Samenvatting medische en verpleegkundige kennis en gedragswetenschappen
Verschillende denk- en verklaringsmodellen in de psychiatrie:
Biologisch perspectief
- Biologisch/medisch model, uitgangspunt: er zijn biologische grondslagen/oorzaken voor
afwijkend gedrag.
Psychologische perspectief
Psychotherapie: gestructureerde vorm van psychologische behandeling op basis van een
psychologisch model. De behandeling bestaat uit een of meer gesprekken of behandelsessies
tussen een patiënt en een therapeut. Verschillende vormen van psychotherapie zijn: psycho-
analyse, psychodynamische therapie, humanistische therapie, gedragstherapiee, cognitieve
therapie, eclectische therapie, groepstherapie, gezinstherapie en relatietherapie.
- Psychologisch model, ontstaan van psychiatrische stoornissen door:
- Predisponerende factoren (bepaalde kwetsbare factoren die voor het ontstaan van de
stoornis al aanwezig zijn, waardoor de ene persoon sneller een stoornis ontwikkeld dan een
ander) —> Vaak afhankelijk van lichamelijke factoren of aanleg, maar ook trauma’s kunnen
een voorbeeld zijn hiervan. In bepaalde families komt bijv. meer schizofrenie voor.
- Luxerende factoren (de gebeurtenis die er plaatsvindt, op het moment dat de psychiatrische
ziekte ontstaat, hierdoor raakt de persoon uit balans =‘is de druppel die de emmer doet
overlopen’) —> Ontstaan vaak door traumatische ervaringen, voorgeschiedenis,
omstandigheden, gebeurtenissen of de maatschappij.
- Onderhoudende factoren (factoren die belemmerend werken voor herstel, waardoor de
psychiatrische ziekte in stand wordt gehouden)—> Ontstaan vaak door traumatische
ervaringen, voorgeschiedenis, omstandigheden, gebeurtenissen of de maatschappij.
- Psychodynamische model/ psychoanalytische theorie/ psychoanalyse (oprichter Freud):
uitgangspunt: probleem wordt veroorzaakt door onbewuste (verdrongen, niet verwerkte)
conflicten uit vroege jeugd. Er is sprake interactie tussen onze diepere drijfveren (id), onze
normen en waarden (superego) en ons ik zoals het in de realiteit handelt (ego).
- Psychoanalyse: deze manier van kijken let vooral op de manier waarop hoe mensen met
problematische en lastige gevoelens omgaan. Die gevoelens ontstaan uit een botsing tussen
wat mensen verlangen, wat de buitenwereld vraagt en oplegt aan beperkingen en/of wat zij
van zichzelf niet accepteren, omdat zij dat veroordelen vanuit hun eigen normen en waarden.
- Id: de onbewuste psychische structuur die onze primitieve instincten bevat en die wordt
aangestuurd door het lustprincipe (bijv. agressie of seks). Is vanaf de geboorte aanwezig.
- Ego: de psychische structuur die overeenkomt met het concept van het zelf, werkt volgens
het realiteitsprincipe en in staat is om frustratie te toleren. Het ego werkt volgens het
realiteitsprincipe dat rekening houdt met sociale acceptatie en praktische overwegingen. Het
ego staat tussen het id en het superego. Het probeert verlangen van het id te bevredigen
zonder de morele normen van het superego te overtreden. (rede en gezond verstand, het
probeert de eisen van het id te beteugelen en het gedrag zo te sturen dat het voldoet aan
sociale normen en verwachtingen.)
- Superego: de structuur die onze normen en waarden vertegenwoordigt. (je mag dit wel en dit
niet, het houdt het ego in de gaten en velt oordelen over goed en fout. Als het superego vindt
dat het ego zijn morele normen heeft overtreden, deelt het straffen uit in de vorm van schuld
en schaamte.)
- Het ego gebruikt afweermechanismen in verschillende vormen:
- Verdringing, verdrijving van angstaanjagende ideeën uit het bewustzijn.
, - Regressie, terugkeer, tijdens stress, naar een vorm van gedrag die kenmerkend is voor een
eerder ontwikkelingsstadium.
