100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Inleiding strafrecht volledig probleem 1 tm 8 + alle 5 de hoorcolleges + alle aanvullende literatuur voor de hoorcolleges + alle kennisclips + alle jurisprudentie + belangrijke toepassingsopdrachten (8,8 gehaald!) €9,16
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Inleiding strafrecht volledig probleem 1 tm 8 + alle 5 de hoorcolleges + alle aanvullende literatuur voor de hoorcolleges + alle kennisclips + alle jurisprudentie + belangrijke toepassingsopdrachten (8,8 gehaald!)

 4 keer bekeken  0 keer verkocht

Deze samenvatting is genoeg uitgebreid en bevat alle stof die je moet weten voor dit tentamen. Het bevat ook tabellen die erg handig overzicht geven die je bovendien kunt gebruiken bij onderwijsgroepen en handig zijn bij het leren en alle belangrijke wetsartikelen zijn uitgewerkt. Hiervoor is alle ...

[Meer zien]

Voorbeeld 4 van de 223  pagina's

  • Ja
  • 2 januari 2025
  • 223
  • 2024/2025
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (27)
avatar-seller
brittvzx
Samenvatting inleiding Strafrecht


Probleem 1 – Verdachte en strafbaar feit
Leerdoelen:

1. Wie kan wanneer als verdachte worden aangemerkt?

2. Hoe is een strafbepaling opgebouwd?

3. Wanneer is een feit een strafbaar feit?

4. Welke soorten delicten zijn er?

Leerdoel 1: Wie kan wanneer als een verdachte worden aangemerkt?
De belangrijkste persoon in het strafproces is de verdachte. Er wordt hier niet gesproken over een ‘dader’, dat
kan immers nog niet gezegd worden. Het kan zijn dat het heel duidelijk is dat iemand het heeft gedaan, toch
wordt iemand onschuldig gehouden totdat het tegendeel bewezen is in een strafrechtelijke procedure 
onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM).
Art. 27 Sv bepaalt wie er als verdachte kan worden aangemerkt. Hierbij noemt het twee criteria ter bepaling
van het begrip ‘verdachte’. Het moment van aanvang van de vervolging (Vervolging is wanneer de overheid
iemand aanklaagt en voor de rechter brengt wegens een strafbaar feit. Vervolging omvat het gehele proces,
van de opsporing en aanhouding van de verdachte tot het voor de rechter brengen van de zaak) bepaalt welk
criterium van toepassing is (omdat vóór de vervolging het materieel criterium geldt (dan verdachte wanneer
redelijk vermoeden van schuld), en na de aanvang van de vervolging het formeel criterium geldt (de persoon
wordt verdachte zodra de zaak in behandeling is bij de rechter):
1. Materieel criterium  vóórdat de vervolging is aangevangen wordt iemand als verdachte aangemerkt
wanneer op grond van inhoudelijke feiten of omstandigheden een redelijk (logisch en op feiten
gebaseerd) vermoeden voortvloeit van schuld aan het strafbare feit (art. 27 lid 1 Sv)
a. Deze is lastig vast te stellen omdat bijvoorbeeld de politie op straat niet altijd de tijd heeft om
na te denken of iemand voldoet aan het verdachtecriterium.
b. Er moet dus sprake zijn van een redelijk vermoeden, dat voort vloeit uit de feiten en
omstandigheden. Welke feiten en omstandigheden dit zijn wordt geïllustreerd door twee
arresten die erg op elkaar lijken, maar bij de ene wordt iemand wel verdachte en bij de
andere zaak niet.
2. Formeel criterium  wanneer de vervolging eenmaal is begonnen (dus een rechter is bij de zaak
betrokken) wordt de persoon tegen wie de vervolging is gericht als verdachte beschouwd (art. 27 lid 2
Sv)

Soms is het lastig om onderscheid te maken tussen verdachte en niet-verdachte personen. Op grond van welke
feiten en omstandigheden is het redelijk aan te nemen dat iemand vermoedelijk een strafbaar feit heeft
begaan? Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van twee arresten waarbij de feiten erg op elkaar lijken,
maar in de ene zaak sprake was van een verdachte en in de andere niet.

Arrest Hollende Kleurling (Hof Amsterdam 3 juni 1977, ECLI:NL:GHAMS:1977:AB7142, NJ 1978/601)
Essentie
Dit arrest heeft betrekking op onrechtmatig verkregen bewijs, alsmede op de criteria die bepalen wanneer
een persoon wordt aangemerkt als een verdachte. Volgens art. 27 Sv moet het redelijk vermoeden van schuld
aan enig strafbaar feit blijken uit feiten en omstandigheden (het gaat hier dus om het materieel criterium,
voor de aanvang van de vervolging). Dat was hier dus niet het geval.




