Samenvatting en
eindexamenopdrachten economie
Formatief materiaal
Deel 3
HEORIEOPGAVEN
1
,Inhoud
Vraag en aanbod op de Arbeidsmarkt 3
Hongarije, Polen en Tsjechië 7
Naar een toekomst die werkt 9
Wokakkoord 12
Werkloosheid 14
Ruimte op de arbeidsmarkt? 22
Wil de echte werkloze opstaan 24
Pensioen 25
Pensioenpijlers 28
Wat te doen met het pensioen? 29
Begrotingsbeleid 31
Tegenvallers en meevallers 39
Regering en oppositie botsen 40
Geldbeleid 41
Conjunctureel herstel in fasen 46
Oplopende inflatie 47
Nederland overspannen 48
Uitblazen in Japan 49
De economische kringloop 50
De kringloop 54
Nationaal rekenen 55
2
,THEORIE
Vraag en aanbod op de Arbeidsmarkt
SAMENVATTING
Op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn er drie belangrijke partijen:
• Werkgevers: werkgevers vragen arbeid. We maken onderscheid tussen individuele
werkgevers en werkgevers verenigd in werkgeversorganisaties zoals VNO-NCW en
MKB-Nederland.
• Werknemers: werknemers bieden arbeid aan. Ook hier maken we onderscheid tussen
individuele werknemers en werknemers verenigd in vakbonden zoals FNV en CNV.
• De overheid: de overheid is een grote werkgever op de arbeidsmarkt. Daarnaast spelen
het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en adviesorganen – zoals de
Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad (SER) – een belangrijke rol.
Het aanbod van arbeid
Het aanbod van arbeid is gelijk aan de beroepsbevolking: alle personen van 15 tot 75 jaar
die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of die geen betaald werk hebben,
recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze
beroepsbevolking). Het aanbod van arbeid kan worden weergegeven in een schema:
Totale bevolking
Beroepsgeschikte < 15 jaar of
bevolking > 75 jaar
Beroepsbevolking Niet-
(Aanbod van arbeid) beroepsbevolking Wil niet werken,
kan niet werken
of zoekt niet actief
naar werk
Werkzame Werkloze
beroepsbevolking beroepsbevolking
Toelichting bij het bovenstaande schema:
• De beroepsgeschikte bevolking (of potentiële beroepsbevolking) bestaat uit alle
personen van 15 tot 75 jaar (“geschikt om te werken”) en kan worden opgesplitst in:
− De beroepsbevolking (= het aanbod van arbeid), zowel de werkzame als de werkloze
beroepsbevolking
− De niet-beroepsbevolking (bijv. arbeidsongeschikten, huismannen, gepensioneerden).
Deze mensen bieden zich niet aan en zijn volgens de statistieken ook niet werkloos.
• Participatiegraad: de participatiegraad is gelijk aan (beroepsbevolking /
beroepsgeschikte bevolking) x 100%. Een hoge participatiegraad is van belang om
voldoende belastinggeld en premies op te halen en zo bijvoorbeeld de betaalbaarheid van
de vergrijzing te garanderen.
3
, De beroepsbevolking verandert continu, bijvoorbeeld door:
• De groei van de bevolking: immigratie en emigratie.
• Het aanzuigeffect: meer mensen bieden zich aan als er veel productie en vraag naar
arbeid is (grotere kans op een baan) of werken aantrekkelijker wordt (door bijvoorbeeld
lagere belastingen op arbeid).
• Het ontmoedigingseffect: minder mensen bieden zich aan als er weinig productie en
vraag naar arbeid is (kleinere kans op een baan) of werken minder aantrekkelijker wordt
(door bijvoorbeeld lagere minimumlonen).
• De AOW-leeftijd en pre-pensioenregelingen.
• Het toenemend belang van “menselijk kapitaal” (gevolg: langer doorstuderen).
De vraag naar arbeid
De vraag naar arbeid bestaat uit werkgelegenheid en vacatures:
• Werkgelegenheid: de vervulde vraag naar arbeid. De werkgelegenheid is per definitie
gelijk aan de werkzame beroepsbevolking. Let op: verborgen werkgelegenheid wordt niet
meegeteld in de officiële statistieken (van het CBS), omdat er geen officieel inkomen
wordt verdiend. Voorbeelden: zwart werk en vrijwilligerswerk.
