Samenvatting biochemie
De stofwisseling van lipoproteïnen
Vet is opgebouwd uit een vetzuur met daaraan 3 tryglyceriden (vet in
bloed)
Lipiden kunnen we onderscheiden in vetzuren (o.a. triglyceriden,
fosfolipides, wax) en steroïde moleculen (o.a. cholesterol, galzouten,
steroïde hormonen)
Mono onverzadigd vetzuur: vetzuur met 1 dubbele binding
Poly onverzadigd vetzuur: vetzuur met meerdere dubbele binding
Als we het hebben over vetten in ons lichaam hebben we het over triglyceriden (glycerolmolecuul + 3 vetzuren).
De triglyceriden hebben een polaire kop, en een apolaire staart.
Het lichaam houd niet van vrije vetzuren, maar deze hebben we wel nodig om uiteindelijk energie uit te kunnen
halen in beta-oxidatie.
Een glycerol molecuul gaat drie keer een binding aan met een vetzuur. Deze binding wordt een ester binding
genoemd.
Wat gebeurd er: het zuurstof atoom van het glycerol molecuul gaat een binding aan met een C van de zure kant
van het vetzuur, en dan wordt er water afgesplitst (condensatie)
De onverzadigde vetzuren zitten allemaal door elkaar heen, en kunnen dus bij kamertemperatuur niet makkelijk
vast worden omdat alles door elkaar zit. De verzadigde vetzuren zijn allemaal rechte ‘lijntjes’, en kunnen bij
kamertemperatuur makkelijk naast elkaar liggen waardoor het wel vast wordt.
- Boter: verzadigde vetzuren
- Olijfolie: onverzadigde vetzuren
Fosfolipiden zitten in de celmembraan. Hebben een polaire kop
en een apolaire staart.
Deze bestaan uit een glycerol + 2 vetzuren en een
fosfaatgroep en daaraan een amino-alcoholgroep
Uit cholesterol kunnen galzouten (zorgen voor vertering van vet)
gemaakt worden, ook vitamine D onder invloed van licht.
Vetten worden door het lichaam vervoerd in de vorm van lipoproteïnes (zitten ook vaak eiwitten in).
In de binnenkant van de lipoproteïnes is het hydrofoop, apolair, en de buitenkant is het hydrofiel, polair. Doordat
de buitenkant hydrofiel is, kan dit door het bloed worden vervoerd. Omdat de vetten zelf hydrofoob zijn kunnen ze
niet zelf het bloed in, ze zitten dus in de lipoproteïnes.
Elk lipoproteïne heeft zijn eigen soort apolipoproteïne als een herkenning. Dat zijn de eiwitten die in de membraan
zitten.
Er zijn verschillende soorten klassen lipoproteïnes
- Chylomicronen; transport voedingsvet, door de darmen opgenomen en naar de lever getransporteerd
- VLDL; vervoert het vet van de lever naar de andere weefsels (doel is om energie te halen uit de
vetzuren, cholesterol)
- LDL; ontstaat vanuit het VLDL deeltje, slechte cholesterol
- HDL; ontstaat niet uit LDL deeltje! Heeft het vermogen om cholesterol op te eten, het goeie cholesterol
Een lipoproteïne is opgebouwd uit:
- Triglyceriden (grootste gedeelte)
- Fosfolipiden
- Cholesterol
- Cholesterol esters
- Eiwitten
Lipoproteïnen verschillen in;
- Bouw (verhouding tussen
componenten is wisselend)
- Eigenschappen
- Oorsprong/plaats van synthese
- Taak
, Opname voedingsvet uit de darm
1. Vertering en absorptie in dunne darm
2. Galzouten emulgeren voedingsvet
3. Pancreaslipase hydrolyseren vet deeltjes
4. Triglyceriden worden gesplitst in glycerol, vetzuren en monoglyceriden
5. Dit kan worden opgenomen door de darmwand, enterocyten (mucosa)
6. En die darmcellen verpakken de afgeknipte glycerol en vetzuren in chylomicronen
Lichaamscellen kunnen de apolipoproteïnen herkennen, en dan wordt er een bepaal enzym geactiveerd (LPL,
lipoproteïnelipase)
VLDL:
- Gemaakt door de lever
- Componenten waar ze uit zijn opgebouwd: TG, cholesterol, fosfolipiden, Apo’s B, C en E
- Plasma concentratie hangt niet samen met inname voedingsvet
- Apo C (specifiek eiwit op de membraan) op VLDL activeert LPL op spier- en vetweefsel
- 5-10% van plasma cholesterol bevindt zich in VLDL
LDL:
- Ontstaat uit het VLDL deeltje
- Doordat LPL steeds meer TG afsnoept van VLDL, ontstaat LDL
- Componenten waar ze uit zijn opgebouwd; voornamelijk cholesterol, TG, fosfolipiden, Apo B
- Continue aanbod van cholesterol aan cellen
- Voor bouw van celmembranen, synthese van galzouten, hormonen en vitamine D
- 65-80% van plasma cholesterol bevind zich in LDL, dus slecht
HDL:
- Bestaat voor de helft uit eiwitten, en daarom hoogste dichtheid
- Componenten waar ze uit zijn opgebouwd; Apo A1, cholesterol, fosfolipiden, TG
- Overtollige cholesterol uit cellen wordt overgedragen naar HDL
- Apo A1 activeert enzym LCAT, dat cholesterol veresterd CE
- CETP dragen cholesterolester van HDL over aan LDL
- Hepatische LDL-receptoren nemen overtollige LDL-cholesterolesters op en scheiden dit uit via de gal
We eten voedingsvet, dit vet wordt gehydrolyseerd, dan maken de darmcellen er chylomicronen van, er worden
kleinere deeltjes gevormd en deze gaan in het bloedplasma op transport naar de lever. De lever knipt alles uit
elkaar en maakt er een VLDL deeltje van, deze gaat op transport en scheidt de vetzuren en glycerol naar het
perifere weefsel (alles behalve lever), dit deeltje wordt steeds kleiner en er ontstaat een LDL deeltje. Het
overtollige cholesterol kunnen cellen opnemen. HDL kan cholesterol weer opnemen en terugbrengen naar de
lever.
