Negen levenskenmerken:
- stofwisseling, omzettingen van de ene stof in de andere stof in een organisme
- groei
- reageren op prikkels
- voortplantingen
Verschil levensloop en levenscyclus
Levensloop: Individu, het leven eindigt altijd met dood.
levenscyclus: Doordat individuen zich voort blijven planten blijft hun soort bestaan.
1.2 bouw van een organismen
Organisatieniveaus van klein naar groot:
➔ Cel, alle organismen bestaan uit een of meer cellen.
➔ weefsel, groep cellen met dezelfde bouw en functie. (Beenweefsel)
➔ orgaan, deel van een organisme met een of meer functies.
➔ orgaanstelsel, een groep samenwerkende organen die samen een bepaalde
functie hebben. (Ademhalingsstelsel)
- Een organisme is zelf ook een organisatieniveau.
- Het middenrif scheidt de romp
van de mens in de borst en
buikholte
1
, 1.4 cellen & microscoop
Delen plantaardige en dierlijke cellen met hun kenmerken en functies:
cellen van planten en dieren:
cytoplasma Bestaat uit water en opgeloste
stoffen.
celmembraan Dun vlies om het cytoplasma.
celkern Regelt alles wat er in de cel gebeurd.
kernmembraan Dun vlies om de kern.
In cellen van planten
celwand Stevig laagje om Behoort niet tot de cel maar is
de cel heen. tussencelstof.
intercellulaire Holten tussen de Gevuld met lucht of water.
ruimten celwanden.
vacuole(n) Blaasjes in het ➔ Jonge plantencellen hebben
cytoplasma, gevuld kleinere vacuolen.
met vocht. ➔ oude plantencellen hebben een
grote centrale vacuole.
korrels kunnen voorkomen ➔ bladgroenkorrels (groen): hier
in het cytoplasma vindt fotosynthese plaats.
➔ kleurstofkorrels (geel, oranje of
rood: geven bloemen en vruchten
kleur.
➔ zetmeelkorrels (kleurloos): hierin
is zetmeel opgeslagen.
➔ Microscoop onderdelen
2