- Rationalisatie, gebruik van misleidende rechtvaardiging voor onacceptabel gedrag.
- Verplaatsing, verplaatsing van ideeën en impulsen over bedreigende of ongeschikte
objecten naar minder bedreigende objecten.
- Projectie, toeschrijven van de eigen onacceptabele impulsen aan anderen, zodat het lijkt of
het andermans impulsen zijn.
- Reactieformatie, gedrag dat tegengesteld is aan de werkelijke impulsen om die impulsen te
onderdrukken.
- Ontkenning, weigeren om de werkelijke aard van een bedreiging onder ogen te zien.
- Sublimatie, ombuigen van primitieve impulsen in positieve, constructieve acties.
- Stadia van de psychoseksuele ontwikkeling
- Orale stadium (eerste levensjaar), bereiken baby’s genot door aan hun moeders borst te
zuigen en door alles wat zich in hun buurt bevindt in hun mond te steken.
- Anale stadium (tweede levensjaar), bereiken kinderen genot door samentrekking en
ontspanning van de sluitspieren rond de anus.
- Fallische stadium (begint in het derde levensjaar), de belangrijkste erogene zone in dit
stadium is rond de uitwendige geslachtsdelen.
- Latente stadium (circa 6 tot 12 jaar), verkeren de seksuele impulsen in een latente
toestand. De aandacht wordt nu gericht op school en spelen.
- Genitale stadium (begin van de puberteit), het begin van het ontplooien van volwassen
seksualiteit, het huwelijk en het krijgen van kinderen.
- Het psychodynamische model heeft ons gedwongen om te erkennen dat we onszelf niet
volledig kennen, dat ons gedrag gestuurd kan worden door verborgen drijfveren en impulsen
waar we ons niet of nauwelijks bewust van zijn.
- Psychoanalyse: methode van psychotherapie die is ontwikkeld door Freud. Het is de
voorloper van de psychodynamische therapie en wil ons bewust maken van waarom we doen
wat we doen. Het gaat opzoek naar onderliggende en verdrongen conflicten.
- Psychodynamische therapie: therapie die mensen helpt om inzicht te verwerven in en
oplossingen te vinden voor onbewuste conflicten. Als deze conflicten zijn opgelost, hoeft het
ego zich niet langer door middel van afweermechanismen en andere symptomen zoals
fobieën of afwijkend gedrag te beschermen tegen innerlijke onruststokers.
- Technieken die je leert in de psychodynamische therapie of psychoanalyse zijn gericht op het
omzeilen van afweer:
- Vrije associatie, methode waarbij gedachten onder woorden worden gebracht zodra ze in
de patiënt opkomen, zonder bewuste poging om ze te bewerken of te censureren.
- Droomanalyse, hierin worden dromen geanalyseerd. In dromen is de afweer van het ego
minimaal en krijgen onbewuste of onacceptabele impulsen vorm. Ze worden in dromen niet
onderdrukt en daarom zijn zijn dromen daardoor een weg naar het onbewuste.
- Analyse ‘overdracht tijdens therapie’ (en tegenoverdracht)
- Overdrachtsrelatie: de overdracht of generalisatie van gevoelens en attitudes van de
patiënt tegenover belangrijke mensen in zijn leven naar de analyticus. (patiënten zien de
analyticus bijv. als vaderfiguur en uit op die manier de gevoelens die ze voor hun vader
hebben)
- Tegenoverdracht: de overdracht van gevoelens of attitudes van de analyticus tegenover
andere mensen in zijn leven naar de patiënt. De therapeut is geen objectieve
toeschouwer meer, hij laat wat hij vindt van een bepaalde situatie doorschemeren
richting de patiënt. Dit kan de therapie negatief beïnvloeden. (wat je zelf voelt als je
tegenover een patiënt zit, kan mede bepaald worden door je achtergrond, opvoeding en
culturele afkomst)
,- Humanistische/cliëntgerichte therapie (oprichter: Rogers en Maslow), met als uitgangspunt:
mensen willen zich van nature ontplooien, positief mensbeeld (zelfactualisatie: mensen willen
zich ontplooien om alles te worden waartoe ze in staat zijn), echter zijn er blokkades (in de vorm
van maskers/facades) als gevolg van voorwaardelijke liefde door anderen en zelfverloochening.
