Verplichte arresten Strafrecht 2 2020/2021
Rijksuniversiteit Groningen
,Inhoud
Week 1...................................................................................................................................................3
Aanmerkelijke kans (HR 29 mei 2018, NJ 2019, 103)..........................................................................3
Onvoldoende rechts houden in Winssen (HR 01-06-2004, NJ 2005, 252)..........................................4
Geervliet (HR 29-04-008, LJN BD0544; NJ 2008,440)..........................................................................5
Week 2...................................................................................................................................................6
Boze buurman (HR 21-11-2006, LJN AX9177; NJ 2006, 650)..............................................................6
Tolbert (HR 09-12-2008, NJ 2009, 157)...............................................................................................7
Overzichtsarrest noodweer(exces) (HR 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:456)......................................8
Culpa in causa bij noodweer (ECLI:NL:HR:2016:864)..........................................................................9
Overzichtsarrest noodweer(exces) (HR 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:456), niet verplicht, maar ter
inzage...............................................................................................................................................10
Week 3.................................................................................................................................................12
Cito (HR 24-10-1978, NJ 1979, 52)....................................................................................................12
Remkabel (HR 03-03-2009, NJ 2009, 236)........................................................................................13
Vuurwerk (HR 31-08-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1187).....................................................................14
HR 7-7-2020, ECLI:NL:HR:2020:1199................................................................................................14
Lexanruit (HR 15-01-1980, NJ 1980, 245).........................................................................................15
Week 4.................................................................................................................................................16
IJzerdraad (HR 23-02-1954, NJ 1954, 378)........................................................................................16
Drijfmest (HR 21-10-2003, NJ 2003, LJN AF7938).............................................................................16
Overstort (HR 18-09-2007, NJ 2007, 512).........................................................................................17
Week 5.................................................................................................................................................18
Containerdiefstal (HR 17-11-1981, NJ 1983, 84/197).......................................................................18
Vlinderbom (HR 22-12-2009, NJ 2010,193)......................................................................................18
Overzichtsarrest medeplegen (HR 02-12-2014, ECLI:NL:HR2014:3474)...........................................19
Onvrijwillige taxirit (HR 29-09-2006, LJN AX9405)............................................................................20
Week 6.................................................................................................................................................21
Medeplichtigheid door nalaten (HR 12-12-2000, NJ 2002, 516).......................................................21
Globaal opzet (HR 24-03-2008, LJN BC0780; NJ 2008, 156)..............................................................22
Medeplichtigheid en opzet (HR 22-03-2011, LJN BO4471)...............................................................23
Week 7.................................................................................................................................................24
Feitelijk leidinggeven (HR 26-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:733)..........................................................24
Vrijwillige terugtreden bij deelneming (HR 12-04-2011 LJN BN4351)..............................................26
,Week 1
Aanmerkelijke kans (HR 29 mei 2018, NJ 2019, 103)
Essentie
Dit arrest gaat over een Hazewindhond genaamd Hunter die op 25 februari 2015 werd aangevallen
door een drietal honden van het ras Amerikaanse Staffordshireterriër. Deze honden zijn een jaar eerder
ook al betrokken geweest bij een bijtincident, waarna een risico-inschatting is gemaakt door een
deskundige. Desondanks heeft de eigenaar de drie honden tegelijkertijd uitgelaten en eveneens
losgelaten in het uitlaatgebied. Naar het oordeel van de Hoge Raad bestond hierdoor een reële, niet
onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de drie honden een andere hond zouden bijten, welk risico zich
heeft verwezenlijkt. Hiermee heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit gevolg
zal intreden.
Rechtsregel
Is een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid voldoende om te kunnen spreken van een
aanmerkelijke kans in de zin van het voorwaardelijk opzet? Volgens de Hoge Raad wordt met de
reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid geen wezenlijk andere of grotere mate van
waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak gebruikte formulering
“geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans”.
Inhoud arrest
Op 25 februari 2015 liep Hunter met zijn baasje op het Hannemanplantsoen. Aldaar sprongen de drie
honden van de verdachte over de omheining van het hondenuitlaatgebied heen en vielen Hunter aan.
Door de vele bijtwonden die Hunter door dit incident heeft opgelopen is besloten hem in te laten
slapen. De drie honden waren een jaar eerder ook al betrokken geweest bij een bijtincident, wat
destijds leidde tot een onderzoek door een deskundige. Deze deskundige heeft een risico-inschatting
gemaakt waaruit naar voren kwam dat de kans op een nieuw bijtincident ‘reëel, maar klein’ was.
Destijds werd aanbevolen om niet meer dan twee honden tegelijk uit te laten en de honden aangelijnd
te houden.
