Samenvatting Aardrijkskunde HAVO 4, Hoofdstuk 2 (BuitenLand 3e editie): AARDE Klimaat en Landschap
§2.1 Wereldwijde luchtstromen
Atmosferische circulatie (Bron 6 moet je kunnen uitleggen en uittekenen.)
De zon staat het dichtst op de evenaar. Daar wordt de lucht verwarmd, zet uit en is dus minder zwaar. Er is daardoor een
lagere druk. We spreken hier van een lage drukgebied of minimum. Dit lagedrukgebied op de evenaar wordt ook wel
intertropische convergentiezone (ITCZ) genoemd. Omdat de lucht hier zo licht is, stijgt deze. Deze lucht koelt af en
condenseert. In ITCZ heb je dan ook in de middag altijd regen.
Op grote hoogte buigt de lucht af naar het noorden en het zuiden. Op 30 graden noorderbreedte en 30 graden
zuiderbreedte daalt de lucht. De lucht is hier zwaar. Er is hier dus een hogedrukgebied of maximum. De dalende lucht hier
wordt warmer en droogt op (verdampt) en is dan ook heel droog. Hier zijn we bij de woestijnen.
Over het aardoppervlak stroomt de lucht (de wind die wij voelen op aarde) weer terug naar de evenaar maar ook naar 60
graden NB en 60 graden ZB. Hier stijgt de lucht weer samen met de koude lucht van de polen. Hier zijn weer
lagedrukgebieden met regen en wind (zoals wij in Nederland wel kennen).
Rond de polen is het koud. Koude lucht is zwaar en daalt. Er is hier dus weer een maximum met een hogedrukgebied.
Al deze luchtstromen bij elkaar noemen we atmosferische circulatie of de grote windsystemen.
De wet van Buys Ballot
Lucht (de wind die wij aan het aardoppervlak voelen) stroomt dus altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied.
Maar de Nederlander Buys Ballot kwam erachter dat door de draaiing van de aarde de wind niet in een rechte maar een
schuine streep van hoge naar lage druk waait. Dit is de wet van Buys Ballot of het corioliseffect. Als je met de wind in de
rug kijkt is de afwijking op het zuidelijk halfrond naar links en op het noordelijk halfrond naar rechts (bron 15 blz. 43).
Passaten en moessons
Op en rond de evenaar waait de wind op het noordelijk halfrond dus meestal uit het noordoosten en op het zuidelijk
halfrond uit het zuidoosten. Deze winden noemen we passaten.
Maar niet altijd dus. In de zomer staat de zon verder naar het noorden (wij hebben het in NL niet voor niets warmer in de
zomer). Het lagedrukgebied ICTZ schuift in de zomer dus ook naar het noorden en in de winter naar het zuiden.
In de zomer kruist de zuidoostelijke passaat de evenaar en wijkt dan af naar rechts. Deze omgebogen passaten worden
moessons genoemd.
Belangrijk: waait een moesson lang over zee dan brengt hij veel regen. Waait de moesson lang over land dan brengt hij
droogte.
1
, §2.2 Zeestromen en klimaatgebieden
Zeestromen (Op bron 8 moet je koude en warme zeestromen kunnen aanwijzen.)
Wind waait vaak uit dezelfde richting. Deze wind veroorzaakt dan ook zeestromingen. Dit maak deel uit van de oceanische
circulatie. Er zijn warme en koude zeestromen. Warme zeestromen stromen van warme naar koude gebieden. Koude
zeestromen stromen van koude naar warme gebieden.
De zeestromen hebben invloed op het klimaat van de gebieden waar ze langs stromen. Warme zeestromen zorgen voor
een warme invloed en koude zeestromen voor een koude invloed op het gebied waar ze langs stromen. De koude
zeestromen zorgen ervoor dat het rond de evenaar minder warm is, en de warme zeestromen zorgen ervoor dat het
hogere breedte niet al te koud is. Dit noem je herverdeling van warmte op aarde. Bij Antarctica (zuidpool) zie je alleen een
koudere stroom, daardoor is het daar kouder dan op de noordpool.
Klimaatgebieden (Bron 9 moet je begrijpen, maar bestudeer bron 8 ook eens goed.)
De atmosferische circulatie (zie §2.1) zorgt grotendeels voor de klimaten op aarde. Gebieden met hetzelfde klimaat
noemen we klimaatgebieden:
Op de evenaar: tropische klimaten A
Op 30 NB en 30 ZB: droge klimaten B
Op 60 NB (die van ons) en 60 ZB: gematigde klimaten (zeeklimaat C en landklimaat D)
Rond de polen en in hooggebergte de polaire klimaten E
Klimaatfactoren
De heer Koppen heeft de klimaten op de wereld netjes ingedeeld. Klimaatfactoren zijn oorzaken van klimaatverschillen:
1 Geografische breedteligging.
Hoe dichter bij de evenaar hoe warmer, hoe verder van de evenaar hoe kouder.
2 Gebergtes en hoogte
Hoe hoger je komt hoe lager de temperatuur. Vaak ligt er achter een gebergte een droog gebied: regenschaduw. Dit komt
omdat de lucht na het gebergte daalt en bij dalende lucht heb je droogte.
3 Type oppervlak
Water (oceanen en zeeën) koelt minder snel af en warmt minder snel op dan land (continenten). Hierdoor hebben
gebieden aan zee een kleiner verschil tussen wintertemperatuur en zomertemperatuur dan gebieden die niet aan zee
liggen. Gebieden aan zee hebben meer neerslag om een wind van zee (aanlandige wind) vochtig is. Een wind van land
(aflandige zee) brengt droge lucht omdat deze niet over zee gaat. Warme zeestromen zijn vochtiger dan koude
zeestromen.
2
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper robrechtstevens. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.