Klinische psychologie –
Samenvatting boek
Hoofdstuk 1: theoretische benaderingen in de klinische psychologie
5 basisdisciplines psychologie:
1. De psychologische functieleer (nu bekend als cognitieve psychologie)
2. De ontwikkelingspsychologie
3. De gedragsleer (sociale psychologie)
4. De persoonlijkheidspsychologie
5. De methodenleer
Toepasgerichte disciplines psychologie:
1. Klinische psychologie (in combinatie met gezondheidspsychologie)
2. Arbeids- en organisatiepsychologie
3. Onderwijspsychologie
Afwijkingen tot de norm (‘normaal’) kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten:
- Individuele persoon: afwijkend gedrag, gedachten, belevingen
- Relaties met andere mensen: overbezorgdheid om kinderen, agressief naar partner,
overmatig onttrekken aan contacten anderen dit weer invloed op individu
Wanneer men zich abnormaal gedraag betekent dit niet dat iemand meteen een psychische stoornis
heeft. Iemand moet aan ten minste één van deze aspecten voldoen wil er gesproken worden van
abnormaliteit:
1. Persoonlijk lijden: depressief voelen, geen plezier, niet meteen genoeg om van
psychopathologie te spreken
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag: hoe gedrag dagelijks functioneren en welbevinden
individu ondermijnt
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag: het gedrag van een ander niet logisch vinden, dan ben
je geneigd dit als abnormaal te zien
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies: gevoel van beheersing alleen mogelijk als het gedrag
van anderen voorspelbaar is, is dit niet het geval dan controleverlies waardoor gevoel van
bedreiging kan ontstaan en dit kan als abnormaal gezien worden door anderen
situatie waarin sociale regels die gedrag personen gewoonlijk sturen zijn niet meer
werkzaam
situatie waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding gedrag niet kent en niet kan
achterhalen
5. Opvallend en onconventioneel gedrag: beoordelen gedrag anderen gebruiken mensen hun
eigen maatstaf, als het afwijkt dan eerder abnormaal
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel teweeg brengt: gedrag waarmee ongeschreven regels
in een bepaalde cultuur worden overschreden kan een gevoel van ongemak doen ontstaan,
het gaat om impliciete sociale verwachtingen
7. Het overtreden van morele normen: mensen vellen moreel oordeel over gedrag op basis van
hun opvattingen over hoe men zich hoort te gedragen en functioneren
,Psychische stoornis = een syndroom, gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het
gebied van cognitieve functies, de affectieve functies of de conatieve functies van een persoon, dat
een uiting is van een dysfunctie in de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten
grondslag liggen aan het psychisch functioneren.
Modellen die onderscheidt maken tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ g4edrag:
1. Het statistisch model:
Vooral betrekking op afgrenzingskwestie: menselijke eigenschappen zijn min of meer
normaal verdeeld in de algemene bevolking. Van abnormaliteit wordt gesproken bij extreem
lage of hoge scores op schalen waarmee deze eigenschappen betrouwbaar en valide worden
gemeten.
Problemen:
- Waar precies ligt deze grens in het model?
- Het specificeert niet hoe ongewoon het gedrag moet zijn?
- Het maakt geen onderscheid tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan met
individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat niet geldt (veel statistische uitzonderingen
zijn helemaal niet pathologisch)
2. Het medisch of ziektemodel:
Psychische stoornissen zijn vergelijkbaar met somatische ziekten en dus het beste te
verhelpen door de onderliggende mechanismen te bestrijden. Mechanismen zijn:
Somatogeen = een lichamelijke aandoening ligt ten grondslag van de psychische stoornis
Psychogeen = een psychologisch mechanisme ligt ten grondslag van de psychische stoornis
(bv. onbewuste conflicten tegen angst).
De mechanismen dienen alleen als ze aantoonbaar zijn, waardoor psychologische
mechanismen niet altijd worden toegelaten.
Patiënten hebben weinig inbreng bij het bepalen van de therapie en de therapeut spoort de
oorzaak van de ziekte op.
Abnormaliteit/ziekte patiënt diagnose gesteld door therapeut therapie gekozen en
uitgevoerd door therapeut, patiënt passieve rol genezing patiënt
Patiënt en therapeut zijn de twee betrokken partijen.
Problemen:
- Aan gebruik model kleven bezwaren van semantische aard: bij vele psychische stoornissen is
nog geen onderliggend mechanismen aangetoond, waardoor het twijfelachtig is of er wel
sprake is van een ziekte, de vraag is of de term genezing daarom wel op zijn plaats is
- Ook werkt het gebruik van begrippen als ziekte en therapie stigmatiserend (Labeling-theorie)
3. Het leer- of onderwijsmodel:
Dit model vooral voor stoornissen waaraan geen duidelijke organische oorzaken ten
grondslag liggen, dus waarschijnlijk dan ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen.
Persoonlijk probleem leerling bepaling leerdoel overleg leraar en leerling uitvoering
onderwijsprogramma om probleem te verminderen vermindering probleem leerling
Leraar en leerling zijn de twee betrokken partijen. Geen diagnose, maar een leerdoel.