- We kunnen beslissen om niet elke wens of bevlieging na te streven, maar het feit dat we ons
bewust zijn van onze authentieke gevoelens en subjectieve ervaringen kan ons helpen om
zinvollere keuzes te maken.
- Ouders kunnen hun kinderen helpen om een positief zelfconcept te ontwikkelen door hen
onvoorwaardelijke positieve waardering te geven. Positieve waardering: andere mensen
waarderen omdat ze een fundamentele waarde hebben, los van hun gedrag op een bepaald
moment. Wanneer ouders gedrag afkeuren kan dit, maar ze moeten hierbij wel duidelijk laten
merken dat het gedrag niet goed is, maar het kind zelf wel.
- Ouders kunnen hun kind ook voorwaardelijke positief waarderen: andere menen alleen
waarderen als hun gedrag jouw goedkeuring kan wegdragen. Kinderen leren dan
voorwaarden om waardevol te zijn: ze leren zichzelf alleen waardevol te vinden als ze zich op
bepaalde, goedgekeurde manieren gedragen. —> dit kan tot problemen leiden! Het kind gaat
bijvoorbeeld vervreemden van hun ware zelf.
- Humanistische/persoonsgerichte therapie: het opbouwen van een warme, accepterende
therapeutische relatie die de patiënt de ruimte geeft om zichzelf te exploreren en te
accepteren.
- Inhoud humanistische/cliëntgerichte/persoonsgerichte therapie:
- Non-directief: de patiënt heeft de leiding en bepaald het verloop van de therapie, niet de
therapeut.
- Reflectie: de therapeut gaat de naar voren gebrachte gevoelens van de patiënt
herformuleren of parafraseren zonder deze te interpreteren of te beoordelen. De reflecties
moedigen de patiënt aan om zijn gevoelens verder te onderzoeken en in contact te komen
met diepere gevoelens en delen van het zelf die hij door sociale veroordeling heeft leren
negeren.
- Onvoorwaardelijke positieve waardering (geeft de patiënt veiligheid om zonder angst zijn
gevoelens te onderzoeken, hoeft niet bang te zijn voor afkeuring), empathie (het vermogen
om iemands ervaringen en gevoelens te begrijpen vanuit het standpunt van diegene),
oprechtheid (het vermogen om de eigen ware gevoelens te erkennen en uit te drukken) en
congruentie (de overeenstemming tussen de eigen gedachten, gedragingen en gevoelens).
- Het proces van zelfactualisatie is een proces van zelfontdekking en zelfacceptatie rondom
het in contact komen met je werkelijke gevoelens.
- Aanmoedigen diepere gevoelens verder te onderzoeken
- Niets is gek, stop met het pleasen van anderen.
- Behaviorisme (oprichter Pavlov en Watson), herbij ligt de nadruk op het leren bij het verklaren
van zowel normaal als afwijkend gedrag. Of te wel afwijkend gedrag is ‘aangeleerd’ door
bijvoorbeeld dingen uit het verleden. Wanneer iemand bijvoorbeeld vroeger gestraft werd voor
iets, kan dit later angst opleveren in de vorm van afwijkend gedrag. Anders gezegd, het mens is
een product van omgevingsinvloeden die het gedrag vormgeven en manipuleren.
- Gedragstherapie, met als uitgangspunt: al het gedrag is aangeleerd, klassiek en operante
conditionering.
- Klassieke conditionering, vorm van leren waarin men ervoor zorgt dat een respons op de
ene stimulus ook optreedt na een andere stimulus door beide stimuli samen aan te bieden
of aan elkaar te koppelen.
- Geconditioneerde respons, geleerde respons op een voorheen neutrale stimulus.
(speekselproductie)
, - Ongeconditioneerde stimulus, stimulus die een niet-aangeleerde respons oproept.
