Biologie - 1 HAVO/VWO - Biologie voor jou -
Thema 6: Voortplanting bij planten en dieren -
Basisstof: 1/2/3/4/7/8
Paragraaf 6.1
Bloemen zijn organen van zaadplanten, hun functie is
voortplanten. Bij veel planten zijn de kroonbladeren groot en
opvallend gekleurd. Meeldraden zijn de mannelijke
voortplantingsorganen, en de stamper de vrouwelijke.
Paragraaf 6.2
Bloemen produceren nectar om insecten aan te trekken, zoals
bijen, kolibries en vleermuizen, deze insecten verspreiden
stuifmeel bij het verzamelen van nectar. Bestuiving treedt op
wanneer stuifmeel van dezelfde plantensoort op de stempel
terechtkomt. Zelfbestuiving kan plaatsvinden binnen dezelfde
bloem of bloemen van dezelfde plant, terwijl kruisbestuiving
optreedt wanneer stuifmeel wordt overgebracht naar een
andere plant van dezelfde soort. Insectenbloemen hebben
opvallende kroonbladeren en produceren geurige nectar om
insecten aan te trekken, terwijl windbloemen kleine en
onopvallende bloemen hebben en afhankelijk zijn van
windbestuiving. Windbloemen produceren over het algemeen
meer stuifmeel dan insectenbloemen.
Paragraaf 6.3
Elk zaadbeginsel bevat een eicel, deze eicel en
stuifmeelkorrels kunnen samen bevruchting veroorzaken. De
stuifmeelkorrels groeien via de stuifmeelbuis naar het
zaadbeginsel en versmelten met de eicel, wat resulteert in een
bevruchte eicel. Na bevruchting ontwikkelt de bevruchte eicel