Weekopdrachten Fiscale Aspecten Klasien Hiemstra
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave....................................................................................................... 1
Week 1................................................................................................................... 2
2 bordopgaven.................................................................................................... 7
Week 2 – Ficties (deel I: art. 12, 15 en 25 t/m 28 SW)............................................8
Week 3 – Ficties (deel II: art. 7, 10, 11 en 13 SW)................................................12
Week 4 – Waardering, pensioenimputatie en bedrijfsopvolgingsregeling............19
Week 5 – Omvang nalatenschap en fiscale gevolgen wettelijke verdeling
(inclusief art. 9 SW=fictie).................................................................................... 24
Week 6 – Fiscale gevolgen vruchtgebruik testament en fideï commis.................29
Week 7 – Proeftentamen bespreken (zie Blackboard)..........................................29
1
,Week 1
1. Leg uit waarom de wetgever de fictiebepaling van artikel 3 SW heeft opgenomen in de
Successiewet. Geef tevens aan wat dit artikel inhoudt. Besteed daarbij aandacht aan lid 1 en lid 2
van artikel 3 SW en de verschillen tussen deze twee leden.
Ter voorkomen van belastingontduiking door migratie.
Iemand uit Nederland verhuist dan bijvoorbeeld naar een land waar je geen
schenkingsbelasting/erfbelasting hoeft te betalen. Als iemand verhuist naar het buitenland
met een Nederlandse nationaliteit, dan wordt hij geacht om nog 10 jaar in Nederland te
wonen.
Lid 1 zit een 10-jaarstermijn in, daar is de Nederlandse nationaliteit van belang. Geldt bij
overlijden en bij schenking. Als iemand overlijdt binnen de 10 jaar dat hij naar het buitenland
is verhuisd, wordt hij geacht in Nederland te hebben gewoond. Hierdoor moet de ontvanger
in Nederland erfbelasting betalen.
Lid 2 staat een ieder. Hierbij is de nationaliteit niet van belang (dus geen Nederlander). Je
moet wel in Nederland hebben gewoond. Hier staat een 1-jaars termijn in. Dus als je binnen 1
jaar naar het buitenland verhuisd bent en in dit jaar een schenking doet, dan wordt je geacht
in Nederland te hebben gewoond. Hierdoor moet de ontvanger in Nederland schenkbelasting
betalen.
De 3 verschillen tussen lid 1 en 2:
1) Nationaliteit.
- Bij lid 1 Nederlands, bij lid 2 niet.
2) Lengte van de termijn.
- Bij lid 1 10 jaar, bij lid 2 1 jaar.
3) Lid 1 ziet op schenkingen en overlijdingsgevallen, en lid 2 alleen op schenkingen.
2. De Nederlander Bas is 7 jaar geleden vanuit Nederland geëmigreerd naar België. Tijdens een
vakantie in Zwitserland komt Bas plotseling te overlijden. Zijn nalatenschap bestaat uit een
banktegoed bij een Belgische bank van € 3.200.000. Enig erfgenaam is zijn dochter Lisette, die
woont en studeert in Engeland.
In welke land(en) is Lisette erfbelasting verschuldigd als we ervan uitgaan dat we in alle
landen dezelfde wetgeving kennen als in Nederland? Motiveer je antwoord met behulp van
de wet.
Hij is in België gaan wonen, en hij heeft de Nederlandse nationaliteit.
In 2013 is hij naar België verhuisd. Hij overlijdt in 2020 in Zwitserland.
In de periode van 2013-2020 woont Bas is België.
Vóór 2013 woonde Bas in Nederland.
Studiehandleiding, VAK Fiscale Aspecten, BLOK 3.4/4.4, STUDIEJAAR 2019-2020 Pagina 2
, Nederland:
Artikel 1 lid 1 sub 1 de erflater moet in NL wonen, dan wordt er erfbelasting door de
erfgenaam in NL betaald. Bas woont ten tijde van overlijden in België (niet in NL). op basis
hiervan zou Liseth geen Nederlandse erfbelasting verschuldigd zijn.
Maar artikel 3 lid . In deze situatie is lid 1 van toepassing.
Je moet de Nederlandse nationaliteit hebben, dat heeft Bas. Hij is binnen 10 jaar na vertrek uit NL
overleden (ja, 7 jaar later). Het gaat hier om een schenking i.v.m. overlijden.
Op basis van artikel 3 lid 1 sub 1 wordt hij dus geacht in NL te wonen. Lisette moet dus
Nederlandse erfbelasting betalen.
Artikel 1 lid 1 jo. artikel 3 lid 1 sub 1 SW.
België:
Lisette moet hier wel Belgische erfbelasting betalen volgens artikel 1 lid 1 onder 1 SW, omdat hij
in België woont.
Artikel 1 lid 1 onder 1 SW.
Zwitserland:
Hier hoeft Lisette geen Zwitserse erfbelasting te worden betaald, omdat hij alleen op vakantie
daar was. Hij woont/woonde niet in Zwitserland. Er is dus geen aanleiding om hier erfbelasting te
betalen.
Engeland:
Hier hoeft Lisette geen Engelse erfbelasting te worden betaald, want Lisette woont daar en Bas
niet. De woonplaats van de ontvanger is niet relevant.
3. Het tarief van de Successiewet 1956 kent een dubbele progressieve werking.
a. Leg uit wat bedoeld wordt met de dubbele progressieve werking van het tarief in de
Successiewet.
Artikel 24 SW
Dubbel professief =
- Eerste deel van de progressiviteit hangt af van de mate van verwantschap. Hoe dichter bij je
staat (groep 1, 1A of 2) hoe lager het tarief. Hoe verder weg je in verwantschap gerelateerd
bent, hoger het tarief (hoe meer je betaalt).
Groep 1 dichtstbij, groep 1A iets verder weg, groep 2 verste weg.
- Tweede deel van de progressiviteit hangt af van de hoogte van wat je krijgt. Hoe hoger de
omvang (hoe meer), hoe groter de kans dat je een hogere percentage krijgt (hogere tarief).
De hoogte van de tarieven is dubbel progressief, dat wil zeggen, gerelateerd aan zowel de mate van
verwantschap tussen de erflater of de schenker en de verkrijger, als aan de omvang van de
verkrijging.
b. Geldt deze dubbele progressieve werking voor zowel de erfbelasting als de
schenkbelasting? Motiveer je antwoord met behulp van de wet.
Artikel 24 SW
Ziet op erfbelasting en op schenkbelasting. Als je iets geschonken krijgt of erft, beide
gevallen heb je te maken met artikel 24.
Dus ja, volgens artikel 24 SW. Is van toepassing op zowel erfbelasting als schenkbelasting.
Studiehandleiding, VAK Fiscale Aspecten, BLOK 3.4/4.4, STUDIEJAAR 2019-2020 Pagina 3