Samenvatting tentamen H 1 en 5 (deel I)
1.
Inleiding tot de geschiedenis en de filosofie van de geesteswetenschappen (in het bijzonder van de kunst- en
cultuurwetenschappen)
2.
Met de vraagstukken over de eenheid en verscheidenheid van de methodologie, aard, structuur en ontwikkeling
van de kunst- en cultuurwetenschappen.
H1, 5&6: Ontstaan van de geesteswetenschappen
Wetenschapsfilosofie (Inleiding H1)
Wat is wetenschapsfilosofie?
Filosofie behelst een nadenken over het denken zelf, dwz een nadenken over de principes, structuren en
de mogelijkheden van het denken.
Wetenschapsfilosofie is een nadenken over de bijzondere manier van denken die wij ‘wetenschap’
noemen, dwz een nadenken over de principes, structuren en mogelijkheden van de wetenschap.
Specifiek heeft het een algemeen deel en een deel dat zich richt op afzonderlijke wetenschappen.
Thema’s:
1. Argumentatie
Geldigheid van redeneringen, drogredenen, logica, statistiek etc.
Niet alle onderzoeken worden juist uitgevoerd, bv omdat er sturende vragen gesteld zijn: is zij
aardig/onaardig? (Dat is aan de hand met politieonderzoek).
2. Begripsvorming
Manier van objecten (begrippen) verwerven via waarneming en ervaring. Afbakenen waar je het over hebt.
Bv. Natuurwetenschappen. Bij een botsing tussen twee lichamen moet je niet naar de kleur kijken, maar naar
het gewicht en de snelheid van de lichamen. Als je een begrip vormt, moet dat dus op het gebied van
snelheid en gewicht. Afbakenen waar je het over hebt.
3. Methodiek
Ontwikkeling van onderzoeksmethodes, denken over methodes (ook vanuit maatschappelijke
(on)wenselijkheid).
Aristoteles stond aan het begin van empirische wetenschap en deed zelf veel onderzoek. Hij zei dat je geen
experimenten moet doen bij natuurwetenschappen. Dan betrap je de natuur niet zoals deze werkelijk is,
maar dan heb je er zelf wat aan veranderd.
Verantwoordelijkheid is belangrijk met het oog op maatschappelijke consequenties;
Is het verantwoord om bepaald onderzoek te doen (bv proefdieren).
Omgekeerd kunnen er ook effecten vanuit de maatschappij zijn op wetenschappelijke vragen die gesteld
worden. Bv. de invloed van genetica op criminaliteit; dan zul je misschien geen geld voor het onderzoek
krijgen. Dit heeft te maken met modeverschijnselen. Sommige dingen worden naast het niet krijgen van
subsidie niet toegejuicht om te doen.
, Taken van de wetenschapsfilosofie:
1. Kritisch-normatief: filosofisch rechtvaardigen van wetenschap en normen geven voor de beoordeling
van wetenschap. =VOORSCHRIJVEND
Dus vraagt wat de standaarden voor goed onderzoek zijn.
Er moet legitimatie komen van de wetenschap, veel te zien in praatprogramma’s.
Corona critici (app en verplichte vaccinatie, de lockdown met diens effecten, bestaan van het virus)
Klimaat sceptici (klimaatverandering en manier van ingrijpen op de veranderingen).
Als het een goed onderzoek is, moet je dat ook aantonen. Dat het gedegen wetenschappelijk onderzoek
is. (Anders wordt het: wij van WC-eend). Wetenschappers moeten hun werk rechtvaardigen en zeggen
waarom hun conclusies harder zijn dan andere conclusies die niet wetenschappelijk tot stand zijn
gekomen middels onderzoek. (Dat heet filosofische adequaatheid). Normen geven van de beoordeling
van wetenschap. Bij goed onderzoek moet je eerst bepalen waaraan goed onderzoek voldoet.
2. Beschrijvend: adequaat (historisch) reconstrueren wat de wetenschap doet. =BESCHRIJVEND
Dus beschrijven welke methoden of stijlen van redeneren in de wetenschappelijke praktijk een rol
spelen.
Het moet dicht bij de wetenschappelijke praktijken blijven. In welke tijdschriften worden resultaten
gepubliceerd? Hoe organiseren wetenschappers de samenwerkingsverbanden? Conferenties of juist alleen?
Controlemechanismen: peer-review-> de standaard wordt dan hooggehouden.