De vetten uit het voedsel worden in de dunne darm verteerd en geresorbeerd. De ingenomen triglyceriden
moeten gesplitst worden in glycerol, vetzuren en monoglyceride (glycerol met maar één vetzuur) voordat ze door
de darmwand (mucosa) kunnen worden opgenomen (figuur 4). Deze splitsing vindt plaats met hydrolytische
enzymen die door de alvleesklier (pancreas) in het voorste deel van de dunne darm worden uitgescheiden
(pancreaslipase). De gal die door de galblaas in de dunne darm wordt uitgescheiden speelt hierbij een belangrijke
rol. De galzuren werken als een soort zeep en zorgen ervoor dat het vet uit de voeding mengt met de waterige
inhoud van de darm en zogeheten micellen vormt (emulsie). Hierdoor kan het pancreaslipase de
triglyceridemoleculen goed bereiken en splitsen. De resorptie van vrijwel alle natuurlijke vetten die we met het
voedsel binnenkrijgen, is bijna volledig: 98 procent of meer. In de feces is dan ook bijna geen vet aanwezig; als
dit wel het geval is, wijst dit op een stoornis in de vetvertering of resorptie (steatorroe). Een uitzondering vormt de
vetvervanger sucrosepolyester (Olestra), die niet geresorbeerd wordt en dus wel in de feces wordt uitgescheiden.
Gebruik van Olestra is echter in een aantal landen verboden en is in Nederland alleen toegestaan bij de bereiding
van zoutjes. De darmwandcellen nemen de splitsingsproducten van pancreaslipase (glycerol, vetzuren en
monoglyceride) op en maken hier voor een groot deel weer triglyceriden van met behulp van het enzym
thiokinase. De verzadigde vetzuren met korte en middellange ketens (C4:0- C10:0) worden niet in triglyceriden
ingebouwd, maar worden direct in het bloed opgenomen en via de poortader naar de lever getransporteerd voor
verdere stofwisseling. Alle andere vetzuren worden wel opnieuw veresterd tot triglyceriden en deze worden door
de darm ingepakt in zogenaamde chylomicronen. De chylomicronen worden in de lymfe uitgescheiden (ductus
thoracicus) en komen via de bovenste holle ader (vena subclavia) in de bloedbaan terecht.
Triglyceriden, cholesterol en andere lipiden zijn slecht of niet oplosbaar in water. Omdat het bloedplasma voor het
grootste deel uit water bestaat, zijn er speciale mechanismen nodig om lipiden te transporteren. Daarom zijn
lipiden in plasma altijd samen met eiwitten en fosfolipiden in deeltjes verpakt die wel in het waterige plasma
oplossen: de lipoproteïnen. Er zijn meerdere soorten lipoproteïnen die verschillend zijn samengesteld. Hun
soortelijke massa (densiteit) varieert tussen de 0,9 en 1,1 kg/liter, afhankelijk van de relatieve hoeveelheid lipiden
en eiwit die ze bevatten. De indeling in verschillende soorten wordt gedaan op basis van hun soortelijke massa;
we onderscheiden chylomicronen, VLDL, LDL en HDL.
Het eiwitdeel van de lipoproteïnedeeltjes wordt apoproteïnen of apolipoproteïnen genoemd. Deze
apolipoproteïnen worden aangeduid met de letters A, B, D en E. Elke letter vertegenwoordigt meer dan één eiwit