JEUGDCRIMINILOGIE.
ACHTERGRONDEN VAN
JEUGDCRIMINALITEIT
Auteur: Weijers & Eliaerts
ISBN: 9789462365667
Druk: 2
2015
Jeugdcriminaliteit en Jeugdbescherming
Universiteit Utrecht
,Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Jeugdcriminaliteit: wetenschap, media en politiek ................................................................... 3
Hoofdstuk 2: Een historisch perspectief op jeugdcriminaliteit ....................................................................... 6
Hoofdstuk 3: Ontwikkeling in de jeugdcriminaliteit in het begin van de eenentwintigste eeuw ................. 11
Hoofdstuk 5: De adolescent .......................................................................................................................... 15
Hoofdstuk 6: Adolescentie en delinquentie .................................................................................................. 19
Hoofdstuk 7: LVB en jeugdcriminaliteit ......................................................................................................... 24
Hoofdstuk 8: Gedragsstoornissen en delinquent gedrag in de adolescentie ............................................... 27
Hoofdstuk 9: Criminele meisjes..................................................................................................................... 29
Hoofdstuk 11: De rol van school bij jeugdcriminaliteit ................................................................................. 35
Hoofdstuk 13: De rol van het gezin in de ontwikkeling van antisociaal gedrag ............................................ 42
Hoofdstuk 14: Vriendschap en criminaliteit bij jongeren ............................................................................. 48
Hoofdstuk 17: Jeugdgroepen – van rondhangen tot bendevorming ............................................................ 53
Hoofdstuk 18: Jongeren en geweld: de relatie tussen slachtofferschap, daderschap en leefstijl ................ 58
Hoofdstuk 20: Een screenshot van jeugdige daders van cybercrime in Nederland ...................................... 61
Hoofdstuk 22: Immigratie, misdaad en criminologische theorie: een vergelijkende studie over Marokkanen
in vier landen ................................................................................................................................................. 66
Hoofdstuk 25: Jeugdcriminaliteit in Nederland tegenwoordig een Marokkanenprobleem? ....................... 70
Hoofdstuk 26: Waarom sommige moslims radicaal worden ........................................................................ 75
2
,Hoofdstuk 1: Jeugdcriminaliteit: wetenschap, media en politiek
De laatste jaren is er veel aandacht voor jeugdcriminaliteit, zowel in de media als in diverse
beleidsplannen. In veel landen komt het traditionele jeugdrecht, wat gericht is op het
opvoedend karakter en resocialiserend karakter van interventies, onder druk te staan.
Kinderen die met justitie in aanraking komen worden niet langer meer gezien als kinderen
die hulp en zorg nodig hebben maar als een risico en bedreiging voor de maatschappelijke
orde. De aandacht richt zich niet alleen op ernstige criminaliteit, maar is veel diffuser; het
gaat én om spijbelaars én om moordplegers etc.
Er is sprake van een merkwaardig paradox: overal neemt de jeugdcriminaliteit af en toch lijkt
er in sommige langen sprake van een algemene, aanhoudende paniekstemming dat het de
verkeerde kant opgaat met de jeugd. Dit gaat vaak gepaard met een roep om krachtig
ingrijpen door de overheid (bijv. in Nederland en Engeland). In Nederland was voorheen
altijd ‘gedogen’ de heersende norm, waar nu inmiddels ‘bestrijding’ het toverwoord is.
Er is daarbij een wisselwerking tussen de politiek en de media. Media meet de incidenten
breed uit, waarbij politici zich gedwongen zien om daar meteen op te reageren met
voorstellen, vaak zonder dat de ernst en de oorzaken van de incidenten duidelijk zijn of
voordat resultaten van eerder beleid en interventies bekend zijn.
De jeugdcriminaliteit is in Nederland fors gedaald, daarnaast is er een recorddaling van high
impact crimes geweest. Hier werd echter nauwelijks aandacht aan besteed in de media. Het
is de Nederlandse media die enkele biases vertonen in de berichtgeving over
jeugdcriminaliteit. Ten eerste, zien we dat de geregistreerde jeugdcriminaliteit tussen 2007
en 2011 met 40% is gedaald, maar dat de berichtgeving hierover maar met 10% is gedaald.
Een tweede bias wordt zichtbaar met de disproportionele hoeveelheid aandacht die wordt
besteed aan high impact crimes, zoals straatroof en geweld. Een derde bias heeft te maken
met de associatie tussen Marokkaanse jeugd en het fenomeen ‘straatterreur’.
De focus op jeugdcriminaliteit gaat gepaard met een aantal populaire mythen, zoals
de stelling dat kinderen op steeds jongere leeftijd ernstige misdrijven plegen en dat het
aantal jeugdige moordenaars snel toeneemt. Echter blijkt uit cijfers dat het aantal ernstige
misdrijven gepleegd door jongeren constant is (ongeveer 10 per jaar). De perceptie van
toegenomen geweld wordt wel gevoed door de straatcriminaliteit in enkele stedelijke
gebieden, die veel aandacht krijgen.
Bronnen
Om over de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit iets te kunnen zeggen, moet o.a. gekeken
worden naar cijfers die door de politie worden bijgehouden, zelfrapportages onder jongeren
en slachtofferenquêtes.