Feiten
Twee agenten zien tijdens een surveillance diep in de nacht in het centrum van Amsterdam een man met een
donkere huidskleur op hen af komen rennen uit de richting van een café (café Caribian Nights) dat bij de politie
bekendstond als verzamelplaats van handelaren in en gebruikers van verdovende middelen. De man houdt zijn


1

,hand stevig in zijn linkerjaszak. De agenten vermoeden op grond hiervan dat de man verdovende middelen bij
zich draagt en houden hem staande. Wanneer de man weigert zich te legitimeren besluiten de agenten hem te
fouilleren, waartegen de man zich verzet. Tijdens dit verzet valt een wikkel heroïne op de grond. De man wordt
door het OM vervolgd wegens heroïnebezit (strafbaar gesteld in de Opiumwet) en wegens wederspannigheid
(met geweld verzetten tegen ambtenaar in rechtmatige uitoefening van zijn functie) (art. 180 Sr).

Rechtsvraag
Was er voldoende vermoeden van schuld om de man als verdachte aan te merken in de zin van art. 27 lid 1 Sv?
En heeft de fouillering dus rechtmatig plaatsgevonden in de zin van art. 56 Sv en is het bewijs (heroïne) dus op
rechtmatige wijze verkregen?

Overwegingen
Voor art. 180 Sr moet sprake zijn geweest van met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Vraag is hier dus of die fouillering rechtmatig plaatsvond. Fouilleren
mag alleen wanneer er sprake is van ‘ernstige bezwaren’ (bezwaren= redenen om te denken dat iemand iets
fout heeft gedaan en dus te twijfelen aan iemands onschuld) (art. 56 Sv). Hiermee wordt bedoeld dat er meer
dan een redelijk vermoeden moet zijn van schuld aan een strafbaar feit. ‘Ernstige bezwaren’ is een zwaardere
graad van ‘verdenking’. Het ging er daarom in de eerste plaats om of de man überhaupt verdachte was
geweest in de zin van art. 27 Sv. Het gerechtshof beantwoordde deze vraag negatief. De feiten en
omstandigheden die tot de fouillering aanleiding gaven, waren niet voldoende om er een verdenking op te
funderen. De agenten zagen de man alleen uit de richting van een bepaald (drugs)café rennen, terwijl hij zijn
hand in zijn zak hield. Het Hof bepaalt dus dat de agenten niet op heterdaad hadden ontdekt dat de verdachte
heroïne bezat, het staande houden en fouilleren was alleen gebaseerd op dat de man snel liep vanuit een
bekende handelsplaats van verdovende middelen. Dit leverde op zichzelf geen grond voor verdenking op, laat
staan voor ernstige bezwaren.

Conclusie
Het hof sprak de man vrij van de ten laste gelegde wederspannigheid (art. 180 Sr). Ook van het heroïnebezit
werd de man vrijgesproken omdat het bewijsmateriaal op onrechtmatige wijze was verkregen en daarom
uitgesloten was als bewijsmiddel.
 Maar als de agenten de man uit het café zouden aankomen en hij opeens weg zou rennen toen hij de
agenten zag, zou er dan mogelijk wél sprake zijn geweest van een verdachte? Waarschijnlijk wel (omdat zijn
vluchtgedrag kan wijzen op een redelijk vermoeden van schuld, wat volgens het materieel criterium genoeg is
om hem als verdachte aan te merken).

Rechtsregel
De enkele omstandigheid dat iemand uit de richting van een café komt rennen dat bekend staan als een
handelsplaats van verdovende middelen levert niet voldoende redelijk vermoeden van een strafbaar feit op
in de zin van art. 27 lid 1 Sv.




Arrest Stormsteeg (HR 2 februari 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB7881, NJ 1988/820)
Essentie
Dit arrest heeft betrekking op rechtmatig verkregen bewijs, alsmede op de criteria die bepalen wanneer een
persoon wordt aangemerkt als een verdachte. Volgens art. 27 Sv moet het redelijk vermoeden van schuld aan
enig strafbaar feit blijken uit feiten en omstandigheden (het gaat hier dus om het materieel criterium, voor de
aanvang van de vervolging). Dat was hier dus wél het geval.

Feiten
Man loopt door de Stormsteeg die bekent staat als drugsdeallocatie, met zijn hand stevig in zijn zak. Zodra de
man de politie ziet schrikt hij en rent hij weg. De man werd tegengehouden en gefouilleerd, waarbij 3,3 gram
heroïne werd gevonden. Daarna is hij gearresteerd (De man werd tegengehouden en gefouilleerd, waarbij 3,3
gram heroïne werd gevonden).



2

,Rechtsvraag
Was er voldoende vermoeden van schuld om de man als verdachte aan te merken in de zin van art. 27 lid 1 Sv?
En heeft de fouillering dus rechtmatig plaatsgevonden in de zin van toenmalig art. 9 lid 5 Opiumwet (nu is dit
art. 9 lid 2 Opiumwet) en is het bewijs (heroïne) dus op rechtmatige wijze verkregen?

Overwegingen
Uit art. 9 lid 2 Opiumwet (net als art. 56 Sv zoals bij vorig arrest) volgt dat een fouillering alleen is toegestaan
(nu bij opiumdelicten (Opiumdelicten zijn strafbare feiten die te maken hebben met de productie, handel, of bezit van drugs die onder
de Opiumwet vallen)) als er ernstige bezwaren zijn, er moet een redelijk vermoeden van een strafbaar feit zijn. Dat
is hier het geval, gelet op de schrikreactie van de man en de plaats waar hij zich bevond

Conclusie
De Hoge Raad vindt dus van wel. Door het feit dat de verdachte schrok en wegrende zodra hij de politie zag en
de algemene bekendheid dat rond de Stormsteeg veel opiumdelicten werden gepleegd, is er in deze situatie
wel sprake van ernstige bezwaren, waardoor de fouillering rechtvaardig is. De fouillering in de zin van art. 9 lid
5 Opiumwet (nu lid 2) en het verkregen bewijs waren dus rechtmatig. Het cassatiemiddel was dus onterecht
voorgesteld.

Rechtsregel
De schrikreactie van de man en de plek waar hij zich bevond zorgen dat hij als verdachte in de zin van art. 27
lid 1 Sv kan worden aangemerkt. Er was bevoegdheid.

Verschillen tussen de ene en de andere zaak  In Hollende Kleurlingarrest ging het om een man die kwam
aanrennen uit de richting van een café dat bekend stond vanwege drugshandel. In de Stormsteeg was de man
nog niet aan het rennen en zorgde zijn plotseling loopversnelling na zijn schrikreactie voor een verdenking.
Daarnaast stond de Stormsteeg als geheel bekend als een straat waar drugs werd gehandeld. Het wegrennen
als schrikreactie is hier dus het onderscheid van niet en wel verdachte.
 Per geval moet dus onderzocht worden of er voldaan is aan het verdachte-criterium van art. 27 lid 1 Sv.


Leerdoel 2: Hoe is een strafbepaling opgebouwd? Of wat is de structuur van
een strafbepaling?
Opbouw wetboek van Strafrecht (Sr) en wetboek van Strafvordering (Sv):
Het Wetboek van Strafrecht (WvSr) (vooral materieel recht) bestaat uit 3 boeken:
1. Algemene leerstukken (fundamentele principes of regels) van materieel strafrecht zoals
uitzonderingen en uitbreidingen (Met "uitbreidingen" wordt hier bedoeld dat bepaalde strafbepalingen of uitzonderingen op de wet
kunnen worden uitgebreid naar nieuwe situaties of omstandigheden die eerder niet onder de wet vielen. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat
nieuwe gedragingen of nieuwe drugs onder de bestaande wetgeving worden toegevoegd of dat de wet breder wordt geïnterpreteerd ).
Zijn
toepasbaar op alle delicten. Bevat ook regels met betrekking tot sanctierecht en enkele andere
onderwerpen.
2. Betreft de strafbaarstelling van (ernstige) misdrijven. Strafbepalingen met omschrijvingen van het
gedrag dat strafbaar is en de maximale straf die daarvoor mag worden opgelegd.
3. Betreft de strafbaarstelling van (minder ernstige) overtredingen. Strafbepalingen met omschrijvingen
van het gedrag dat strafbaar is en de maximale straf die daarvoor mag worden opgelegd.

Het Wetboek van Strafvordering (WvSv) (vooral formeel recht) bestaat uit boeken, titels en afdelingen. Er zijn
4 belangrijke boeken:
 Boek 1  Algemene bepalingen: belangrijkste bevoegdheden tijdens het opsporingsonderzoek
regelen.
 Boek 2  Strafvordering in eerste aanleg: regelt de vervolgingsbeslissing van de OvJ (Een officier van
justitie is een functionaris die namens de staat het openbaar ministerie vertegenwoordigt en verantwoordelijk is voor de
opsporing en vervolging van strafbare feiten. De officier beslist of iemand vervolgd wordt en wat voor straf er geëist wordt) en
de hele procedure voor berechting van een verdachte door de rechtbank.
 Boek 3  Rechtsmiddelen (juridische middelen waarmee je een uitspraak kunt aanvechten, zoals
beroep (aanvechten bij gerechtshof) of cassatie (aanvechten bij HR)): om beslissingen aan te vechten
bij de rechter (hoger beroep & cassatie).


