Les 1 – Kennismaken met klinisch redeneren
Leerdoelen
1. Verwoordt welke deelvaardigheden nodig zijn voor een verantwoorde klinische
redenatie.
2. Laat zien welke leermiddelen mogelijk gebruikt kunnen worden binnen de lessen
AFP.
3. Benoemt de relatie tussen klinisch redeneren en methodisch handelen.
4. Is zich bewust van de relatie tussen kennis van biomedisch domein en het
klinische besluitvormingsproces.
Klinisch redeneren
Klinisch redeneren is een continu proces van gegevens verzamelen en analyse gericht
op vragen van de patiënt. Klinisch redeneren begint bij waarnemen, dingen opvallen en
meten. Op basis van kennis vindt een denkproces plaats over de vraag ‘wat betekent
dat?’ Vervolgens vindt de behandeling plaats. Na afloop wordt er gereflecteerd op wat er
gebeurd is en wat er anders zou kunnen. Klinisch redeneren is het denkproces vooraf
aan het methodisch handelen.
Verpleegkundig proces
Anamnese is de verzameling van gegevens op overzichtelijke wijze. Deze gegevens
worden verzameld door het voeren van gesprekken, metingen doen en voelen. Het
verpleegkundig proces draait om kritisch denken, niet zomaar iets doen.
,Les 2 – Basis parameters
Leerdoelen
De student:
1. Heeft kennis en maakt gebruik van medische terminologie;
2. Kent de normaalwaarden van relevante basisparameters;
3. Selecteert relevante observatieparameters aan de hand van aangeboden casus
4. Relateert observatieparameters aan orgaanfuncties;
5. Kent de redeneerhulpmiddelen ABCDE, (M)EWS, SBAR en DENWIS.
Parameter Normaalwaarde Orgaansysteem
Reactiepatroon AVPU/EMV A: alert = spontaal Neurologisch systeem
V: verbal = op aanspreken (zenuwstelsel)
P: pain = pijnprikkel
U: unresponsive = geen reactie
EMV = Eyes, Movement, Verbal
(15)
Oriëntatievermogen Wie, wat, waar (tijd, plaats,
persoon)
Pupil reactie Pupil wordt kleiner bij lichtinval
(2-4 mm) en groter in het
donker. Pupillen zijn mooi rond
Pijnscore 0 = geen pijn
Ademfrequentie 12-16 keer per minuut in rust Respiratoir systeem
aantal inademingen per Snel: tachypnoe (verzorgt de ademhaling)
minuut Traag: bradypnoe
Ademhalingspatroon Regelmatig/apnoe. Inademing:
1s, uitademing: 1,5s.
Ademgeruis Als je met een stethoscoop
luistert moet je een normale
ademhaling horen. Vesiculair
ademgeruis is normaal.
Saturatie: SpO2 95% of hoger.
Zuurstofverzadiging Knijper op je vinger
Kleur Gelaatskleur
NIBP (Noninvasive Blood 120 boven/over 80 mm Hg Cardiovasculair systeem
Pressure) bloeddruk aan de 100-140 over 60-90 (het hart, de bloedvaten
buitenkant (arm) Systole = bovendruk en het bloed)
MAP (Mean Arterial Pressure) Diastole = onderdruk (als het
rekensom (hebben de hart zich vult)
organen nodig om te kunnen MAP = boven de 60
functioneren)
Hartfrequentie; pulsaties 60-100 keer per minuut
Pulsaties: de voelbare klopping
in de slagaders. Ze moeten van
, gelijke kracht zijn en regelmatig.
Dit is voelbaar in de slagaders
(arterie). Aders = venen.
Hartritme Regelmatig (sinusritme). ECG =
hartfilmpje. Onregelmatig ritme
= onregelmatige bloeddruk.
Halsvenen/CVD (centraal In rust onzichtbaar en niet
veneuze druk) opzwellen van voelbaar
de halsaderen CVD: druk in de venen.
Verhoogde CVD:
Capillaire refilltijd 1-2 seconde. Op het borstbeen
Snelle terug kleuring van de duw je de haarvaten dicht. Dit
huid zegt iets over de bloeddruk.
Diurese 1 tot 1,5 liter per 24 uur Vocht- en
Volume aan uitgescheiden 1 mL per kg per uur elektrolytenbalans
urine
Huidturgor Vormt snel terug
Spanning van de huid
Slijmvliezencontrole Vochtig, glanzend, roze
Acute 2% verschil in een maand
gewichtsveranderingen
Kerntemperatuur Tussen 36,5 en 37,4 graden Thermoregulatiesysteem
Celsius
Peristaltiek Borrelend geluid van de Digestiefsysteem
Persende beweging van de darmsappen met de
darmen stethoscoop
Defecatiepatroon 1 à 2 keer per 24 uur
Ontlasting via de anus
Redeneer hulpmiddelen
ABCDE:
1. Airway: kijken of er een vrije ademweg is door kijken,
luisteren en voelen
2. Breathing: frequentie, diepte, adempatroon.
3. Circulation: hoe is de bloedsomloop? Hartslagfrequentie,
bloeddruk.
4. Disability (bewustzijn): aanspreekbaarheid, pupilreactie,
onrust, glucose (lage bloedsuiker kan bewustzijnsstoornis
veroorzaken). AVPU-methode en EMV methode om de
reacties van de patiënt te bekijken.
5. Exposure/environment: temperatuur en kleur van de huid.
, (M)EWS: Modified Early Warning System. Dit is niet voor een
spoedsituatie, maar bijvoorbeeld als iemand is opgenomen en het
gaat slecht of het blijft slecht gaan. MEWS werkt met de vitale
functies. Vanaf de ‘goede’ situatie wordt gemeten, hoe verder
eronder of erboven, hoe hoger de puntenscore.
De vitale functies: ademfrequentie, saturatie, hartfrequentie,
bloeddruk en temperatuur.
SBAR: Deze methode wordt gebruikt bij de overdracht van zorgvragers. Bij ‘situation’
gaat het om leeftijd, geslacht en de toestand van de zorgvrager. ‘Background’ gaat over
medicatie, ziektegeschiedenis en allergieën, dit is iets wat altijd gevraagd moet worden.
‘Assessment’ (beoordeling) is de inschatting van de situatie en welke handelingen zijn
uitgevoerd. ‘Recommendation’ is waarvoor je de hulp van een ander inschakelt en wat jij
verwacht van deze persoon.
DENWIS: helpt verslechtering van patiënten eerder te signaleren. Verpleegkundigen
kunnen aan de hand van dit systeem makkelijker hun onderbuikgevoel uitleggen en aan
collega’s of artsen aangeven wat het probleem is.
Begrippen
Auscultatie: het beluisteren van lichaamsgeluiden met behulp van een stethoscoop of
een hoorbuis.
VAS/NRS: op deze schalen kan met de pijngrens aangeven.
AVPU/GCS/EMV: de bewustzijnstoestand kan hier mee bekeken worden.