ACTIEONDERZOEK DOEN – EEN ROUTEWIJZER VOOR STUDENTEN EN PROFESSIONALS
Samenvatting van alle hoofdstukken: 1 t/m 11 (het complete boek)
Als inleiding staat hieronder het gehele actieonderzoek proces schematisch weergegeven
a.d.h.v. de indelingen per hoofdstuk.
FASE 1: ACTIES ONTWERPEN
FASE 4: VASTLEGGEN EN DELEN
H6. Ontwerpen en plannen.
H10. Vastleggen en delen van nieuwe
kennis H7. Rolverdeling
H11. Effecten van actieonderzoek
FASE 0: VOORBEREIDEN
H1-2. Wat is actieonderzoek?
H3. Wanneer gebruik je het?
H4. Principes.
H5. Kwaliteitscriteria
FASE 3: REFLECTEREN FASE 2: ACTIES UITVOEREN
H9. Evalueren en bijstellen H8. Acties uitvoeren en betekenis geven.
,HOOFDSTUK 1 (FASE 0: VOORBEREIDEN)
1.1. Wat is actieonderzoek?
De definitie van actieonderzoek luidt: ‘’actieonderzoek is een aanpak voor praktijkgericht onderzoek waarbij je
actie en onderzoek combineert. Het doel is nieuwe kennis ontwikkelen en tegelijk de praktijk verbeteren.
Daarvoor doe je onderzoek in en met die praktijk, in plaats van voor of over de praktijk.’’
Actieonderzoek gaat verder dan het verklaren van een bepaald probleem en creëert al verandering tijdens het
proces. Tevens is het direct toepasbaar en helpt het om problemen echt aan te pakken. Ook draagt het bij aan
de eigen ontwikkeling als mens en als professional.
Kenmerken voor actieonderzoek is de combinatie van onderzoek en actie in een cyclisch proces. Bepaalde
fasen worden herhaald of soms tegelijk uitgevoerd. Het onderzoek begint met de waarneming van een
probleem of juist iets wat bevalt en waar je meer van zou willen hebben. Je gaat nadenken over de situatie en
ontwerpt een mogelijke actie. Vervolgens onderneem je die actie, evalueert het resultaat en legt vast wat je
geleerd hebt. Vervolgens herhaal je deze cyclus. Uiteraard is het hierbij niet de bedoeling dat je weer op
hetzelfde punt uitkomt, maar dan je verder bent gekomen in het aanpakken van dit vraagstuk. De resultaten
kan je niet vooraf vorspellen, maar krijgen gaandeweg vorm.
Samengevat levert actieonderzoek niet alleen nieuwe kennis op, maar brengt het ook iets teweeg in de
praktijk.
1.2 Doel van het boek
Dit boek is een routewijzer voor het vinden van je weg in het actieonderzoeksproces. De manieren van
onderzoeken zijn niet specifiek op een werkveld gericht, maar gaan uit van de vraag. Het gaat om situaties waar
je er met alleen een advies, plan of product niet komt omdat het ook daadwerkelijk gebruikt moet gaan
worden.
Enkele voorbeelden van onderzoeksvragen uit actieonderzoeken, zijn:
Hoe kan ons bedrijf de samenwerking tussen de HR-afdeling en de regiomanagers van filialen
verbeteren, zodat de arbeidsproductiviteit omhoog gaat?
Hoe kan onze organisatie meer client gericht gaan werken?
Hoe kunnen we samenwerken in wijkontwikkeling?
Hoe kan de gemeente een organisatiecultuur creëren, zodanig dat deze bijdraagt aan de doelstellingen
van Breda? En welke kwaliteiten van medewerkers passen hierbij?
1.3 Een uitdagend praktische aanpak
Actieonderzoek heeft naast voordelen ook aandachtspunten. Deze vorm van onderzoek wordt ‘’uitdagend
praktisch’’ genoemd vanwege drie redenen. Ten eerste omdat je bij actieonderzoek werkt met mensen in een
veranderingsproces i.p.v. dat je veilig aan de kant staat, sta je er midden in. Ook moet je rekening houden met
andere personen en is het onduidelijk waar het onderzoek precies naartoe gaat.
Bovendien is actieonderzoek uitdagend, omdat men vertrekt vanuit een pragmatische, kritische kijk op
onderzoek doen. Dus geen deductief onderzoek doen waarbij enkel naar feiten wordt gezocht om een
onderzoek te kunnen herhalen. Een actieonderzoek moet methodisch grondig en zorgvuldig worden
uitgevoerd. Onzorgvuldig onderzoek zal leiden tot onzorgvuldige resultaten en producten. Zolang je de
principes volgt, kwaliteitscriteria in de gaten houdt en zorgt voor een goede methodische begeleiding door
meer ervaren actieonderzoekers, kan een actieonderzoek niet mislukken.