Voor het vaststellen van het doel wel een diagnose stellen, maar niet in termen van
stoornissen, maar in (vaardigheids-)tekorten.
,Hoofdstuk 2: neurobiologische benadering van psychopathologie
Genen:
Familiestudies, tweelingstudies, adoptiestudies
Concordantie = de mate waarin een eigenschap zoals een psychische stoornis bij beide leden van
een tweeling voorkomt. Hoe hoger de concordantiecoëfficiënt (0-1), hoe meer van de variantie van
het kenmerk wordt verklaard door genetische factoren.
Hersenen:
Belangrijkste orgaan om (afwijkend) gedrag mee te verklaren.
Limbische systeem = speelt rol bij emotie, motivatie, genot en het emotioneel geheugen. Wordt
meestal in verband gebracht met angst. Angst-, OCD, PTSS, borderline, sociale angststoornis. Deze
hebben hyperactiviteit amygdala, dus alert reageren bepaalde informatie/stimuli. Onderactiviteit
limbisch circuit zorgt juist voor lagere gevoeligheid angst.
Amygdala = speelt rol regulatie emotie en motivatie, onderdeel limbisch systeem. Het is een kern,
vooraan in de temporale kwab.
Saillantie-netwerk = een neuraal netwerk van hersenstructuren dat signalen van beloning, gevaar,
pijn en bedreiging opmerkt en verwerkt. De amygdala is hier ook onderdeel van.
Prefrontale cortex = voorste gedeelte van de neocortex en is evolutionair gezien het modernste
gedeelte van de neocortex. Het is betrokken bij regulatie van verschillende cognitieve processen,
zoals aandacht, verbaal geheugen en psychomotorische snelheid. Betrokken bij doelgericht gedrag,
zoals plannen, initiëren en inhiberen van gedrag. Frontaal syndroom en fronto-temporaaldementie.
Bij depressie verminderde activiteit (hypoactiviteit) prefrontale cortex, anterieure cingulate cortex
en hippocampus.
Neurotransmitters:
Hebben invloed op emoties en gedrag. Belangrijke neurotransmitters in de klinische praktijk zijn:
- Glutamaat
- GABA
- Dopamine
- Serotonine
- Noradrenaline
5 factoren die synaptische overdacht neurotransmitters beïnvloeden:
1. Hoeveelheid neurotransmitter in de synaptische spleet: een tekort is niet genoeg vuren voor
zenuwimpuls en bij overschot overstimulatie waardoor neuron niet op tijd klaar is voor
volgende impuls. Hangt af van productie, katabolisme (te veel of te weinig chemische
afbraak van neurotransmitters), heropname (via autoreceptoren).
2. Blocking agents: bindt aan receptor, zodat neurotransmitter dat niet meer kan doen
3. Remmende neuronen: beinvloed het vuren postsynaptische neuron
4. Neuronengevoeligheid: hoe gevoeliger, hoe groter kans geprikkeld worden
5. Aantal receptoren op het postsynaptische neuron: hoe meer receptoren, hoe meer hechting
neurotransmitters, hoe sneller prikkel
Serotnonine is verlaagd bij depressie. Meer dopamine hoort bij psychotische klachten.
Noradrenaline is verlaagd bij depressie en sterk verhoogde gevoeligheid bij mensen die zijn
overleden aan suïcide, ook een rol angst. Middelen zoals alcohol remmen GABA, waardoor minder
angst en meer activiteit waar noradrenaline wordt aangemaakt.
, Hormonen:
Worden geproduceerd in endocriene klieren en worden via bloedbaan lichaam getransporteerd. Ze
communiceren tussen cellen in het lichaam.
Testosteron: agressief gedrag.
Cortisol, adrenaline, noradrenaline: onder invloed van stress vrijgegeven. Reguleren aandacht en
reactie op dreiging uit omgeving. Langdurige stress kan zorgen dat deze hormonen de
hersenstructuur aanpassen. Cortisol gereguleerd door HPA-as: hypothalamus-hypofyse-bijnier-as
bij langdurige stress. Verhoogde cortisol ontstaat door ontregeling.
Stress-immunisatie = matige blootstelling stress vroege ontwikkeling zorgt voor betere
stressverwerking volwassen leven.
Behandelingen:
Electroconvulsietherpaie (ECT) = onder anesthesie elektrische schokken op hoofd toedienen
vergroot responsiviteit dopamine en noradrenaline.
Repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS) = hersendelen worden met magnetische
pulsen gestimuleerd. Hierdoor geven bepaalde hersencellen vaker of krachtiger signalen af.
Diepe hersenstimulatie = elektrodes worden geïmplanteerd in specifieke hersenstructuren, bv.
Parkinson en ernstige vormen van OCD. Soms ook depressie.
Ingrijpen op niveau van neurotransmitters, vaak via antidepressiva.
Werkingsmechanisme kan plaatsvinden verschillende stappen overdracht in zenuwcellen:
1. afbraak neurotransmitters remmen, waardoor er meer beschikbaar is
2. heropname remmen in presynaptische cel, waardoor er meer beschikbaar is
3. receptoren aan de zenuwcel activeren of blokkeren, waardoor de transmissie gestimuleerd,
tegengegaan of geblokkeerd wordt.