,
,
,Aantekeningen biologische psychologie hc 1 2025
In vergelijking met een chimpansee zijn bij mensen de hersenen in het begin nog onvoldoende
ontwikkeld. Hierdoor krijgt het kind kans flexibel te ontwikkelen.
Mensen hebben twee opponeerbare duimen: de punt van de duim kan de punt van iedere andere
vinger van dezelfde hand aanraken.
Fylogenetische vroeggeboorte en het grote voordeel van traagheid: inbreuk in reflexen → motoriek,
temperament etc. ook onder corticale controle
• Less is more
Biologische psychologie is de studie van fysiologische, evolutionaire, functionele &
ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ervaringen. Het is de biologische verklaring van menselijk
gedrag. Bijv. waarnemen, handelen, emotie en motivatie.
De relatie tussen geest en hersenen wordt verklaard door vier verklaringsmodellen:
1. Fysiologische verklaring: gedrag gerelateerd aan lichamelijke activiteit, zoals hersenactiviteit,
de werking van hormonen en spieractiviteit.
2. Ontogenische verklaring: beschrijft hoe het gedrag zich kon ontwikkelen (de invloed van
genen, ervaringen en experimenten).
3. Evolutionaire verklaring: Gedrag als gevolg van de evolutie van een soort (wanneer je schrikt
of bang bent, kun je kippenvel krijgen. Harige dieren lijken hierdoor groter en imposanter).
4. Functionele verklaring: het doel van gedrag (vb. gecamoufleerd uiterlijk, grote
spermaproductie). →
Het sydroom van Rasmussen is een fysiologische verklaring. Syndroom: zonder rechter – dominante-
hemisfeer kan dit kind nagenoeg alles, inclusief 2 talen.
De evolutie van gedrag
Evolutie is de verandering over generaties in de mate waarin een bepaald gen voorkomt. De selectie
binnen een soort kan vergaan op twee wijzen:
1. Natuurlijke selectie: meest succesvolle planten zich het meest voort
2. Artificiële selectie: fokken van gewenste eigenschappen
Misvattingen
1. Door gedragaanpassing krijg je genetische veranderingen (Lamack): incorrect, behalve als de
voortplanting beïnvloed wordt.
2. De mensheid ontwikkelt niet meer: geen survival of the fittest in cultuur. Onjuist, co-evolutie
cultuur-natuur: mensen die goed in de markt liggen verspreiden eerder genen.
3. Evolutie is verbetering. Onjuist, evolutie is aanpassen in je omgeving (ook cultuur).
4. Evolutie verbetert een soort of individu. Onjuist, evolutie versterkt verspreiding genen.
2
, Sociobiologie
• Verklaart ontstaan sociaal gedrag, hoe gedrag zich kon ontwikkelen. Bv. Mannen gaan vaker
vreemd omdat hun genen dan optimaal verspreid worden.
• Problemen: sociobiologie is speculatief en kan veel niet verklaren, bijv. de verschillen tussen
soorten wat betreft vaderlijke zorg. Ook suggereert sociobiologie dat veranderingen niet
mogelijk zijn.
• Altruïsme: individuen die elkaar helpen.
• Reciprocal altruïsme: enkel die gene helpen, waarvan je iets terug kan verwachten.
• Kin selectie: relaties helpen. Bijv. je eigen kinderen (genen) beschermen.
Mind- Brain?
Er zijn verschillende denkwijzen die de relatie tussen de geest en het lichaam verklaren:
Dualisme en het alternatief, monisme.
Dualisme (o.a. Galilei, Descartes):
• Geest en materie zijn verschillende substanties, verbonden via de pijnappelklier (dualistische
interactionisme).
• Moderne fysica: materie slechts door materie en energie beïnvloed.
Monisme (de la Mettrie “Man the machine”). Er zijn drie vormen:
• Mentalisme (locke) de wereld bestaat alleen in onze geest.
• Materialisme: mentale processen bestaan niet anders dan in materiële (chemische, fysische)
processen.
• Identiteitspositie: mentale processen en hersenprocessen zijn verschillende beschrijvingen
van hetzelfde fenomeen.
Bewustzijn – een nieuwe kijk…
Pim van Lommel (cardioloog) doet onderzoek naar Bijna-Dood-Ervaringen (BDE’s)
Genetica
DNA= deoxyribonucleine zuur (acid) (dubbelhelix). → opgeslagen in de kern (nucleus) van een cel.
Er zijn 23 chromosomen paren. ↙
genen (erfelijke
eenheden) →
, Homozygoot – Heterozygoot
Wanneer een individu twee identieke genen
heeft, is het homozygoot voor een bepaalde
eigenschap.
Wanneer het twee verschillende genen heeft is
het heterozygoot voor die eigenschap.
Dominant/recessief
Crossing-over chromosomen
3