,1.4 Wat levert het op?
Als men weet wat er moet gebeuren om de praktijk te veranderen, betekent dat nog niet dat men het kan of
dat het er van zal komen. De betrokken onderzoeker leert in de context van het vraagstuk. Een goed uitgevoerd
actieonderzoek draagt bij aan:
Het in kaart brengen van de verschillende perspectieven, van de vaststaande kaders en van de
mogelijke speelruimte binnen die kaders;
Het vormen van een beeld van de dynamiek in de huidige situatie, in relatie tot het verleden en een
mogelijke toekomst;
Het ontwerpen en uitvoeren van een verandertraject en het organiseren van participatie en
medezeggenschap daarin;
Het ontwikkelen van vaardigheden zoals aandachtig luisteren en kijken, invoelingsvermogen en een
kritische, onderzoekende houding;
Het zelfbewustzijn van belanghebbende, het plezier van het beleven, er te mogen zijn en te groeien.
Een goed actieonderzoek pendelt heen en weer tussen theorie en praktijk en draagt daardoor bij aan drie
ontwikkelingslijnen: de ontwikkeling van kennis en begrip van het vraagstuk; het verbeteren van de praktijk; en
de onderzoekende houding en het verandervermogen van de (mede) onderzoekers.
Het doel van actieonderzoek is processen in de praktijk verbeteren en tegelijkertijd leren en kennis opbouwen
over een kwestie. De leereffecten vormen de duurzame effecten. Dat leren kan plaatsvinden op drie niveaus.
Men spreekt ook wel van een eerste-, tweede- en derdepersoons leren (ik, wij, zij). In de onderstaande tabel
staat dit schematisch weergegeven:
Wie Resultaten Proces
Eerste persoon (individueel) Onderzoekende houding Eigen veronderstellingen
bevragen, zelfbewustzijn en
reflectievaardigheden
ontwikkelen.
Tweede persoon (direct Vaardigheden om te onderzoeken Gezamenlijk onderzoek,
betrokkenen) in gezamenlijke actie, verbetering interventies in de praktijk
van de praktijk
Derde persoon (breder publiek) Integratie van eerste- en Praktijk verbinden aan
tweedepersoons onderzoek, bevindingen en geleerde lessen
ontwikkeling van praktische publiceren.
kennis.
1.5 Gebruiksaanwijzingen
Voor ieder onderzoek start men bij fase 0: voorbereiden, deze fase blijft steeds de basis voor alle andere 4
fasen. Heen en weer springen is onvermijdelijk. Tijdens het onderzoek zal men tussen de fasen 1 tot 4
meerdere keren doorlopen. Bovendien kan men sommige methoden, zoals observaties, bij meerdere fasen
gebruiken.
De fasen uit een cyclus van actieonderzoek kun je verder invullen aan de hand van de tien regels van
actieonderzoek. In paragraaf 6.3 vind je een overzichtelijk schema waarin deze tien regels staan vermeld. Deze
regels bieden richtlijnen voor het uitvoeren van de fasen 1 tot 4.
,HOOFDSTUK 2
2.1 Een pragmatische kijk op wetenschap en onderzoek doen
Bij actieonderzoek neem je een pragmatisch standpunt in. Pragmatisme betekent dat theorie en praktijk niet
los van elkaar kunne staan. De bruikbaarheid van de uitkomsten staat bij actieonderzoek voorop, niet de
objectiviteit en generaliseerbaarheid daarvan.
Het onderzoek en actie in de praktijk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Men begint dan ook niet met
een theoretisch model, maar met een probleem uit de praktijk waarvan men nog niet precies weet hoe het zit
en waarvan ook nog niet duidelijk is hoe dit moet worden aangepakt. Bestaande theorieën zijn daarbij
evengoed een bron van kennis als waarnemingen in de praktijk. Hierdoor vervagen de grenzen tussen theorie
en praktijk.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie niveaus van onderzoek, namelijk: onderzoek met een kleine,
middelgrote of grote ‘’O’’. Dit gegeven biedt duidelijkheid in de discussie over wat praktijkgericht onderzoek is.
De drie niveaus van onderzoek doen, zijn:
Onderzoek met een kleine ‘’O’’: snelle en eenvoudige onderzoekjes die men in het dagelijks leven
dagelijks doen om te overleven, zoals het zoeken van de snelste route naar een restaurant.