• Vacatures: de onvervulde vraag naar arbeid. Er kunnen tegelijkertijd vacatures en
werklozen zijn, bijvoorbeeld doordat werklozen op de verkeerde plek wonen of niet over
de juiste opleiding beschikken om de vacature te vervullen.
Als veel mensen aan het werk zijn, wil dat niet zeggen dat er veel werkgelegenheid is. Bij de
vraag naar arbeid is het namelijk belangrijk om rekening te houden met deeltijdwerk. In de
context van deeltijdwerk zijn er twee belangrijke begrippen die je moet kennen. Een
arbeidsjaar is een fulltime baan (36 uur per week) gedurende een heel jaar. De p/a ratio is
de verhouding tussen de werkgelegenheid in personen en de werkgelegenheid in
arbeidsjaren.
Krappe of ruime arbeidsmarkt
Als we het aanbod van arbeid en de vraag naar arbeid vergelijken, kunnen we twee situaties
op de arbeidsmarkt onderscheiden:
Krappe arbeidsmarkt Ruime arbeidsmarkt
Omschrijving • De vraag naar arbeid is • De vraag naar arbeid is
groter dan het aanbod van kleiner dan het aanbod van
arbeid arbeid
• Bedrijven hebben veel • Er zijn weinig vacatures en
vacatures, er zijn weinig (veel) werkloosheid
werklozen
Wat gebeurt er met • Lonen stijgen, werknemers • Lonen blijven op korte
de lonen? hebben een sterke termijn gelijk, bijvoorbeeld
onderhandelingspositie door cao’s (dit zorgt voor
• Echter, er komen mogelijk (neerwaartse)
beperkte(re) looneisen door loonstarheid: brutolonen
verminderde liggen voor een bepaalde
ontslagbescherming van periode vast en kunnen dus
werknemers en een niet dalen)
toenemend aantal • Op lange termijn zijn lonen
flexwerkers flexibel(er) doordat er
nieuwe afspraken tussen
werkgevers en werknemers
kunnen worden gemaakt
over de arbeidsvoorwaarden
4
eindexamenopdrachten economie
Formatief materiaal
Deel 3
HEORIEOPGAVEN
1
,Inhoud
Vraag en aanbod op de Arbeidsmarkt 3
Hongarije, Polen en Tsjechië 7
Naar een toekomst die werkt 9
Wokakkoord 12
Werkloosheid 14
Ruimte op de arbeidsmarkt? 22
Wil de echte werkloze opstaan 24
Pensioen 25
Pensioenpijlers 28
Wat te doen met het pensioen? 29
Begrotingsbeleid 31
Tegenvallers en meevallers 39
Regering en oppositie botsen 40
Geldbeleid 41
Conjunctureel herstel in fasen 46
Oplopende inflatie 47
Nederland overspannen 48
Uitblazen in Japan 49
De economische kringloop 50
De kringloop 54
Nationaal rekenen 55
2
,THEORIE
Vraag en aanbod op de Arbeidsmarkt
SAMENVATTING
Op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn er drie belangrijke partijen:
• Werkgevers: werkgevers vragen arbeid. We maken onderscheid tussen individuele
werkgevers en werkgevers verenigd in werkgeversorganisaties zoals VNO-NCW en
MKB-Nederland.
• Werknemers: werknemers bieden arbeid aan. Ook hier maken we onderscheid tussen
individuele werknemers en werknemers verenigd in vakbonden zoals FNV en CNV.
• De overheid: de overheid is een grote werkgever op de arbeidsmarkt. Daarnaast spelen
het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en adviesorganen – zoals de
Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad (SER) – een belangrijke rol.
Het aanbod van arbeid
Het aanbod van arbeid is gelijk aan de beroepsbevolking: alle personen van 15 tot 75 jaar
die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of die geen betaald werk hebben,
recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze
beroepsbevolking). Het aanbod van arbeid kan worden weergegeven in een schema:
Totale bevolking
Beroepsgeschikte < 15 jaar of
bevolking > 75 jaar
Beroepsbevolking Niet-
(Aanbod van arbeid) beroepsbevolking Wil niet werken,
kan niet werken
of zoekt niet actief
naar werk
Werkzame Werkloze
beroepsbevolking beroepsbevolking
Toelichting bij het bovenstaande schema:
• De beroepsgeschikte bevolking (of potentiële beroepsbevolking) bestaat uit alle
personen van 15 tot 75 jaar (“geschikt om te werken”) en kan worden opgesplitst in:
− De beroepsbevolking (= het aanbod van arbeid), zowel de werkzame als de werkloze
beroepsbevolking
− De niet-beroepsbevolking (bijv. arbeidsongeschikten, huismannen, gepensioneerden).
