Klinische psychologie 1 – Theorieën en psychopathologie.
De klinische psychologie bestudeert onderwerpen zoals abnormale gedachten, gevoelens,
gedrag of persoonlijkheidstrekken. Het vaststellen hiervan is een vaardigheid die zorgvuldig
getraind moet worden.
Crash Course: Elizabeth Jane Cochran documented on the Asylum exposé. David Rosenhan
wrote a paper titles ‘On being sane in insane places’. He described mental illness as an
irreversible condition.
In 2010, the WHO reported that about 450 million people worldwide suffer from some kind of
mental or behavioural disorder. Psychological disorders are deviant (= different from social
/cultural environment), distressful (= subjective feeling that something is wrong), and
dysfunctional (= ability to work and live is measurably impaired) patterns of thought, feelings,
or behaviours.
The biopsychosocial model (since 1977) does take into account:
Biological influences: evolution, individual genes, brain structure, chemistry.
Social influences: roles, expectations, definitions of normality and disorder.
Psychological influences: stress, trauma, learned helplessness, mood-related
perceptions, memories.
The DSM-V (since 2013) is designed to understand and treat psychological disorders.
Comparing the previous versions, you can see how classification can affect diagnosis, what
the risks are of classifying psychological disorders, and how rapidly views on psychological
disorders can change.
Thema 1 – Theoretische referentiekaders.
Thema 1.1 Wat is klinische psychologie?
De manier waarop de maatschappij omgaan met abnormaal gedrag verandert mee met de
tijd. Denk aan de ouderwetse geneesmethoden zoals trepanatie (stuk bot uit schedel),
lobotomie (L en R hersenen gescheiden), aderlating (bloed prikken) en exorcisme
(uitdrijving).
Menselijk gedrag kent 6 verschillende benaderingen:
Biologische theorieën
Leertheorieën
Cognitieve theorieën
Psychoanalytische theorieën
Humanistische theorieën
Systeemgeoriënteerde theorieën
Hoofdstuk 1 – Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag.
Bert Duiker (1946-1983) maakte in 1959 een onderscheid tussen:
o basisdisciplines functieleer, ontwikkelingspsychologie, sociale psychologie,
persoonlijkheidspsychologie, en methodenleer.
o toepassingsgerichte disciplines klinische en gezondheidspsychologie, arbeids- en
organisatiepsychologie, en onderwijspsychologie.
Takens vond in 1984 dat de term klinisch verwarrend kan zijn. Het woord klinè betekent bed,
maar klinisch psychologie werken in alle sectoren van de gezondheidszorg.
Klinische psychologie houdt zich voornamelijk bezig met psychische stoornissen, en niet
zozeer met de afwijkingen van de norm in gunstige zin.
,Afwijkingen van de norm uit zich op verschillende aspecten van het menselijk functioneren:
Individueel persoon: afwijkend gedrag / gedachten / belevingen (vaak samen).
Relaties met andere mensen: afwijking van ‘normaal’ sociale relatie beïnvloedt het individu.
De ‘abnormale’ gedragingen zijn relatief. Hiervoor is kennis van de ‘normale’ psychologische
functies (waarnemen, denken en geheugen), van de ‘normale’ ontwikkeling, van de sociale
psychologie en de persoonlijkheidspsychologie nodig.
Klinisch psycholoog – studie psychologie; 3 jaar bachelor, 1 jaar master, 2 jaar BIG
opleiding.
Psychiater – studie geneeskunde; 3 jaar bachelor, 3 jaar master, 4 jaar specialisatie.
Seligman, Walker en Rosenhan (2001) onderscheiden 7 factoren die bepalen of gedrag als
abnormaal or pathologisch wordt beschouwd, waarbij minimaal 1 factor nodig is
LDIOOOM.
1. Persoonlijk lijden – geen voldoende voorwaarde voor pathologie.
2. De (dis)functionaliteit van gedrag – de mate waarin het dagelijks functioneren en het
welbevinden van zowel het individu als de omgeving worden beïnvloed.
3. Irrationaal en onbegrijpelijk gedrag – geen logica of zin kunnen ontdekken in het
gedrag.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies – als regels die het gedrag sturen niet meer
werkzaam zijn, en als de aanleiding van gedrag niet duidelijk is.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag – vergeleken met eigen gedrag, afhankelijk van
omgeving, opvallend maar wenselijk gedrag is niet pathologisch.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt – observer discomfort,
impliciete sociale regels (restregels genoemd door Scheff in 1966).
