Samenvatting KT1-2-3
Inhoudsopgave
KT3:...................................................................................................................................................2
Casus 1 Cgo.........................................................................................................................................2
casus 1 afpf.........................................................................................................................................4
Casus 1 OO-B: Verpleegkundige visies en classificaties.......................................................................6
casus 1: OO-C: RSV..............................................................................................................................8
Casus 2 cgo.........................................................................................................................................9
casus 2: afpf......................................................................................................................................12
casus 2: OO-B: Recht.........................................................................................................................17
casus 2: OO-c: ervaringskennis niet verplicht...................................................................................18
Casus 3a cgo.....................................................................................................................................19
Casus 3a AFPF...................................................................................................................................22
Casus 3A: oo-b: zorgpaden...............................................................................................................25
Casus 3b afpf....................................................................................................................................25
Casus 3b: oo-b: onderzoekend vermogen.........................................................................................29
Casus 3b: oo-c: zorgtechnologie.......................................................................................................30
Casus 4 cgo.......................................................................................................................................32
Casus 4 afpf......................................................................................................................................33
Casus 4: oo-b: recht..........................................................................................................................36
Casus 4: oo-c: geriatrische syndromen.............................................................................................37
Casus 5 cgo.......................................................................................................................................38
Casus 5 afpf......................................................................................................................................42
Casus 5: oo-b: onderzoekend vermogen...........................................................................................51
Casus 5: oo-c: ervaringskennis..........................................................................................................52
Casus 6 cgo.......................................................................................................................................53
Casus 6 afpf......................................................................................................................................53
Casus 6: oo-b: onderzoekend vermogen...........................................................................................58
Casus 6: oo-c: recht: wet big.............................................................................................................59
Casus 7 cgo.......................................................................................................................................60
Casus 7 afpf......................................................................................................................................61
Casus 7: oo-b: ethiek.........................................................................................................................66
Casus 7: oo-c: palliatieve zorg...........................................................................................................66
,Samenvatting KT1-2-3
KT3:
CASUS 1 CGO
Vpk. zorg bij RS-virus: Respiratoir syncytieel virus.
Het virus kan luchtweginfecties (bovenste luchtwegen, neus en keel. Onderste luchtwegen, longen
en/of kleinere luchtwegen) veroorzaken bij voornamelijk jonge kinderen (0 tot 2 jaar). Komt meestal
voor tijdens epidemieën, wanneer de buitentemperatuur daalt (oktober t/m maart).
De meeste infecties zijn mild en blijven beperkt tot de bovenste luchtwegen. Symptomen zijn
vergelijkbaar met een verkoudheid, maar kunnen ernstiger worden met ademhalingsproblemen (veel
hoesten, benauwdheid en piepende ademhaling), wanneer het kind geïnfecteerd is aan de lagere
luchtwegen.
Een infectie van de lagere luchtwegen kan leiden tot ademhalingsproblemen, waarvoor een opname
in het ziekenhuis kan plaatsvinden. Soms komt een kind op de IC, meeste kinderen herstellen
helemaal en ondervinden bij een luchtweginfectie in de toekomst niet meer problemen dan ieder
ander kind.
Het RS-virus wordt overgedragen via besmettelijk vocht en slijm, overgedragen door handen,
voorwerpen en hoesten. Vooral op drukke plaatsen zoals kinderdagverblijven is besmetting
waarschijnlijk.
Jonge kinderen (0 tot 2 jaar) met verhoogd risico op ernstige RS-virus infectie zijn te vroeggeboren,
hebben chronische longaandoening, of ernstige hartafwijking. Preventie: handen wassen, afstand
houden van verkouden mensen, vermijden van drukke plaatsen, niet roken bij kind, speelgoed
schoonmaken.
Vanwege besmettingsgevaar, komt kind met RS-virus in isolatiebox, kind mag kamer gedurende
opname de kamer niet verlaten, bezoek mag kamer niet verlaten tijdens bezoek, spullen blijven op
kamer.
Bij virusinfecties bij kinderen is geen speciale behandeling nodig, antibiotica is niet gevoelig voor een
virus. Meestal is alleen rust nodig, het virus verdwijnt vanzelf. Bij ernstige symptomen kan opname in
het ziekenhuis nodig zijn voor symptoomverlichting.
Kan benoemen wat het verschil is tussen zorg aan volwassenen en aan kinderen.
Volwassenen hebben andere vereisten en behoefte dan kinderen, hierop moet de
verpleegkundige zorg op afgestemd worden. De behoefte bij kinderen liggen bijvoorbeeld bij
meer veiligheid, stabiliteit en emotionele ondersteuning. Volwassenen bijvoorbeeld
zelfbeschikking en autonomie.
De benadering en uitleg verschilt. Het medische plan voor de behandeling en de dosering van
de medicatie is anders. De anatomie van een kind verschilt met die van een volwassenen, is
tevens zo voor de vitale parameters.
Weet wat de principes zijn van gezinsgerichte zorg (family centered care).
Gezinsgericht zorg is een benadering van zorgverlening waarbij de familie wordt betrokken in
de zorg voor het kind. Hierbij de principes:
o Respect voor de autonomie van het kind en de familie
o Samenwerking tussen de verpleegkundige en de familie
o Communicatie en informatie-uitwisseling tussen de verpleegkundige en de familie
,Samenvatting KT1-2-3
o Emotionele ondersteuning voor het kind en de familie
o Flexibiliteit en aanpassing aan de behoeften van het kind en de familie
Kan ethische dilemma’s wat betreft goede zorg voor kind en ouders in het ziekenhuis
benoemen.
