Ontwikkelingspsychologie
H1 Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
- De grote lijnen van onze ontwikkeling worden in gang gezet tijdens onze conceptie
3 type 3 type van kijken naar ontwikkeling
1. Deskundige vanuit een biologische invalshoek naar gedrag kijken
(invloed moeder op kind, biologie ouders)
2. Deskundige die zich richten op hoe het denken in de loop van de kindertijd veranderd
3. Deskundige op het gebied van sociale ontwikkelingen
(relaties van tieners met vrienden bijv)
4. Deskundige die kijken naar bredere omgeving waarin kinderen opgroeien
(impact van de samenleving tijdens corona op kind en ontwikkeling).
Ontwikkelingspsychologen 1 ding gemeen: geïnteresseerd in de groei en de verandering die een mens tijdens de
jeugd, adolescentie en volwassenheid doormaakt.
Overeenkomst
Doel ontwikkelingpsychologie: leven van mens verbeteren. Alle mensen hun potentie ten volste benutten.
Doel
1.1 een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
ontwikkelingspsychologie: de wetenschappelijke studie van patronen van groei verandering en stabiliteit bij
mensen gedurende hun leven, van conceptie tot de dood.
Ontwikkelings-psychologie
Ontwikkelingspsychologie bestaat uit 4 aspecten:
3 aspecten 1. Wetenschappelijke benadering: bestuderen van groei, verandering en stabiliteit in de ontwikkeling.
Hypothese: gaan over aard en verloop van het menselijk wezen
2. Menselijke ontwikkeling: invloed van cultuur, persoonlijkheid etc op verloop van ontwikkeling.
3. Stabiliteit (naast verandering), wordt ook meegenomen.
4. Levensfases: van conceptie tot dood. Vroeger keken we alleen naar kinderen en ontwikkeling, nu ook
naar volwassenen. Ontwikkelen ons dan ook nog.
(focus op levensloop)
Drie ontwikkelingsdomeinen:
1. Fysieke ontwikkeling: lichaam, hersenen, zenuwstelsel, zintuigen, behoefte aan eten, slaap.
- De effecten van ondervoeding
3 domeinen
Rijping: blijvende fysieke of psychologische veranderingen als gevolg van biologische processen
Fysiek
2. Cognitieve ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op intellectuele vermogens, zoals , denken,
Rijping
leren, herinneren en probleem oplossen.
Cognitief
- Ontwikkeling van intellectuele vermogens
- Trauma als kind en later effect
- Culturele verschillen in succes bij leerlingen
3. Social-emotionele ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking hebben op sociale relaties, interacties met
anderen en op het omgaan met emoties.
- Effecten van rasisme , armoede, scheiding van ouders
- Seksuele aspecten , stress bij homoseksuele adolescenten
Social-emotionele
ontwikkeling
Persoonlijkheidsontwikkeling: ontwikkeling van duurzame gedragingen en eigenschappen (karakter) die de ene
persoon van de andere onderscheiden.
- Blijft het karakter hetzelfde?
Persoonlijkheids-ontwikkeling
Morele ontwikkeling: ontwikkeling van het geweten. (goed en kwaad). – valt onder persoonlijkheidsontwikkeling
,Morele ontwikkeling Zie tabel 1.1. bz 9 voor alle opties.
Levensfases:
Prenatale periode : conceptie tot geboorte.
Levensfases Babytijd: geboorte tot 2 jaar.
Peuter- en kleutertijd: 2 tot 6 jaar
Schooltijd: 6 tot 12 jaar
Adolescentie: 12 tot 20 jaar
Grens en overgang is onduidelijk. Bijv puber ben je na seksuele rijpijng (geslachtsrijping. Is bij iedereen anders. Na
rijping ben je adolesecent.
Prepubertijd: periode voorafgaand aan puberteit, waar al hormonale veranderingen in lichaam
optreden, maar nog niet van buitenaf zichtbaar zijn.
Ontluikende volwassenheid: 18 tot 25 jaar. Iemand is niet adolescent, maar hebben ook nog niet
Prepubertijd volledige verantwoordelijkheid van volwassenheid op zich genomen. (ontdekken eigen identiteit staat
centraal bij ontluikende volwassenheid).