Onderzoek met een grote ‘’O’’: academisch onderzoek met een grote afstand tot de dagelijkse
praktijk, zoals onderzoek naar ontwikkelingen in de horecawerkgelegenheid in Nederland.
Onderzoek met een middelgrote ‘’O’’: systematisch, praktijkgericht onderzoek, zoals naar aanleiding
van de vraag ‘’hoe kunnen we de overlast van horecagelegenheden in onze binnenstad verminderen?’’
Alle drie de soorten onderzoek hebben hun voor- en nadelen. Snelle beoordelingen (kleine o) kunnen voor veel
dagelijkse beslissingen adequaat zijn, en langzaam en gedetailleerd onderzoek door specialisten kan
waardevolle analyses en inzichten opleveren met een langdurige en bredere geldigheid (grote O). Het nadeel
van deze vormen van onderzoek is dat de directe gebruikerswaarde voor de beroepspraktijk op korte termijn
laag is; onderzoeken met een ‘’kleine o’’ zijn daarvoor te oppervlakkig en snel, en onderzoeken met een ‘’grote
O’’ zijn te groot, langzaam en te ver weg. Onderzoek met een ‘’middelgrote O’’ biedt de meest directe
gebruikerswaarde voor de beroepspraktijk. Voor actieonderzoek wordt er voornamelijk gebruik gemaakt van
de ‘’middelgrote O’’, dit zal het boek dan ook aanhouden.
Actieonderzoek kan wetenschappelijk zijn. Voorwaarde daarvoor is wel dat het onderzoek nieuwe kennis
oplevert voor een groter publiek dan de direct betrokkenen en dat men die kennis deelt in wetenschappelijke
tijdschriften. Dit zal bij ‘’middelgrote O’’ onderzoeken veelal niet het geval zijn.
2.2 Verschil met andere onderzoeksstrategieën
De aanpak die je kiest voor je onderzoek heet ook wel onderzoekstrategie. Actieonderzoek is een van de vele
onderzoeksstrategieën. Je onderzoeksstrategie moet passen bij het doel van je onderzoek. Als men alle
onderzoeksstrategieën op een rij plaatst; wat zijn dan de voor- en nadelen van elke strategie, en hoe past
actieonderzoek in dat plaatje?
Het onderzoeksproces is een reeks samenhangende keuzes, waarbij men tegelijkertijd optimale keuzes willen
maken voor zaken die met elkaar in conflict zijn. Zo bekeken is het onderzoeksproces geen verzameling van
problemen die men moet oplossen, maar een verzameling van dilemma’s waarmee men zo goed mogelijk moet
leren leven.
,Bij het kiezen van een onderzoeksstrategie moet men omgaan met drie belangrijke aandachtspunten. Men kan
nooit meer dan twee van die aandachtspunten tegelijk optimaliseren, omdat ze tegenstrijdige eisen bevatten.
McGrath spreekt daarom van dilemma’s waar je voor staat. De drie dilemma’s zijn:
1. De generaliseerbaarheid van de uitkomsten: in hoeverre gelden de uitkomsten voor alle soortgelijke
situaties?
2. De controleerbaarheid van de situatie: in hoeverre kun je de omstandigheden waarin je onderzoek
doet controleren? Hoe precies kun je iets meten?
3. Het realiteitsgehalte van de situatie: in hoeverre komt de onderzoekssituatie overeen met de
praktijk?
McGrath heeft alle soorten onderzoeksstrategieën geordend langs twee assen. De verticale as geeft aan of het
onderzoek de situatie expres verstoort of niet. De horizontale as geeft aan of het gaat om systemen met
universeel gedrag (algemene situaties) of om systemen met specifiek gedrag (specifieke situaties). Deze acht
soorten onderzoeksstrategieën, zijn:
Simulatie experimenten (II B)
Veld experimenten (I B)
Veld studies (I C)
Computer simulaties (IV C)
Formele theorie (IV A)
Enquêtes (III A)
Evaluatie studies (III B)
Laboratorium experimenten (II B)
Deze acht onderzoeksstrategieën worden onderverdeeld in getallen I tot IV en in punt 1 tot 3, namelijk:
I. Omgevingen in natuurlijke systemen.
II. Afgeleide en gecreëerde omgevingen.
III. Gedrag van variabelen wordt niet bepaald door de omgeving van onderzoek.
IV. Geen observaties van gedrag vereist.
A. Punt van maximale generaliseerbaarheid van uitkomsten:
B. Punt van maximale controleerbaarheid en maximale meetprecisie:
C. Punt van maximaal realiteitsgehalte van de situatie:
Kies je bijvoorbeeld voor een enquête, dan is de generaliseerbaarheid hoog, maar zegt het weinig over hoe het
er in een specifieke situatie echt aan toegaat, alleen iets over de kans daarop. Een laboratorium onderzoek
heeft een hoge controleerbaarheid van de omstandigheden, maar heeft een beperkte generaliseerbaarheid en
een beperkt realiteitsgehalte. Je bewijst bijv. dat een medicijn in 86% van de gevallen werkt voor volwassen
mannen, maar wat zegt dat over de werkzaamheid bij vrouwen of kinderen?