Media en politiek baseren hun beweringen op politiecijfers. Echter, de cijfers van de
politie zeggen betrekkelijk weinig over de vraag of er sprake is van een toename. De
politiecijfers zijn niet representatief. Zo worden die cijfers niet alleen beïnvloed door de
meldingsbereidheid van slachtoffers en getuigen, die erg kan verschillen naar de aard van de
criminaliteit. Ze worden ook sterk beïnvloed door beleidsprioriteiten. Het dark number is hoog
(er kan maar een klein deel van de gerapporteerde delicten van jongeren worden
opgehelderd). Zo hebben bijv. misdrijven die zichtbaar zijn (straatcriminaliteit), en die als een
prioriteit fungeren (geweldscriminaliteit) of daders met een negatieve prognose (allochtonen)
meer kans om door de politie te worden geregisterd. Ook een verandering in de wetgeving
(meestal als gevolg van maatschappelijke aandacht voor een bepaald storend gedrag)
beïnvloedt de criminaliteitscijfers. Criminologen spreken dan ook van ‘wisselende prioriteiten’
en selectiviteit van ‘sociale constructie’ van criminaliteit.
3
, Zelfrapportages onder jongeren geven een beter beeld van de omvang en
ontwikkeling van jeugdcriminaliteit. De politiecijfers zijn niet representatief omdat ze maar
een klein deel van de jongeren registeren. Als men de politiecijfers vergelijkt met
zelfrapportages, blijken de cijfers van de politie 6 à 7% van de gepleegde misdaden door
jongeren te registreren. Er is hierom ook sprake van een prestatie paradox: hoe beter de
politie haar werk doet, hoe meer criminaliteit er lijkt te zijn.
Er zitten wel enkele beperkingen aan het gebruik van zelfrapportages. Zo kunnen er maar
een beperkt aantal delicten worden opgenomen in de zelfrapportages. Ook zijn niet alle
daders makkelijk te bereiken. Verder geeft het geen goed beeld van de ernst van de delicten
op bijvoorbeeld de slachtoffers. Zelfrapportages zijn waarschijnlijk het minst betrouwbaar bij
geweldsdelicten.
Een manier om te zorgen dat de ernst van het delict en de ontwikkeling van het
aantal slachtoffers van misdrijven beter zichtbaar wordt, is om slachtofferenquêtes te
gebruiken. Deze enquêtes hebben echter ook serieuze beperkingen. Zo geven ze geen
uitsluitsel over de leeftijd van de daders. Ten tweede wordt de stijging en daling
waarschijnlijk voor een deel veroorzaakt door toe- of afname van de meldingsbereidheid bij
het publiek. En ten derde wordt die voor een belangrijk deel ook veroorzaakt door toe- of
afname van de bereidheid bij de politie om (van bepaalde delicten) een proces-verbaal op te
maken. Ook hier is dan weer sprake van het prestatieparadox.
Pendelbewegingen in de criminologie
Criminologie kent verschillende paradigma’s die verschillen kennen in mens- en
maatschappijbeelden die aan de verschillende criminologische benadering ten grond slag en
verschillende visies op het ontstaan en de mechanismen die daarbij een rol spelen. Maar
onveranderlijk zijn ze niet; veranderen voortdurend door nieuwe inzichten.
Deze ‘pendelbeweging’ hangt samen met maatschappelijke en politieke
veranderingen. Zo kwam na de Tweede Wereldoorlog vanuit de VS nieuwe sociologische en
sociaalpsychologische theorieën over (jeugd)criminaliteit, waarbij criminaliteit gezien werd
als een verstoorde aanpassing aan de heersende culturele waarden. Negatieve
socialisatieprocessen (zoals invloed van de peergroup, gezin en school- en woonsituatie)
kregen veel aandacht. Criminaliteit, deviant gedrag en gedragsproblemen werden
hoofdzakelijk in de lagere sociale klassen gesitueerd.
In de jaren 60/70 kwam er kritiek op deze benadering: onderzoeksbronnen bleken
vertekeningen te vertonen over bepaalde kwetsbare groepen door selectiemechanismes en
stereotypering. Het overheidsingrijpen droeg volgens deze benadering door stigmatisering
van groepen jongeren zelfs bij aan de deviante carrières van jongeren.
In de jaren 80 kwam door de opkomst van een ‘law and order’-beweging en door
bewijs voor gebrekkige effectiviteit van behandelprogramma’s (‘nothing works’), een pleidooi
om de geloofwaardigheid en afschrikwekkende karakter van de strafrechtelijke interventie te
herstellen. Maar hiertegenover waren er ook bewegingen die aanbevolen om in opvoedende
interventies rekening te houden met de persoonlijkheid en speciale noden van jeugdigen. In
1987 kwam het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (recht- en
proceswaarborging en sociale verplichtingen). Tegen het einde van de jaren 80 was er meer
aandacht voor sociale achtergronden van jeugdcriminaliteit en hiermee werd de
bindingstheorie van Hirschi populair. Deze theorie heeft als uitgangspunt dat goede
bindingen van jongeren met sociale subsystemen, zoals gezin en school, een vangnet van
sociale controle impliceren dat remmend werkt ten aanzien van jeugddelinquentie.
Eind jaren 90 veranderde de toon en was er veel kritiek op politie en justitie
(onvoldoende waarborging van veiligheid burgers) en een aantal incidenten kregen veel
media-aandacht waardoor een beeld van ‘ernstige jeugddelinquent’ ontstond: een kleine
groep jongeren die verantwoordelijk waren voor ernstige misdrijven (er was geen duidelijke
4