7. Het overtreden van morele normen – vooral vergeleken met eigen moreel oordeel over
bepaald gedrag.
Definitie psychische stoornis (DSM-V) = syndroom met symptomen op het gebied van de
cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van
een disfunctie in de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten
grondslag liggen aan het psychisch functioneren.
De DSM-V benadrukt dat het systeem geen mensen classificeert, maar stoornissen die
mensen hebben. Bovendien sluit de DSM-V langdurige ‘deviant gedrag’ uit dat voortvloeit uit
het behoren tot een politieke, religieuze of seksuele minderheid. En het afwijkend gedrag
moet niet voortkomen uit een persoonlijk conflict tussen het individu en de maatschappij.
Belangrijk is het onderscheid tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’. Dit kan worden beschreven
aan de hand van de volgende modellen:
het statistisch model – afgrenzingskwestie, dus normale verdeling vereist.
het medisch of ziektemodel – breder bereik, bij aantoonbare organische oorsprong.
het leer- of onderwijs model – breder bereik, als individu verantwoordelijk is voor gedrag.
Het statistisch model veronderstelt dat menselijke eigenschappen min of meer normaal
verdeeld zijn. Het statistisch model heeft een aantal nadelen:
o Waar ligt de grens tussen normaal en abnormaal gedrag?
o Hoe ongewoon moet gedrag zijn om het abnormaal te kunnen noemen?
o Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan
met individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat niet geldt, zoals lengte.
,Het medisch of ziektemodel veronderstelt dat de oorzaak van psychische stoornissen
moeten worden gezocht in onderliggende mechanismen, die somatogeen of psychogeen
zijn.
Dementia paralytica – of general paralesis of neurosyfilis – kan worden veroorzaakt door een
syfilisinfectie. Antibiotica behandelt zowel de syfilisinfectie als de ontstane symptomen.
Voorbeelden van psychische stoornissen ontstaan door psychogene mechanismen zijn
psychosen ontstaan door neurologische defecten, Alzheimer en stoornis ontstaan door
uitval.
Het medisch of ziektemodel heeft een aantal kritiekpunten (van semantische aard):
o Gebrek aan eenduidig onderliggend mechanisme: Is er sprake van ziekte of genezing?
o Thomas Szasz wil mental illness vervangen door problems in living, en is van
mening dat er alleen sprake is van ‘geestesziek’ bij aantoonbare organische
afwijkingen.
o Het gebruik van begrippen als ziekte en therapie leidt tot stigmatisering.
o Labeling-theorie van Goffman en Scheff beschrijft self-fulfilling prophecy.
Ook al zoeken mensen tegenwoordig makkelijker hulp vanwege hun psychische klachten
dan voorheen, blijft de angst om gestigmatiseerd te worden bestaan.
Het leer- of onderwijsmodel is ontstaan voor stoornissen zonder duidelijk organische
oorzaak. Deze stoornissen zijn waarschijnlijk ontstaan door verkeerd doorlopen
leerprocessen.
In het leer- of onderwijsmodel wordt gesproken van persoonlijk probleem (≠ ziekte), bepalen
van leerdoel (≠ diagnose), vaardigheidstekorten (≠ stoornissen), en uitvoering van onderwijs-
programma (≠ therapie). Het doel is om de tekorten bij de leerling te verminderen.
Het leer- of onderwijsmodel wordt vaak verkozen boven het medisch model, vanwege:
o In alle fasen worden de nadelige bijbetekenissen van het medisch model vermeden.
o Er wordt meer recht gedaan aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen met een
persoonlijk probleem (patiënt is passief, leerling is actief).
o Er wordt meer recht gedaan aan datgene dat daadwerkelijk plaatsvindt bij
psychologische hulpverlening, mits mensen verantwoordelijk en aanspreekbaar zijn
(anders wel ‘ziek’).
De demarcatie- of afgrenzingscriterium leidt tot een meningsverschil met Thomas Szasz.
Sommige stoornissen in de DSM-V hebben geen organische oorsprong, terwijl de
verantwoordelijkheid en aanspreekbaarheid wel moet worden betwijfeld. Soms wordt gebruik
gemaakt van de term ‘levensproblemen’ om de verantwoordelijkheid te accentueren. En om
het leerelement te benadrukken wordt de onderwijsterminologie in de behandeling gebruikt.
Verdiepingsopdracht Hoofdstuk 1.