Wat is wetenschap?
Wat wetenschap is, verandert wel eens.
Kennis (episteme)
Tijdloos, noodzakelijk: waarheid
Opinie (doxa)-> mening
Gebonden aan tijd, groep, individu: mening
(een mening is altijd gebonden aan een tijd, groep of een individu, een opinie->doxa)
Er moeten eisen gesteld worden. Bronnen moeten zuiver en betrouwbaar zijn, met getuigen die het ook hebben
gezien. (Als iemand iets gezien heeft en iets beweert.) Argumentatie, begripsvorming en methodiek moeten in
orde zijn.
Dus (natuur)wetenschap kenmerkt zich doordat ze kennis baseert op een zuivere bron
(onbevooroordeelde waarneming) en verwerkt met onberispelijke middelen (met name logische en
wiskundige methoden). De vraag is of dit klassieke beeld correct is. Als het correct is, geldt het dan ook
voor de GW?
17e E: Wetenschappelijke Revolutie
Meetinstrumenten zoals telescoop, royal Society of London for the Improvement of Natural Knowledge
(wetenschappelijke groep mensen die wetenschap deelde), experimenten, wiskunde etc.
Mechanisering van het wereldbeeld (Dijksterhuis).
In de loop van de 17e E werd de wereld steeds meer omschreven in termen als uitgebreidheid. Descartes
had het over de wereld van uitgebreidheid: lengte-hoogte-breedte. Alles neemt ruimte in. Alle objecten
die ruimte innemen kun je beschrijven. Bewegingswetten (objecten tegen elkaar aan laten botsen)
kunnen aangeven hoe de wereld in elkaar steekt. Mechanisering van het wereldbeeld-> je kunt
uitrekenen, mechanische wetten beschrijven hoe dingen op elkaar kunnen botsen en hoe ze verder gaan.
Dit zijn allemaal nog natuurwetenschappen.
Nog geen ‘geesteswetenschappen?’
Daar was in die tijd nog weinig sprake van volgens Leezenberg en de Vries.
,De vergeten wetenschappen van Rens Bod en een wereld vol patronen. Geesteswetenschappen bestonden al
eerder volgens hem, zoals in het zoeken van patronen. (Zoals in filologie en muziekwetenschappen).
Geesteswetenschappen bestond dus al.
Rens Bod: In het humanisme van de 16e E wordt voor het eerst een relatie gelegd tussen theorievorming en
empirisme. In de filologie van de 16e wordt er door humanisten voor het eerste gesproken over hypothesen die je
aan nieuwe empirische materiaal kon toetsen, zoals het vinden van nieuwe teksten.
Natuurwetenschappers hebben dus volgens Bod wat ontleend aan de geesteswetenschappen.
Natuurwetenschappen vertegenwoordigt niet de wetenschappen en daarna komt er geesteswetenschappen. In de
filologie van de humanisten uit de 16e E is er al een manier van denken die de natuurwetenschappen overnemen,
zoals Francis Bacon. Dit zorgt voor bewustwording hoe we naar wetenschappen kijken.
Bv. Perspectief zoals bij Da Vinci: later opgenomen in natuurwetenschappen.
Bv. Muziekwetenschappen; ideeën kosmos uit voortgekomen (Pythagoras).
Indeling van de wetenschappen
Natuurwetenschappen (scheikunde, natuurkunde, biologie)
Geesteswetenschappen (rond 1800) (kg, filosofie, literatuurwetenschap, muziekwetenschap,
letterkunde, geschiedenis, religiewetenschappen)
Sociale wetenschappen (eind 19e E); gedrag-groepsgedrag bv. (psychologie, antropologie,
rechtswetenschap en bestuurskunde, sociaologie)
Wijsbegeerte:
Fenemenologie-> centrale vraag is hoe iets aan het bewustzijn verschijnt.
Analytische filosofie-> Angelsaksische stroming die filosofische vragen ontleedt als kwesties van
betekenis en taalgebruik.
Er is gesproken over menswetenschappen en dat zou je kunnen verdelen in geesteswetenschappen en sociale
wetenschappen.
Er is soms overlap, zoals sociaal politieke geschiedenis, cultuursociologie, empirische literatuurwetenschappen
etc.
Is er verschil tussen geesteswetenschappen en kunst- en cultuurwetenschappen?
Eenheid en verscheidenheid geesteswetenschappen
Kunst- en cultuurwetenschappen
Bij eenheid een verscheidenheid van geesteswetenschappen kun je kijken naar contexten en methoden die gevold
worden.