Ontluikende volwassenheid
Sociale constructie: idee over de realiteit dat weliswaar breed geaccepteerd is, maar afhangt van de maatschappij
en cultuur op dat moment.
Sociale constructie
Cohort: een groep mensen die in een bepaalde periode leven, waardoor zij een deel gelijke ervaringen op doen
(zoals millenials, boomers).
Cohort
Naast cohort zijn er andere gebeurtenissen:
Normatieve gebeurtenissen: gebeuren bij de meeste, vaak historisch en leeftijdsgebonden.
Normatieve historische invloeden (ookwel cohorteffecten): specifieke maatschappelijke situatie in een
Normatieve gebeurtenissen
historische tijd. Oorlog, crisis, technologische ontwikkelingen.
Historisch
- Bijv: opgroeien in Roomwijk waar vuurwerkramp was. (Corona)
Normatieve leeftijdsgebonden invloeden: biologische en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor
Leeftijd bepaalde leeftijdsgroep
- Bijv: bereiken van de pubertijd ,
- Voor het eerst naar school gaan
Sociaal-cultureel Normatieve sociaal-culturele invloeden: bepalen de ontwikkeling van mesnen, zoals cutluur, etnisiteit,
sociale klassen, subcultuur. (afgelegen in afrika opgroeien is anders dan in Amsterdam, belgie vs
nederland ook).
Tweede wereldoorlog had op Joodse (cultuur) een andere invloed bijv.
Niet-normatieve gebeurtenissen: specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van de persoon (en dus
niet in het leven van anderen).
Niet normatief - Kind dat op zijn 6de zijn ouders kwijtraakt.
- Kind wint door hard leren wetenschappelijke wedstrijd
NB Paragraaf 1.2.1 en 1.2.2 zijn facultatief (dus géén tentamenstof).
Continue verandering: geleidelijk kwantitatieve ontwikkeling, waarbij prestaties op een bepaald niveau
voortvloeien uit die op vorige niveaus.
Verandering loopt geleidelijk
Continue Prestaties op een bepaald niveau bouwen voort op voorgaand niveau
Onderliggende ontwikkeling blijft hele leven gelijk.
- Kinderen steeds beter en sneller lezen bijvoorbeeld.
Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk stadium gedrag
oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia.
Verandering loopt stapsgewijs
Duidelijk onderscheidende fases in ontwikkeling
Gedrag en processen zijn kwalitatief verschillend.
Discontinue - Het denken van kinderen veranderd als ze ouder worden is dus ook kwalitatieve verandering.
, - Kind plast ineens niet meer in bed.
Kritieke periode: een specifieke tijdspanne in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis of het uitblijven
daarvan de grootste zelf onomkeerbare gevolgen heeft.
- Liefdevolle ouder in kindertijd is belangrijkste, dus kritieke periode
- Omgang met jonge kinderen bepaald hun gezondheid op later.
- Moeder gebruikt medicijnen tijdens zwangerschap.
Kritieke periode Plasticiteit: de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderbaar is.
- Kinderen gebruiken ervaring later, is niet blijvende schade.
Spreken daarom liever van:
Gevoelige periode: een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra gevoelig zijn
voor bepaalde omgevingsinvloeden, of juist het ontbreken daarvan, en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van
specifieke vaardigheden.
Plasticiteit - Als je jong bent kun je bijv gemakkelijk een tweede taal leren.
Kritieke periode: permanente onomkeerbare gevolgen, wanneer een ontwikkeld individu invloeden mist
of schade ervaart.
Gevoelige periode Gevoelige periode: invloeden missen of schade kan de ontwikkeling verstoren, maar kan op latere
leeftijd hersteld worden. Neemt plasticiteit mee in concept.
Nature -nurture debat: de discussie over de oorsprong van ons gedrag en onze eigenschappen; in hoeverre
Kritiek vs gevoelig
komen deze voort uit onze aanleg en in hoeverre uit onze opvoeding en leefomgeving?
Nature: erfelijke eigenschappen
Nurture: omgevingsinvloeden - (kan biologisch zijn, zoals moeder gebruikt drank tijdens zwangerschap)
Nature vs nurture
Verklaren gedrag vanuit
Biopsychosociale model: biologische, psychische en sociale factoren beïnvloeden elkaar wederzijds.