In de praktijk kunnen verpleegkundige in aanraking komen met ethische dilemma’s:
o Het afwegen van de belangen van het kind tegenover de belangen van de ouders
o Het beslissen over de mate van autonomie die het kind moet krijgen
o Het omgaan met culturele en religieuze verschillen tussen het kind en de familie en
de verpleegkundige
Kan benoemen wat aspecten zijn uit de beroepscode die van belang zijn in de
verpleegkundige zorg aan kinderen.
Er zijn een aantal aspecten die van belang zijn voor de zorg aan kinderen in de beroepscode
voor verpleegkundige:
o Respect voor autonomie en waardigheid van het kind
o Bescherming van de veiligheid en het welzijn van het kind
o Communicatie en informatie-uitwisseling met het kind en de familie
o Samenwerking met andere zorgverleners om de beste zorg te verlenen
Kan de verschillende ontwikkelingsfasen benoemen van de peuter.
Peuterperiode is van 1 tot 4 jaar.
o Lichamelijke groei en ontwikkeling:
Het kind groeit, krijgt tanden en kiezen (rond 2,5 hebben kinderen een volledig
melkgebit). Het gehoor, gezichtsscherpte, zenuwstelsel, bronchiën en longweefsel
ontwikkeld zich.
o Motorische ontwikkeling:
Lichaam groeit en rijpt, rijping van het centraal zenuwstelsel, ontwikkeling van de
zintuigen, de evenwichtsorganen, cognitieve ontwikkeling en emotionele
ontwikkeling.
De motorische ontwikkeling:
Van craniaal naar caudaal van hoofd naar de staart, boven naar beneden.
Van centraal naar perifeer van het midden naar de rand, binnen naar
buiten.
Van grof naar fijn van globaal naar gedetailleerd, algemeen naar specifiek.
o Taal- en spraakontwikkeling:
Onderverdeeld in 4 delen: klanken, zinsbouw, betekenis van het gezegde en taal in
de sociale context. Bij peuters is het van belang ze veel te stimuleren in taal- en
spraakontwikkeling.
o Cognitieve ontwikkeling:
Het opnemen, verwerken en opnieuw kunnen gebruiken van informatie en
ervaringen.
o Emotionele ontwikkeling:
Gaat in verschillende fases: kinderen ontwikkelen angsten, zelfbewustzijn, zichzelf
herkennen in de spiegel of bijvoorbeeld zichzelf benoemen.
o Slaapgedrag:
Peuters slapen gemiddeld 12 uur. Vaak een middagslaapje (tot 3 jaar).
, Samenvatting KT1-2-3
o Zindelijkheid:
Gemiddeld is 45% van alle 3 jarige compleet zindelijk en 80% alleen overdag.
o Seksuele ontwikkeling:
Een kind ontdekt tussen de 2 en 5 jaar het eigen lichaam d.m.v. spelen met zichzelf.
Kinderen zijn zich niet bewust van seksuele gevoelens, het gaat vooral om het
ontdekken. Later wordt het verschil tussen jongens en meisjes ontdekt.
Taalontwikkeling hangt hiermee samen (plas en poep praten).
o Sociale ontwikkeling:
Jonge kinderen zijn veel op zichzelf gericht, als peuter worden ze meer georiënteerd
op de buitenwereld.
Kan potentiële verpleegproblemen ten gevolge van RS-virus en bijpassende interventies
benoemen.
Uitgebreide uitleg staat hierboven. Het is een virale infectie die kan leiden tot ernstige ziekte
bij kinderen. Verpleegproblemen die kunnen optreden bij kinderen met RS-virus zijn:
ademhalingsproblemen, koorts, hoesten, braken, diarree. Interventies die kunnen worden
gebruikt om deze problemen te verhelpen: zuurstoftherapie, vochttoediening, medicatie om
koorts en hoesten te verminderen, emotionele ondersteuning voor het kind en de familie.
CASUS 1 AFPF
De functies van de pleura beschrijven.
De pleura is een dunne laag weefsel die de longen en de borstholte omgeeft. De functies van
de pleura:
o Het beschermen van de longen tegen schokken en verwondingen
o Het helpen van de longen bij het uitbreiden en inkrimpen tijdens de ademhaling
o Het produceren van vocht dat de longen en de borstholte smeren en beschermen tegen
wrijvingen.
De pulmonale bloedtoevoer beschrijven.
o Pulmonale circulatie: het bloed
stroomt van het hart naar de longen
via de longslagaders, waar het
zuurstof opneemt en kooldioxide
afgeeft
o Longvenen: het zuurstofrijke bloed
keert terug naar het hart via de
longvenen
o Functie: deze circulatie is cruciaal
voor gasuitwisseling en het
handhaven van de zuurstofniveaus in het bloed
De invloed van het autonome zenuwstelsel op de gladde spiercellen van de bronchiolen
uitleggen.
o Sympathisch zenuwstelsel: verhoogt de luchtwegverwijding (bronchodilatatie) door de
afgifte van adrenaline, wat de gladde spieren van de bronchiolen ontspant.
o Parasympatisch zenuwstelsel: verhoogt de bronchoconstrictie door acetylcholine, wat
leidt tot samentrekking van de gladde spieren en vernauwing van de luchtwegen