Deze mensen bieden zich niet aan en zijn volgens de statistieken ook niet werkloos.
• Participatiegraad: de participatiegraad is gelijk aan (beroepsbevolking /
beroepsgeschikte bevolking) x 100%. Een hoge participatiegraad is van belang om
voldoende belastinggeld en premies op te halen en zo bijvoorbeeld de betaalbaarheid van
de vergrijzing te garanderen.
3
, De beroepsbevolking verandert continu, bijvoorbeeld door:
• De groei van de bevolking: immigratie en emigratie.
• Het aanzuigeffect: meer mensen bieden zich aan als er veel productie en vraag naar
arbeid is (grotere kans op een baan) of werken aantrekkelijker wordt (door bijvoorbeeld
lagere belastingen op arbeid).
• Het ontmoedigingseffect: minder mensen bieden zich aan als er weinig productie en
vraag naar arbeid is (kleinere kans op een baan) of werken minder aantrekkelijker wordt
(door bijvoorbeeld lagere minimumlonen).
• De AOW-leeftijd en pre-pensioenregelingen.
• Het toenemend belang van “menselijk kapitaal” (gevolg: langer doorstuderen).
De vraag naar arbeid
De vraag naar arbeid bestaat uit werkgelegenheid en vacatures:
• Werkgelegenheid: de vervulde vraag naar arbeid. De werkgelegenheid is per definitie
gelijk aan de werkzame beroepsbevolking. Let op: verborgen werkgelegenheid wordt niet
meegeteld in de officiële statistieken (van het CBS), omdat er geen officieel inkomen
wordt verdiend. Voorbeelden: zwart werk en vrijwilligerswerk.
• Vacatures: de onvervulde vraag naar arbeid. Er kunnen tegelijkertijd vacatures en
werklozen zijn, bijvoorbeeld doordat werklozen op de verkeerde plek wonen of niet over
de juiste opleiding beschikken om de vacature te vervullen.
Als veel mensen aan het werk zijn, wil dat niet zeggen dat er veel werkgelegenheid is. Bij de
vraag naar arbeid is het namelijk belangrijk om rekening te houden met deeltijdwerk. In de
context van deeltijdwerk zijn er twee belangrijke begrippen die je moet kennen. Een
arbeidsjaar is een fulltime baan (36 uur per week) gedurende een heel jaar. De p/a ratio is
de verhouding tussen de werkgelegenheid in personen en de werkgelegenheid in
arbeidsjaren.
Krappe of ruime arbeidsmarkt
Als we het aanbod van arbeid en de vraag naar arbeid vergelijken, kunnen we twee situaties
op de arbeidsmarkt onderscheiden:
Krappe arbeidsmarkt Ruime arbeidsmarkt
Omschrijving • De vraag naar arbeid is • De vraag naar arbeid is
groter dan het aanbod van kleiner dan het aanbod van
arbeid arbeid
• Bedrijven hebben veel • Er zijn weinig vacatures en
vacatures, er zijn weinig (veel) werkloosheid
werklozen
Wat gebeurt er met • Lonen stijgen, werknemers • Lonen blijven op korte
de lonen? hebben een sterke termijn gelijk, bijvoorbeeld
onderhandelingspositie door cao’s (dit zorgt voor
• Echter, er komen mogelijk (neerwaartse)
beperkte(re) looneisen door loonstarheid: brutolonen
verminderde liggen voor een bepaalde
ontslagbescherming van periode vast en kunnen dus
werknemers en een niet dalen)
toenemend aantal • Op lange termijn zijn lonen
flexwerkers flexibel(er) doordat er
nieuwe afspraken tussen
werkgevers en werknemers
kunnen worden gemaakt
over de arbeidsvoorwaarden
4