Kort samengevat zijn de keuzes die je moet maken:
1. Kies je in de eerste plaats voor een hoge generaliseerbaarheid van de uitkomsten, voor een hoge
controleerbaarheid van de situatie zodat je precies kunt meten, of voor een hoog realiteitsgehalte van
de situatie met een hoge bruikbaarheid?
2. Wil je de situatie verstoren (ermee experimenteren, iets veranderen) of juist niet?
Als de uitkomsten van het onderzoek generaliseerbaar moeten zijn, is actieonderzoek dus geen geschikte
aanpak. Als men de situatie onder controle wilt houden, zodat je onderzoek herhaalbaar is door andere
actieonderzoekers, is een experiment waarin je een expertrol hebt beter. Het voordeel van actieonderzoek is
dat het een hoog realiteitsgehalte heeft en daarmee een hoge bruikbaarheid. Het is belangrijk dat men de
,voor- en nadelen kent van de onderzoeksstrategie en dat men niet meer beweert dan op grond van die
strategie verantwoord is.
Actieonderzoek is per definitie participatief, doordat je samen in de praktijk met mensen onderzoekt en
probeert om de gedeelde praktijk te verbeteren. Naturalistic inquiry (N.I.) is een vorm van onderzoek die hier
veel op lijkt; hierbij onderzoekt men een vraagstuk in diens natuurlijke omgeving. Een verschil hierin met
actieonderzoek is dat je bij N.I. de natuurlijke omgeving zo min mogelijk probeert te verstoren; je probeert
alleen om de situatie of vraagstuk beter te begrijpen. Via deze N.I. kan men met een onbevangen blik naar de
praktijk kijken.
2.3 De rol van theorie in actieonderzoek
Bij actieonderzoek kijken we vanuit een pragmatisch standpunt naar de theorie. Theorie zien we dan als
geabstraheerde kennis, gebaseerd op ervaringen uit de praktijk. Feiten en waarden zijn daarbij met elkaar
verstrengeld. Men begint niet vanuit een bestaand conceptueel model of met een uitgebreide studie van wat
anderen over een vraagstuk hebbe gezegd; eerst gaat men de praktijk verkennen!
Dit omdat de praktijk mede bepaalt wat het probleem is en wat de onderzoeksvraag moet worden. Je bouwt
als het ware een brug terwijl je erover heen loopt. Je kan gaandeweg ook een conceptueel model kiezen of
bijstellen of zelf ontwikkelen of er vakliteratuur bij zoeken. We spreken dan beter van theoretiseren dan van
theorie omdat het werk in uitvoering is. Hierdoor is het belangrijk om goed vast te leggen wat je doet, keuzes
te onderbouwen en welke veronderstellingen je daarbij hebt. Noteer dit in je logboek (logboek = paragraaf
9.2.)
Bij het trekken van conclusies kan men deductief, inductief of abductief redeneren. Bij de
natuurwetenschappelijke manier van onderzoeken werk je deductief, oftewel: men begint met een theoretisch
kader waarvan men de onderzoeksvraag afleidt. Men gebruikt dan theorie als kader om gegevens te
verzamelen en analyseren. (Je weet vooraf wat je nog niet weet.)
Deductief onderzoek heeft als resultaat een toetsing van de samenhang tussen begrippen, of een
beschrijving van hoe iets eruit ziet of werkt. Bij actieonderzoek daarentegen werk je met een
complexe situatie waarin op voorhand niet altijd duidelijk is welk theoretisch model het beste past. (Je
weet niet wat je niet weet)
Vanuit de inductieve benadering begin men eerst met een verkenning van de situatie, en op grond
daarvan kijkt men welke thema’s bovendrijven. Na de verkenning kan men een theoretisch model
kiezen en daarmee verder werken (deductief redeneren) of zelf een model ontwikkelen (inductief
redeneren).