Context van bv media en cultural studies: verzet tegen klassieke geesteswetenschappen. Er komen andere
objecten en andere methoden bij. Dat heeft te maken met het verstrijken van tijd. Dan kun je bepalen: is het een
geesteswetenschap of een kunst- en cultuurwetenschap?
Natuurwetenschappen:
Richten zich op verklaringen en op unieke correcte beschrijving van feiten.
Theorieën concurreren met elkaar en aanvaarding van de ene theorie, zorgt voor verwerping van de
andere theorie.
Kennisideaal: vinden van waarheid.
Geesteswetenschappen:
Richten zich op interpretaties van cultuurproducten.
Verschillende interpretaties kunnen naast elkaar bestaan.
Kennisideaal: genereren van nieuwe interpretaties.
Indeling van de wetenschappen volgens Aristoteles:
De indeling van natuur-, maatschappij- en geesteswetenschappen is vrij recent.
, -Aristoteles onderscheidde theoretische, praktische en poëtische wetenschappen. Deze richten zich
respectievelijk op zuivere kennis of contemplatie, op het handelen en op het maken van dingen
(kunstvoorwerpen)(poiesis).
-Verder onderscheidt Aristoteles een aantal organon- of hulpvakken: logica, retorica, de kwesties als de
waarheid van uitspraken, geldigheid van redeneringen en overtuigingskracht van betogen behandelen.
ME hoger onderwijs: vrije kunsten-> artes liberales
Trivium: grammatica, dialectica, deel van logica en retorica.
Quadrivium: muziek, aritmetica, geometrie en astronomie.
Rond 1800
In deze tijd zouden de geesteswetenschappen zijn ontstaan (volgens het handboek). Andere wetenschappers
twijfelen hieraan.
Structuur:
Pre-wetenschap, normale wetenschap (binnen paradigma), crisis, revolutie, normale wetenschap (binnen een
nieuw paradigma).
Foucault wordt in het handboek vergeleken met Kuhn.
Thomas Kuhn-> 1962 boek geschreven, Structuur van wetenschappelijke revoluties; zorgde voor een omslag
in de wetenschapsfilosofie. Hij geeft een geschiedenis van de ontwikkeling (vooruitgang) van de wetenschappen.
Hij geeft er een beschrijving van. Er is altijd een stadium van prewetenschap. Daar zijn mensen bezig met
wetenschap, onderzoek (methoden en experimenten) en trekken eigen soort conclusies. Onduidelijk welke kant
het opgaat.
Dan komt er ‘normale’ wetenschap; (de norm) volgens bepaalde manier onderzoek doen en conclusies trekken.
Weten welke vragen er spelen, wat voor soort antwoord je kunt krijgen en hoe tot een antwoord te komen. Op
een gegeven moment in deze periode wordt er gesproken van een paradigma. Iedereen gebruikt dezelfde
veronderstellingen, manieren van werken.
Paradigma:
Overeenstemming over theorie, filosofische vooronderstellingen, waarden en richtinggevende voorbeelden.
Er ontstaat op een geven moment onenigheid binnen het paradigma over hoe je onderzoek moet doen ->
crisisperiode van die tak van wetenschap. Andere vragen worden gesteld en andere antwoorden worden gegeven.
Dan wint een concurrerende school bv. Dan komt er na een crisis een nieuw paradigma; zo komt er vooruitgang
in de wetenschap (via revoluties). Paradigma – crisis - nieuw paradigma. De tijdschriften waar gepubliceerd
wordt, veranderen dan ook. Dat is revolutionair.
Verschuiving binnen wetenschapsfilosofie:
Van accent op kritisch-normatieve taak naar accent op (historische) reconstructie (wetenschappelijke vooruitgang
als resultaat van sociaal proces).
Het zwaartepunt lag vroeger bij de kritisch-normatieve taak.
Bv. Popper: verificatie en falsificatie. Verificatie-> Nadenken welke uitspraken je kunt doen en welke geldigheid
ze hebben. (Is heel strikt en falsificatie is een afgezwakte vorm.)
Bij Kuhn komt er meer historische reconstructie. Hoe wordt een beschrijving gegeven van sociaalhistorische
context waarbinnen wetenschappers werken; dat is een switch binnen wetenschapsfilosofie, eigenlijk een nieuw
paradigma.