Seligman, Walker en Rosenhan onderscheiden zeven factoren die bepalen of gedrag
beschouwd kan worden als ‘abnormaal’ of pathologisch. Naarmate er meer van deze
factoren duidelijker aanwezig zijn, wordt de consensus groter omtrent gedrag in termen van
normaal en abnormaal, zowel onder leken als onder psychiaters en klinisch psychologen.
Welke factoren zijn dit en wat houden ze in?
1. Persoonlijk lijden, geen voorwaarde omdat het ook tijdelijk kan zijn.
2. (Dis)Functionaliteit van gedrag: mate waarin dagelijks functioneren / welbevinden van
individu en omgeving wordt beïnvloed.
, 3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag: de logica of zin van gedrag niet kunnen
ontdekken.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies: als regels die het gedrag sturen niet meer
werkzaam zijn, en als de aanleiding van het gedrag niet duidelijk is.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag: vergeleken met gangbare sociaal wenselijk
gedrag en eigen gedrag, afhankelijk van omgeving.
6. Ongemakkelijk gevoel door gedrag van een ander, wanneer impliciete sociale regels
(restregels) worden overschreden.
7. Morele normen worden overtreden: vooral vergeleken met eigen moreel oordeel over
bepaald gedrag, komt in mindere mate overeen met ideeën over optimaal
functioneren.
In de DSM-V staat een definitie van mentale stoornissen. Welke vormen van gedrag worden
door deze definitie uitgesloten?
De DSM-V omvat geen langdurig ‘deviant’ gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een
politieke, religieuze of seksuele minderheid, of afwijkend gedrag dat voorkomt uit een
persoonlijk conflict tussen het individu en de maatschappij (zoals het maken van
controversiële kunst).
In het boek worden drie modellen besproken waarin een onderscheid aangebracht wordt
tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ gedrag. Welke zijn die modellen en wat zijn de kenmerken?
Het statistisch model heeft als uitgangspunt dat menselijke eigenschappen min of meer
normaal verdeeld zijn. Indien uit een betrouwbare en valide meting van die eigenschappen
een extreem hoge of extreem lage score blijkt, wordt gesproken van abnormaliteit.
Het medisch model gaat ervan uit dat stoornissen veroorzaakt worden door onderliggende
mechanismen, die somatogeen ofwel lichamelijk van aard zijn, zoals het geval is bij
dementie, of psychogeen ofwel psychologisch, zoals afweer tegen angst. In het model
worden termen gebruikt als ‘ziekte’ en ‘therapie’.
Het derde model is het leer- of onderwijsmodel. Volgens dit model zijn stoornissen tot stand
gekomen door verkeerd gelopen leerprocessen. De grens tussen ziekte en gezondheid ligt
bij de verantwoordelijkheid en de aanspreekbaarheid van een individu. In dit model worden
termen gebruikt als ‘leraar’ en ‘leerling’, ‘persoonlijke problemen’, ‘(vaardigheid)tekorten’,
en ‘onderwijsprogramma’.
Mevrouw Achterberg, een klinisch psycholoog, is van mening dat gedrag alleen pathologisch
te noemen is als iemand zich op grond van zijn psychische gesteldheid niet anders kan
gedragen dan hij doet. Bij welk van de drie modellen sluit de opvatting van mevrouw
Achterberg over de grenzen van (ab)normaliteit het best aan?
De opvatting van mevrouw Achterberg sluit het best aan bij het leer- of onderwijsmodel.
Volgens dit model is eigen verantwoordelijkheid voor gedrag het belangrijkste criterium
voor de bepaling van de grens tussen psychische ziekte en gezondheid. Het criterium dat
mevrouw Achterberg hanteert, stemt hiermee overeen: mensen die op grond van hun
psychische gesteldheid geen ander gedrag kunnen vertonen, zijn niet aanspreekbaar voor
dat gedrag.
Zelftoets Hoofdstuk 1.
Welke van de volgende activiteiten behoort niet tot het werkterrein van de klinisch
psycholoog?
o het voorschrijven van medicijnen aan psychotische patiënten
o het uitvoeren van onderzoek naar gedrag van mensen in relatie tot hun ervaren mentale
gezondheid
o het uitvoeren van onderzoek naar hoogbegaafde jongeren die problemen hebben in de
omgang met leeftijdgenoten
o het uitvoeren van interventies die zijn gericht op verbetering van het persoonlijke en
maatschappelijke functioneren van mensen met ADHD