erg belangrijk voor leren en
geheugen:
1. Thalamus: schakelstation; informatie komt eerst hier en deze geleidt het naar het deel van
het brein dat de info gaat verwerken
2. Hypothalamus: schakelstation voor lichaamsfuncties zoals honger, dorst,
lichaamstemperatuur, endocriene functies etc. de hypothalamus regelt aanzet voor loslaten
van hormonen in het lichaam en de afgifte van bepaalde stoffen naar de schildklier.
3. Hippocampus: langetermijn geheugen
4. Amygdala (amandelkern): medieert emotionele arousal, belanrgijk voor emoties (angst)
Het cerebrum is de buitenste laag van het brein. Het corpus callosum is de zenuwbaan die beide
hemisferen verbindt. De hemisferen worden bedekt door de cortex.
De grijze stof zijn de cellichamen en de witte stof de zenuwuitlopers; wit door een beschermlaagje
(myeline) dat de geleidingssnelheid bevordert. Er zijn 2 typen cellen: