Jurisprudentie Bestuurs(proces)recht II
HR 31 december 1915 Noordwijkerhout/Guldemond
Rechtsregel: De burgerlijke rechter is bevoegd wanneer de eisende partij haar vordering baseert op
een regel van het burgerlijke recht: objectum litis-leer, voorwerp van geschil bepalend.
HR 18 februari 1944 Duinwaterleiding
Rechtsregel: De Gemeente, die in het belang van de watervoorziening harer bevolking en ter
ontkoming aan de bezwaren, welke een andere wijze van watervoorziening zou medebrengen, heeft
gekozen een intensieve exploitatie van een sprank op duinterrein, haar daartoe door den Staat in
erfpacht gegeven resp. te haren name onteigend, terwijl zij de aantasting van den eigendom van de
belendende perceelen door wateronttrekking als mogelijk gevolg van hare handelwijze heeft moeten
voorzien, aldus een gedragslijn heeft gevolgd, welke weliswaar vanuit het oogpunt der gemeentelijke
belangen volkomen gerechtvaardigd of zelfs geboden kon zijn doch waarvan zij tegenover de
eigenaren der bedreigde perceelen eventueele nadeelige gevolgen, die daaruit voor deze mochten
voortvloeien, voor hare rekening behoorde te nemen; dat daarom de Gemeente, waar zij de sprank
is gaan exploiteren zonder zich de belangen van zoodanigen eigenaar aan te trekken, nu deze
exploitatie de boven genoemde voorzienbare fatale gevolgen voor diens erf heeft medegebracht
(welke slechts door een afweermaatregel van dien eigenaar zijn gekeer), niet gezegd kan worden in
het door haar te zijnen opzichte gevolgde gedrag de zorgvuldigheid in acht te hebben genomen,
welke in het maatschappelijke verkeer ten aanzie van diens goed betaamde (later voor andere lijn
gekozen, zie noot).
EHRM 21 februari 1975 Golder
Rechtsregel:
- Art. 6 lid 1 EVRM verzekert voor iedereen het recht op toegang tot een rechter met
betrekking tot burgerlijke rechten en verplichtingen.
- Dit recht op toegang tot de rechter is niet absoluut (inherent limitations).
- Door het verzoek van Golder te weigeren, is “the Home Secretary” tekort geschoten in het
respecteren van het recht op toegang tot een rechter van Golder, zoals verzekerd door art. 6
lid 1 EVRM.
- Door Golder te verbieden met zijn raadsman te corresponderen is er een inbreuk gemaakt op
het recht op respect van zijn correspondentie, zoals vastgelegd in art. 8 lid 1 EVRM.
ArRvS 12 januari 1982 Paul Krugerbrug I
Rechtsregel: Verweerder heeft de bestreden vergunning van 7 maart 1980 verleend, hoewel hij van
oordeel was dat de Liesbosch ten gevolge van die vergunning een schade zou lijden, welke, zoals
hiervoor is omschreven, niet te haren laste behoorde te komen. De omvang van de te vergoeden
schade was toen echter nog lang niet door verweerder vastgesteld. Aan de Liesbosch had vooraf
behoren te worden medegedeeld op welke wijze en naar welke normen de omvang van die schade
zou worden bepaald en hoe zij daarop van haar eventuele bezwaren tegen die bepaling zou kunnen
doen blijken. Eerst daarna zou verweerder gemotiveerd hebben kunnen beslissen of de bij de
vergunningverlening betrokken belangen voldoende waren omlijnd voor de vereiste
belangenafweging. Het deskundigenadvies is echter pas uitgebracht op 7 okt. 1980, dus geruime tijd
na het verlenen van de vergunning, terwijl het daarop gegronde aanbod van de gem. Utrecht zelfs
eerst bij schrijven van 10 maart 1981 aan de Liesbosch is medegedeeld.
,Op grond hiervan is de Afd. van oordeel, dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen
onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het gerechtvaardigde belang van de Liesbosch om voor
het verlenen van de vergunning te weten welk bedrag haar als schadevergoeding zal worden
aangeboden. Mitsdien heeft verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit van 7 maart
1980 kunnen komen, zodat deze beschikking behoort te worden vernietigd met toepassing van art.
3:4 lid 2 Awb.
EHRM 21 februari 1984 Öztürk
Rechtsregel: Het begrip “ingestelde vervolging” (criminal charge) in artikel 6 EVRM heeft een
autonome betekenis. Of er sprake is van het element “criminal” is afhankelijk van drie criteria:
1. Nationale classificatie van de overtreden norm: behoort bepaalde gedraging tot strafrecht
aangeklaagde staat? (ja criminal charge, nee kijk naar punt 2 en 3 (alternatief)).
2. Aard van de overtreding (gericht tot wie? (eenieder is eerder criminal charge), wat is het
doel? Bestraffen of reguleren? Reguleren is minder snel criminal charge).
3. Aard en zwaarte van de sanctie (kijk naar sanctie die maximaal opgelegd kan worden).
Latere jurisprudentie: indien toetsing aan de alternatieve criteria niet tot een duidelijke uitkomst
leidt, kan nog aan de hand van een cumulatieve toets worden onderzocht of artikel 6 EVRM van
toepassing is.