Er is sprake van abductief redeneren, wanneer men samen met belanghebbende zoekt naar een
voorlopige verklaring, waarbij de waarnemingen en theorie combineert met betekenisgeving. Daarbij
maak je een creatieve sprong; bij het geven van betekenis kunnen nieuwe dingen ontstaan. In de loop
van het onderzoek zoek je bewust naar mogelijke andere verklaringen. Samen met belanghebbende
weeg je de verschillende verklaringen tegen elkaar af, zodat de meest waarschijnlijke verklaring komt
bovendrijven. Dat ‘’boven komen drijven’’ noemen we emergentie. Bij actieonderzoek werk men dus
met emergente processen.
2.4 Het verschil met advies- en verbeterprojecten
Actieonderzoek is meer dan implementeren: het is ook gericht op het ontwikkelen en delen van kennis en
ervaring. Men deelt dan ook bij voorkeur de nieuwe kennis en inzichten met personen die niet bij het project
direct betrokken waren. Daarnaast maak je bij een actieonderzoek ook een duidelijke koppeling naar de
, theorie. Dat doe je met een literatuuronderzoek en het benoemen van een theoretisch kader, en door te
beargumenteren hoe de uitkomsten wel of niet in dat kader passen.
Actieonderzoek draagt bij aan continue verbetering. Een actieonderzoekscyclus lijkt daarin op de DMAIC-cyclus
van bijv. de Lean Six Sigma aanpak voor het verbeteren van processen. De afkorting DMAIC staat voor:
- Define: definieer problemen in processen.
- Measure: meet de prestaties.
- Analyze: analyseer de oorzaken van de problemen
- Improve: verbeter processen door processen door variaties en activiteiten die geen waarde toevoegen
te verwijderen.
- Control: beheerd processen, zodat problemen niet meer voorkomen.
Daarnaast gaat actieonderzoek vooral over complexe vraagstukken, waar naast feiten ook beleving en
belangen van mensen het succes bepalen. Daarvoor bestaat niet zoiets als de beste oplossing, en het is ook niet
altijd duidelijk of en waar en sprake is van verspilling.
2.5 Soorten actieonderzoek
Bij actieonderzoek kun je met veel verschillende methoden werken. Net als bij koken zijn er in actieonderzoek
veel verschillende smaken mogelijk, terwijl de basiselementen hetzelfde blijven. In de literatuur zijn allerlei
soorten en indelingen van actieonderzoek tegen gekomen, zoals:
Handelingsonderzoek: gericht op het professioneel handelen van personen.
Participatory Action Research: gericht op het professioneel handelen van personen.
Critial Participatory Action Research: wil zowel de praktijk als de manier van onderzoeken veranderen.
Emancipatory Action Research: gericht op emancipatie van stakeholders.
First-, second- en thirdperson Action Research: gericht op de individuele professional, op een groep of
op een beroep.
Action research in een bepaalde sector of discipline, zoals Education, Business and Management,
Nursing and Health Care, Psychology and Community building.
HOOFDSTUK 3
3.1 Voor welke vraagstukken is actieonderzoek handig?
Bij een actieonderzoek werk je niet planmatig van A naar Z. in die zin is actieonderzoek moeilijker dan deductief
lineair onderzoek. Men staat niet veilig aan de zijkant, maar staat midden in de praktijk, met allerlei onderlinge
relaties tussen mensen en soms onvoorspelbare gebeurtenissen.
Het Cynefin-model van Snowden geeft meer duidelijkheid over verschillende soorten vraagstukken. Het model
onderscheidt vijf verschillende situaties voor een vraagstuk, afhankelijk van de relatie tussen oorzaak en gevolg
en wat je kunt weten:
1. Eenvoudige vraagstukken (Simple): er is een voor de hand liggende relatie tussen oorzaak en gevolg.
Er is duidelijk een betere oplossing. Als je gaat afwassen is het handiger om eerst de glazen af te
wassen en daarna de vette pannen. Men onderzoekt de werkwijze, plaatst de uitkomst in een
bepaalde categorie en voert de actie uit volgens de ‘’best practice’’. De volgorde van handelen is:
waarnemen, relateren aan eerdere ervaringen en reageren. Oftewel ‘’Sense, Categorize, Respond).
Deze eenvoudige vraagstukken zijn niet geschikt voor actieonderzoek, omdat het meer tijd en moeite
zou kosten dan nodig is.
2. Gecompliceerde vraagstukken (Complicated): de relatie tussen oorzaak en gevolg is niet meteen
duidelijk en het effect duurt vaak een tijd voordat het wordt opgemerkt. Experts kunnen dit vraagstuk