Verslaving
Week 1
Historical and Cultural Perspectives on Substance Use and Substance Use
Disorders – Hoofdstuk
History of substance use
Patronen van substantiegebruik
Het gebruiken van substanties is anders dan problematisch gebruik of SUD’s. Voor veel
mensen is het gebruik van substanties niet schadelijk.
Begrip krijgen in de patronen van gebruik zorgt voor een basis voor het begrijpen van de
compulsieve en pathologische gedragingen in het substantiegebruik die vaak voorkomen bij
mensen met SUD.
Er zijn veel natuurlijke en synthetische substanties die psychoactief zijn, ze produceren een
subjectief gevoel van intoxication, ze zorgen voor een goed gevoel en kunnen resulteren in
cognitieve en gedragsveranderingen bij de gebruiker. Geen enkele twee soorten drugs zijn
identiek, maar veel zorgen voor dezelfde fysiologische en psychologische acties.
Cotman en McGaugh kwamen met 4 algemene klassen in drugs:
- Verdovende middelen
- Algemene depressiva
- Stimulerende middelen
- Hallucinogenen
De psychoactieve effecten van drugs komen vooral voor in de CNS, maar er zijn vele routes
waarin de drugs kunnen worden opgenomen. Soms kan wanneer eenzelfde drugs op
verschillende manieren worden toegediend zorgen voor verschillende effecten. De route die
wordt gekozen heeft ook invloed op de snelheid waarmee de drugs wordt opgenomen in de
hersenen, dit lijkt invloed te hebben op de subjectieve ‘high’ en mogelijkheid tot verslaving.
De snelste opname gaat via de longen, en de langzaamste via de maag.
Gebruikers verschillen in frequentie van gebruik en kwantiteit. Frequentie kan verschillen van
1x in een leven tot meerdere keren per dag. Wanneer de frequentie als problematisch gezien
wordt verschilt per cultuur en de substantie in kwestie.
Kwantiteit refereert naar de hoeveelheid van de substantie die gebruikt wordt tijdens een
episode of gedurende een dag. Dit is makkelijker bij de ene drug dan bij de andere.
Bijvoorbeeld bij alcohol wordt er gebruik gemaakt van een ‘standaard drankje’, maar deze
exacte definitie verschilt per onderzoek en land.
Drugs zoals cocaïne en marihuana verschillen in puurheid, waardoor dit ook lastig te meten
is. Net als bij frequentie is de kwantiteit van gebruik dat als problematisch gezien wordt
verschillend per cultuur en de schade die het toe kan brengen.
Een ander belangrijk probleem in patronen van substantiegebruik is dat veel mensen twee of
meer psychoactieve substanties combineren = simultaneous polydrug use (SPU). Het is
bekend van sommige combinaties dat ze zorgen voor nieuwe metabolische processen en
verschillende effecten hebben dat beide apart. Denk aan dat mensen die alcohol drinken
soms roken terwijl ze geen rokers zijn, dit kan namelijk zorgen voor een langere episode van
alcohol intoxicatie en een hogere alertheid.
Combinaties van drugs kunnen gevaarlijke consequenties hebben omdat ze invloed hebben
op de effecten van de intoxicatie en impairment. Bijv. alcohol en marihuana combinatie is
,geassocieerd met meer sociale problemen. En doden door heroïne hebben vaak hoge
niveaus van andere drugs zoals alcohol in hun lichaam.
Culturele variaties in substantie gebruik patronen
Culturele normen kunnen zeggen dat er een abstinentie moet zijn van psychoactieve
substanties in het algemeen of er kunnen substantie specifieke normen zijn tegenover
bepaalde patronen, contexten en het doel van een bepaalde substantie (medisch gebruik
van opiaten). Culturele normen over acceptabel gedrag en aanvaardbare contexten van
gebruik spelen een protectieve rol in het helpen van het reguleren van het gebruik in een
groep. Meeste culturen gaan niet voor algehele abstinentie en het gebruik zelf wordt niet
gezien als representatief voor dysfunctioneel gedrag.
Ondanks dat de prevalentie van gebruik verschilt tussen culturen zijn er individuele
voorspellers voor gebruik (hoge SES en man) die gelijk zijn tussen culturen.
Historical perspectives on substance use disorders
Historical developments in understanding and classifying mental disorders
Artsen zoals Hippocrates en Galen beschreven mentale en fysieke problemen in termen van
etiologie die gerelateerd zijn aan de onbalans van verschillende elementen in het lichaam.
Dit werd tegengesproken doordat er symptomen bestaan van bepaalde ziektes zonder dat
de etiologie duidelijk is. Tegenwoordig wordt er veel gebruik gemaakt van syndromalische
diagnose (DSM), kijken naar symptomen en observeren van mensen.
Hedendaags worden mentale stoornissen gezien als ontwikkelende constructen die dienen
als constellatie van pathologische symptomen en signalen met als doel het beschrijven van
betekenisvolle types die onderzocht kunnen worden en helpen bij klinische praktijk.