Biopsychosociale model
H2 Theoretische perspectieven en onderzoek
Theorie Theorie: een geheel van brede, geordende verklaringen en voorspellingen ten aanzien van een verschijnsel, dat
een raamwerk biedt om relaties tussen een reeks feiten en princiepes te begrijpen.
- Gebaseerd op systematische integratie van eerdere bevindingen en theoretische veronderstellingen.
Persoonlijke theorieën: meer gebaseerd op volkswijsheid en observaties.
Het psychodynamisch perspectief: focus op innerlijke krachten
Psychodynamisch perspectief Psychodynamisch perspectief: geloven dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten (uit kindertijd) en
herinneringen waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij wenig controle heeft.
- Je herinnerd je de scheiding van je ouders niet, maar bent wel slecht in liefdesrelatie op latere leeftijd.
- Nadruk ligt op emoties, conflicten en onbewuste factoren
Psychoanalytische theorie Psychoanalytische theorie van freud : stelt dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid
en gedrag.
- onbewust zijn is het deel van iemands persoonlijkheid dat wenst naar kinderlijke verlangs en behoeftes.
- Vanwege hun verstorende aard zijn die afgesloten van bewust zijn.
, Bijv. je hebt nooit genoeg aandacht van je partner, komt uit je jeugd, maar merk je niet. Heb je toen verdrongen.
Freud’: persoonlijkheid bestaat uit 3 aspecten:
Id - Id: het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het
Ego genotsprinciepe.
Superego Honger, seks agressie.
- Ego: rationele redelijke deel van persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe (veiligheid)
- superego: vertegenwoordigd geweten, maakt onderscheid tussen goed en kwaad. Neem je over van je
ouders. Ontstaat rond 5 -6 jaar.
Psychoseksuele ontwikkeling , volgens Freud
Psychoseksuele ontwikkeling Vijf fasen die kindren volgens Freud doorlopen, waarin genot of bevrediging telkens is gericht op een ander
biologische functie en ander deel van het lichaam.
Fixatie Fixatie: blijvende focus op een eerder psychoseksueel stadium als gevolg van een onopgelost conflict.
Zie tabel 2.1 blz 32
Note: geen bewijs voor stadia psychoseksuele ontwikkelingen die persoonlijkheid volwassenheid bepalen.
Note: onderzoek was bij beperkte groep.
Note: onderzoek freud is vooral op mannen gericht, discriminerend voor vrouwen.
De psychosociale theorie van Erikson
Psychosociale ontwikkeling: de veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het
gedrag van anderen en tegen onszelf als onderdeel van de maatschappij.
- 8 stadia, zijn voor elk mens gelijk
Psychosociale ontwikkeling
- In elk stadia conflict dat mens moet oplossen
- Onderzoek erikson is meer ondersteund dan Freud (echter wel ook alleen onder mannen afgenomen).
1. vertrouwen vs wantrouwen
Stadia van erikson 2. autonomie vs twijfel
3. initatief vs schuld
4. vlijt vs minderwaardigheid
5. identiteit vs identiteitsverwarring
6. intimiteit vs isolement
7. generactiviteit vs stagnatie
8. integriteit vs wanhoop
Erikson vs freud
- erikson nadruk licht op sociale interactie met anderen
- erikson theorie , betreft hele levensloop, Freud : kindertijd.
- Erikson, groei gaat het leven door, Freud: na kindertijd adolescentie compleet.
Erik Vs Freud
Behavioristisch perspectief (Watson): benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar
het waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkelingen van het individu te begrijpen.
- Als we de externe stimuli kennen, kunnen we het gedrag voorspellen.
Behavioristisch - Omgeving (nurture) is belangrijker dan nature – volgens behaviorist.
- Zien alles als kwantitatieve verandering.
- Gaan dus niet uit van stadia, omgeving is belangrijker.
Behavioristen spreken van stimulus respons leren
Stimulus respons leren: gedragingen (responsen) zijn het resultaat van voortdurende blootstelling aan specifieke
omgevingsfactoren (stimuli). Klassieke en operante conditionering zijn hier een voorbeeld van.
Klassieke conditionering: vorm van leren waarbij een organisme door de koppeling van twee stimuli leert
reageren op een neutrale stimulus die dat type respons normaal niet uitlokt.
(Pavlov, met hond, en aanmaken speeksel)