(vlees)
- Ongeconditioneerde respons, niet-aangeleerde natuurlijke respons. (speekselproductie)
- Geconditioneerde stimulus, een overheen neutrale stimulus die een geconditioneerde
respons oproept nadat hij herhaaldelijk is gekoppeld aan de ongeconditioneerde stimulus
die eerder die respons heeft opgeroepen. (bel)
- Operante conditionering, vorm van leren waarbij gedrag eigen wordt gemaakt en versterkt
als het wordt bekrachtigd. (in de vorm van belonen en straffen)
- Bekrachtiging, een stimulus of gebeurtenis die de frequentie van de daaropvolgende
respons verhoogt.
- Beloning, een aangename stimulus of gebeurtenis die de frequentie van de
daaropvolgende respons verhoogt.
- Positieve bekrachtigers, bekrachtigers die, wanneer ze geïntroduceerd worden, de
frequentie van het voorafgaande gedrag verhogen.
- Negatieve bekrachtigers, bekrachtigers die, wanneer ze verwijderd worden, de
frequentie van het voorafgaande gedrag verhogen.
- Straf, toepassing van aversieve of pijnlijke stimuli die de frequentie van het
daaropvolgende gedrag verlagen.
- Gedragstherapie: therapeutische toepassing van op leren gebaseerde technieken. De
aandacht ligt op het veranderen van het gedrag in plaats van het veranderen van iemands
persoonlijkheid en het graven in het verleden. De therapie duurt daarom relatief kort.
- Inhoud gedragstherapie:
- Systematische desensitisatie: therapeutisch programma waarbij de patiënt wordt
blootgesteld aan steeds angstwekkender stimuli terwijl hij ontspannen blijft.
- Exposure/blootstelling (geleidelijk) in vitro-vivo of radicaal: therapeutisch programma
waarbij patiënten direct worden geconfronteerd met angstwekkende stimuli. Met de
bedoeling dat de angst gedurende de gebeurtenis steeds meer afneemt.
- Modeling (model-leren met belonen), een gedragstherapeutische techniek waarmee de
patiënt nieuw gedrag kan aanleren doordat de therapeut of iemand anders het gewenst
gedrag voordoet, waarna de patiënt dat gedrag imiteert.
- Token-economy/andere beloningssystematieken: behandelprogramma waarbij een
gecontroleerde omgeving zodanig wordt ingericht dat mensen die gewenst gedrag vertonen
bekrachtiging ontvangen in de vorm van fiches die ze kunnen inwisselen voor gewenst
beloningen.
- Aversieve stimuli (hierbij geef je een negatieve stimuli in de plaats voor een positieve
stimuli, bij bijv. verslaafden of verstandelijk beperkten. Bijvoorbeeld kan dit een vieze
smaak aan een sigaret toevoegen, waardoor een sigaret vies gezien gaat worden dan
positief en lekker.), sociale vaardigheidstraining en zelfcontrole-technieken.
- Sociaal-cognitieve therapie (oprichter: Bandura, Rotter en Mischel), op het leren gebaseerde
theorie die de nadruk legt op leren door observatie en die ervan uitgaat dat gedrag zowel door
situationele als door cognitieve variabelen wordt bepaald. Wanneer iets positief wordt gezien,
zal dit vaker gebeuren/plaatsvinden, dan wanneer iets negatief wordt gezien. Of te wel zo wel
cognitie als sociale invloed hebben invloed op het gedrag.
- Cognitieve gedragstherapie (oprichter Ellis en Beck), op het leren gebaseerde therapeutische
benadering die gebruikmaakt van zowel cognitieve als gedragsmatige technieken. Gericht op de
informatieverwerking van mensen, die uiteindelijk probleemgedrag kan veroorzaken. Met als
uitgangspunt: mensen geven betekenis op grond van verworven schema’s/verwachtingen.
Kortom gaat het erom dat denkpatronen en opvattingen van invloed zijn op ons gedrag en dat
veranderingen in deze cognities dus kunnen leiden tot veranderingen in het gedrag.