EHRM 23 oktober 1985 Benthem
Rechtsregel: Er is sprake van het vaststellen van burgerlijke rechten, aangezien er een direct verband
is tussen het verlenen van de vergunning en het uitoefenen van commerciële activiteiten door
Benthem. Noch de Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State (omdat zij formeel
slechts adviseerde aan de Kroon en zelf het voorliggende geschil niet kon beslissen), noch de Kroon
(niet onpartijdig en onafhankelijk) kon worden aangemerkt als “rechterlijke instantie” als bedoeld in
art. 6 lid 1 EVRM. Dit arrest leidde tot de afschaffing van het Kroonberoep.
HR 16 mei 1986 Heesch/Van de Akker
Rechtsregel:
- Met betrekking tot door de overheid ontwikkelde uitwegvergunningstelsels moet de met
“Maastricht I” ingezette, vaste jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van
State worden gevolgd.
- HR formuleert beginsel van formele rechtskracht: voorop moet worden gesteld dat wanneer
tegen een beschikking een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke
rechtsgang heeft opengestaan (zoals die ingevolge de Wet Arob), de burgerlijke rechter, zo
deze beroepsgang niet is gebruikt, in geval de geldigheid van de beschikking in het voor hem
gevoerde geding in geschil is, ervan dient uit te gaan dat die beschikking zowel wat haar wijze
van totstandkomen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de
desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Dit geldt in beginsel
óók dan, indien dit de burgerlijke rechter ertoe zou nopen aan zijn uitspraak de
rechtsgeldigheid ten grondslag te legen van een beschikking waarvan als vaststaand mag
worden aangenomen dat zij, áls daartegen tijdig administratiefrechtelijk beroep zou zijn
ingesteld, zou zijn vernietigd. De daaraan verbonden bezwaren kunnen evenwel door
bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering
moet worden aanvaard. Of voor zulk een uitzondering plaats is, hangt bijgevolg af van de
bijzonderheden van het gegeven geval (noot: een dergelijke bijkomende omstandigheid doet
zich voor wanneer het betrokkene niet valt aan te rekenen dat hij van voornoemde
beroepsmogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt).
, - In casu: betrokkene is door de gemeente op het verkeerde been gezet en heeft daardoor
geen gebruik gemaakt van de openstaande bestuursrechtelijke rechtsgang.
HR 27 maart 1987 Amsterdam/Ikon
Rechtsregel: Een overheidslichaam moet ook bij het uitoefenen van zijn privaatrechtelijke
bevoegdheden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen. De burgerlijke rechter
moet het bestuursoptreden rechtstreeks toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, en niet slechts indirect via een toetsing aan het willekeurverbod.
HR 18 januari 1991 Varkensmester I: Leffers/Staat
Rechtsregel:
- De HR stelt voorop dat indien het uitvaardigen en uitvoeren van de Regeling wegens de wijze
waarop zij de belangen van de groep varkensmesters, waartoe Leffers behoort, aantast,
jegens mesters als Leffers een onrechtmatige daad oplevert, daarvan in elk geval niet het
gevolg is dat buiten werking stellen van die Regeling (Regeling verbod voedsel- en
slachtafvallen (varkens)) kan worden gevorderd.
- Wat dit laatste betreft (schadevergoeding indien sprake is van een jegens Leffers gepleegde
onrechtmatige daad), dient het volgende in aanmerking te worden genomen. De voormelde
Regeling strekt ertoe de belangen te beschermen van al diegenen die zich bezighouden met
het fokken, verhandelen en exporteren van varkens, waarbij in het bijzonder het mesten
soms bedrijfsmatig, soms niet bedrijfsmatig geschiedt. Juist door deze bescherming wordt
evenwel, naar de staat niet heeft bestreden, een naar verhouding kleine groep van
bedrijfsmatige varkensmesters die, anders dan het overgrote deel van hun concurrenten,
hun bedrijf geheel hadden ingericht op vervoedering van swill en niet van de ene dag op de
andere op een ander vervoederingsstelsel hebben kunnen overschakelen zonder dat
daardoor de winstgevendheid van hun bedrijf verloren zou gaan, in onevenredige mate in
haar belangen getroffen, en wel in de onderhavige zaak naar de stellingen van Leffers in dier
voege dat het bedrijf van Leffers is moeten worden geliquideerd met aanzienlijke
vermogensschade. Niet kan worden gezegd dat dit een plotseling opgelegd, drastisch verbod
als in de onderhavige Regeling vervat, behoort tot de normale bedrijfsrisico's die voor
rekening van de ondernemer behoren te blijven. Daarbij is mede van belang, dat, naar in
cassatie vaststaat, Leffers de maatregelen die tevoren waren voorgeschreven om besmetting
met ziekten te voorkomen stipt heeft nageleefd. In deze omstandigheden moet worden
geoordeeld dat de minister, zo de voormelde stellingen van Leffers juist zijn, inderdaad
jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de voormelde Regeling uit te vaardigen en
uit te voeren zonder dat hij daarbij tevens voor de hiervoor bedoelde varkensmesters die
hun bedrijf, zoals Leffers, geheel op vervoedering van swill hadden ingericht, een regeling
heeft getroffen die het hun financieel mogelijk maakte hun bedrijf aan te passen of, zo zulks
onmogelijk zou blijken, hun te dier zake op andere wijze in hun economische belangen
tegemoet kwam. De staat is gehouden de daardoor door Leffers geleden schade te
vergoeden.