Mentale stoornis wordt gezien als significant gedrag of psychologische syndromen die
geassocieerd zijn met stress en impairment, die niet een logische reactie op een bepaalde
gebeurtenis vormen en een manifestatie zijn van een onderliggende dysfunctie in het
individu.
Historical descriptions of substance problems
Rush (1787) kwam als eerste met de beschrijving van verslaving. Mensen kwamen bij hem
dat ze machteloos waren in het stoppen met drinken. Het werd gezien later als slecht moreel
karakter. De controversie of het nu wel of niet in de macht van het individu ligt blijft tot
vandaag de dag bestaan.
Jellinek’s beschrijving van alcoholisme syndromen
Jellinek beschreef verschillende symptomen en signalen van alcoholisme die gerelateerd zijn
aan de signalen en symptomen van de pathologische patronen van gebruik, de negatieve
consequenties en de fysiologische kenmerken zoals hoge tolerantie en ontwenning.
Belangrijk in de omschrijving was de progressie en dat er stages zijn in de symptomen en
signalen.
Het begin van alcoholisme werd in 4 specifieke fases geordend:
- Pre-alcoholic fase: sociaal gemotiveerd en ‘relief’ drinken
- Prodromal fase: eerst werd er alleen sociaal gedronken maar nu is het om te
ontkomen aan druk en problemen en er komen pathologische aspecten bij kijken:
o Heel veel gebruiken
o Blackouts
o Stiekem drinken
o Schaamte om drankgebruik
o Chronische kater
, - Crucial fase: zelf controle verdwijnt, er wordt ’s ochtends gedronken, alibi’s
verzonnen om drank gebruik te rationaliseren, drank limiet instellen
(onsuccesvol), anti sociaal gedrag
- Chronische fase: zelf controle is volledig verdwenen, het wordt steeds slechter en
uiteindelijk zullen ze overlijden
Jellinek kwam ook met allerlei subtypes die veel invloed hebben gehad op onderzoek.
Ondanks dat onderzoek de subtypes niet ondersteunden, heeft de beschrijving van klinische
signalen en symptomen veel invloed gehad
DSM I: zo veel drinken dat het zorgt voor sociale, psychologische of fysieke impairment, en
vaak is drinken nodig om normaal te kunnen functioneren.
Dsm II: schaalde alcoholisme en andere drugsproblemen onder persoonlijkheidsstoornissen
en andere niet-psychotische vormen van mentale stoornissen. 3 types
- Episodisch excessief drinken
- Habitual exessief drinken
- Alcohol verslaving
The alcohol dependance syndrome
Edward en Gross kwamen met een beschrijving van ADS. Ze gaven zeven dimensies:
tolerantie, ontwenning, gebruiken om ontwenning tegen te gaan, subjectieve compulsiteit om
te gebruiken, gebruiken heeft overmacht in het leven, stereotyperende gebruikspatronen,
snel weer verslaafd na een tijd van abstinentie.
Deze dimensies zijn gemaakt voor alcohol gebruik maar kunnen ook gebruikt wordt op
andere types van substantie afhankelijkheid en psychiatrische problematiek gekarakteriseerd
door complusie te beschrijven.
De DSM III zorgde voor een grote vooruitgang in psychiatrische diagnose, deze was
gebaseerd op empirische data en had als doel op de diagnostische criteria zo te vormen dat
deze veel betrouwbaarder was dan de voorganger. Alcoholisme werd als term niet meer
gebruikt maar was nu onderdeel van de stoornissen in alcohol en andere substantie
misbruiken en afhankelijkheid. Onderdeel van substance use disorders en niet meer
persoonlijkheidsstoornissen.
De symptomen die in de DSM III worden beschreven komen overeen met de kern
kenmerken van ADS. Wel had de DSM III als criteria dat er negatieve sociale consequenties
moesten plaatsvinden. Er is wel kritiek gekomen op de DSM III SUD criteria. In de DSM III R
werd er gebruik gemaakt van bredere criteria en was geheel polythetic (geen 1 criteria was
nodig of op zichzelf voldoende voor de diagnose).
Beide gaven wel aan dat abuse minder erg is dan dependance er werd alleen niet echt
duidelijk verschil tussen beide aangegeven.
Research on alcohol dependance subtypes
Het idee dat er verschillende subtypes van mensen met een alcohol afhankelijkheid die
verschillen in domeinen zoals erfelijkheid, behandelingsrespons, gelijktijdige
psychopathologie en verloop heeft veel invloed gehad en heeft voor veel onderzoek gezorgd.
Er zouden over het algemeen twee soorten mensen zijn met een alcohol afhankelijkheid:
1. Niet meer dan gemiddelde erfelijkheid, geleidelijke onset, afwezigheid van karakter
psychopathologie, gemiddelde drankmisbruik patroon en komt evenveel voor m/v
2. Hoge erfelijkheid, vroege onset, geassocieerd met anti sociale traits,
oncontroleerbaar drinken, ernstige psychosociale consequenties en meer bij mannen
Cloninger kwam met een type I en II komen grotendeels overeen met bovenstaande + I meer
harm avoidance en II meer novelty seeking en is afhankelijk van beloningen.