Hoewel de honden op de desbetreffende dag werden uitgelaten door een ander dan degene die bij het
eerdere bijtincident aanwezig was geweest, was de verdachte wel op de hoogte van het eerdere
bijtincident en de aanbevelingen van de deskundige. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij op
de hoogte was van het feit dat de drie honden niet tegelijkertijd mochten worden uitgelaten, dat er een
reële kans bestond dat zich weer een bijtincident voor zou doen en dat hij de honden aangelijnd moest
houden. Desondanks heeft de verdachte ervoor gekozen om de drie honden samen uit te laten en bij
het uitlaatgebied los te laten, met alle gevolgen van dien. Volgens de Hoge Raad heeft de verdachte
door zijn gedraging bewust de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid aanvaard dat de drie honden
een andere hond zouden bijten en daardoor zouden beschadigen.
,Onvoldoende rechts houden in Winssen (HR 01-06-2004, NJ 2005, 252)
Casus
Het gaat in deze zaak om het bewijs van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW
1994 en de motivering ervan. Verdachte heeft als bestuurster van een personenauto, rijdend met een
snelheid van ongeveer 80 km per uur op een tweebaansweg, na een flauwe bocht naar links niet zoveel
mogelijk rechts gehouden, maar is plotseling zonder enige aanleiding, zo ver naar links gekomen dat
zij daardoor op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met
een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Verdachte heeft verklaard dat zij kennelijk een soort
black-out heeft gehad. Het hof heeft zonder nadere motivering deze verklaring redengevend geacht
voor de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en/of
onachtzaam heeft gehandeld.
Rechtsvraag
Is er sprake van schuld aan het verkeersongeval?
Hoge Raad
In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6
WVW 1994 – in het onderhavige geval de bewezenverklaarde aanmerkelijke onoplettendheid en/of
onachtzaamheid – uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt
het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige
omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende
kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers
verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de
omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de
ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in
het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Zodanig verkeersgedrag – dat wil zeggen: het verkeersgedrag zoals door het hof blijkens de gebezigde
bewijsmiddelen vastgesteld – kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich
aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld
van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders
zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden – bijvoorbeeld dat de
verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde – waaruit volgt dat van
schuld in bedoelde zin niet kan worden gesproken.
Onbegrijpelijk is hoe het hof zonder nadere motivering de verklaring van verdachte inhoudende dat zij
kennelijk een soort black-out heeft gehad, redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring voor
zover inhoudende dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld. Die
verklaring strekt immers onmiskenbaar ten betoge dat het verdachte ten gevolge van die plotseling
opgekomen en voor haar onvoorzienbare black-out niet te verwijten is dat zij haar voertuig korte tijd
niet onder controle had en gedurende die tijdsspanne op de andere weghelft is terechtgekomen. Nu het
hof daaromtrent niets heeft overwogen en de bewijsmiddelen ook niets inhouden waaruit zou kunnen
volgen dat die door verdachte gestelde en door het hof aangenomen black-out wel voor rekening van
verdachte komt en haar kan worden verweten, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met
redenen omkleed.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak opdat de zaak op het bestaande
hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
, Geervliet (HR 29-04-008, LJN BD0544; NJ 2008,440)
Casus
Het gaat in deze zaak om het bewijs van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW
1994 en de motivering ervan. Verdachte is vanaf het terrein van een tankstation een voorrangsweg
opgereden. Hij heeft zijn auto voor de haaientanden ‘tot bijna stilstand’ gebracht en vervolgens over
zijn linkerschouder gekeken om na te gaan of er verkeer naderde. Hij heeft geen naderend verkeer
gezien en is vervolgens de voorrangsweg opgereden. Echter, een naderende motorrijdster heeft hij
over het hoofd gezien. In een poging een aanrijding te voorkomen is zij krachtig gaan remmen,
vervolgens in een slip geraakt, ten val gekomen en uiteindelijk door een tegemoetkomende auto
overreden, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Het hof oordeelt dat verdachte zich als
verkeersdeelnemer zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden.
Hoge Raad
In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6
WVW 1994 – in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onoplettend en met
aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden voorzichtigheid rijden – uit de door het hof
gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de
gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het
geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in
strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van
schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252 (Onvoldoende rechtshouden in
Winssen)).
Anders dan het hof kennelijk heeft geoordeeld, kan uit de enkele omstandigheid dat verdachte, toen hij
zich vergewiste van mogelijk naderend verkeer, de motorrijdster aan wie hij voorrang diende te
verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest, niet volgen dat
verdachte, zoals is bewezenverklaard ‘aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing
van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden’. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de
eis der wet met redenen omkleed.
Het enkele feit dat de verdachte, ondanks zijn voorzichtige rijgedrag, de motorrijdster over het hoofd
heeft gezien, terwijl deze voor hem wel zichtbaar had moeten zijn, is onvoldoende om de schuld aan te
nemen.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug opdat de zaak op het bestaande
hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.