3

,  Boek 6  Tenuitvoerlegging (Uitvoering van een uitspraak/arrest. In het strafprocesrecht: de
omzetting van een voorwaardelijke straf in een onvoorwaardelijke straf)

Plaats en structuur van strafbepalingen
Het materiële strafrecht bepaalt welk gedrag strafbaar (Strafbaar betekent dat iets volgens de wet verboden is
en met een straf kan worden bestraft) is. Dat wordt in de eerste plaats aangegeven door de wet. De inhoud
hiervan wordt soms verder ingevuld door de rechtspraak.
De strafbepaling in meest volledige vorm bestaat uit:
- Delictsomschrijving  welke ongewenste gedraging wil de wetgever strafbaar stellen?
- Kwalificatie-aanduiding  hoe moet dit gedrag in juridisch opzicht worden benoemd?
- Strafbedreiging  welke soort straf mag worden opgelegd en wat is het maximum?
Voorbeeld: art. 225 lid 1 Sr: ‘’Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk
opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken ( delictsomschrijving), wordt als schuldig aan valsheid in geschrift ( kwalificatie-aanduiding)
gestraft, met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie (
strafbedreiging).’’

Niet alle strafbepalingen hebben dit duidelijk, bij veel artikelen uit het WvSr ontbreekt de kwalificatie-
aanduiding of wordt deze geacht besloten te liggen in de delictsomschrijving.
Voorbeeld: art. 300 lid 1 Sr: ‘’Mishandeling ( delictsomschrijving EN kwalificatie-aanduiding) wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie ( strafbedreiging).’’.

De opbouw van bijzondere wetten (Bijzonder strafrecht omvat overtredingen en misdrijven buiten het Wetboek van Strafrecht en
Strafvordering, zoals de Opiumwet, Witwaswet, Wegenverkeerswet, en Milieuwetgeving. Het behandelt specifieke strafbare feiten die niet in het algemene
(=commuun) strafrecht (het geheel van strafbare feiten zoals omschreven in boeken II en III WbSr (formeel sr en dus wbsv valt hier buiten omdat het niet gaat
over strafbare feiten zelf, maar over de regels en procedures rond de strafrechtelijke afhandeling) )
is vaak anders. Hierbij liggen de
delictsomschrijving en strafbedreiging vaak uit elkaar, waarbij een delictsomschrijving soms niet op klassieke
manier geformuleerd is als een gedraging, maar als een verbod.
Voorbeeld: art. 2A Opiumwet waarin wordt gesteld dat cocaïne invoer verboden is. Hierin is geen
strafbedreiging genoemd, deze staat verderop in art. 10 lid 5 Opiumwet. ‘’Hij die opzettelijk handelt in strijd
met een in artikel 2 onder A gegeven verbod, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf
jaren of geldboete van de hoogste categorie.’’
Veel bijzondere wetten hebben bij strafbepalingen deze zogenoemde gelaagde structuur (Gelaagd betekent
dat iets in lagen is opgebouwd, zoals bij regels die in verschillende artikelen zijn verdeeld (bijv.
delictsomschrijving en strafbedreiging apart)).


Leerdoel 3: Wanneer is een gedraging ook een strafbaar feit?
Structuur strafbaarstelling
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten.

Er zijn vier componenten bij een strafbaar feit die cumulatief (Cumulatieve voorwaarden vereisen dat alle
voorwaarden vervuld zijn, terwijl alternatieve voorwaarden genoeg hebben aan het vervullen van één van de
voorwaarden) (je gaat ze hier ) beslissen wanneer er sprake is van een strafbaar feit en hoe degene die het
begaat gestraft dient te worden. De vier componenten (vierlagenmodel) zijn:
1. Menselijke gedragingen (MG)
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO)
3. Wederrechtelkheid (W)
4. Schuld (Als verwijtbaarheid – zie hieronder – daarom afgekort als V).

Chatgpt: De vier componenten in het vierlagenmodel moeten in volgorde worden bekeken, omdat elk hoger
niveau (qua getal) alleen relevant is als het onderliggende niveau al voldaan is.

1. Menselijke gedragingen (MG)
Vb: Iemand steelt een fiets.


4

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper brittvzx. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €9,16. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 48072 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€9,16
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd