Hoofdstuk 10 – Voeding en vertering
10.1
Darmflora: alle darmbacteriën in je lichaam samen. Speelt grote rol bij vertering, ontlasting en
afweer.
Probiotica: bacteriën in je voeding die je gezondheid bevorderen.
Prebiotica: onverteerbare plantendelen waar nuttige bacteriën in leven.
In je voedsel zitten ook schadelijke bacteriën, de meesten gaan dood in her maagzuur. Een goede
hygiëne verkleint de kans dat je te veel van deze bacteriën binnenkrijgt.
Verschillende voedingsstoffen:
- Koolhydraten: dienen als brandstof, leveren energie in vorm van ATP. Kan ook gebruikt worden als
bouwstof, bijvoorbeeld als onderdeel van receptoreiwitten.
- Vetten: dienen als brandstof, warmte-isolatie en bouwstof voor membranen en hormonen.
- Eiwitten: dienen als bouwstof en brandstof, je kan ze niet opslaan.
- Water: dient als bouwstof, warmtebuffer en transportmiddel.
- Mineralen: dienen als bouwstof en spelen een rol bij verschillende processen in je lichaam.
- Vitaminen: dienen als essentiële voedingsstoffen die je lichaam in kleine hoeveelheden gebruikt. Bij
een tekort ontstaan gebreksziekten.
Voedingsvezels: onverteerbare plantaardige koolhydraatmoleculen. Deze stimuleren de
darmperistaltiek en daarmee een goede doorstroming.
Additieven: stoffen die worden toegevoegd om het voedingsmiddel aantrekkelijker te maken of
langer houdbaar. Hiervan mag je niet te veel binnenkrijgen, hiervoor geldt de ADI, de aanvaardbare
dagelijkse inname.
Voedselallergie: heftige reactie op een normale voedingsstof.
10.2
Reis van je voedsel:
Je voedsel wordt kleiner gemaakt door te kauwen. Deze mechanische verkleining vindt plaats in je
mond en maakt de vertering, de afbraak van moleculen uit voedsel door enzymen, makkelijker. De
enzymen uit het speeksel kunnen de voedingsstoffen uit het voedsel zo beter bereiken. Er zijn zas
grote speekselklieren, daarnaast nog veel kleinere speekselkliertjes. Het speeksel dat elke dag wordt
aangemaakt door de klieren samen bevatten o.a. het enzym amylase, dit breekt zetmeelmoleculen
af, slijm waardoor je makkelijker voedselbrokken door kunt slikken en eiwitten met een
mondbacterie- en schimmeldodende werking. Lang niet alle bacteriën gaan hierdoor dood.
Hierna duwt je tong tijdens de slikreflex het voedsel naar achteren, de slokdarm in. Daarbij sluit het
strotklepje de luchtpijp en sluit de huig de neusholte af. De spieren in de slokdarm duwen de
voedselbrokken naar beneden met peristaltische bewegingen. Hierbij trekken de lengtespieren voor
de voedselbrok samen, waardoor er ruimte ontstaat. Hierna trekken de kringspieren achter het
voedsel samen waardoor het voedsel naar beneden schuift.
Na het passeren van de slokdarm komt het voedsel in de maag terecht. Door sterke spieren kneedt
de maag de voedselbrokken en vermengt ze met maagsap, afkomstig uit maagsapklieren in de
maagwand. Het maagsap bestaat uit drie klierproducten:
- zoutzuur: (HCl) hierdoor is de pH van het maagsap laag. Het laag eiwitten opzwellen zodat de
enzymen er beter bij kunnen. Verder activeert zoutzuur ook eiwitsplitsende enzymen en dood het
veel bacteriën.
, - pepsinogeen: een inactief pro-enzym, onder invloed van zoutzuur ontstaat hieruit het actieve
peptase dat eiwitten afbreekt tot polypeptiden.
- slijm: bedekt de binnenkant van de maag en beschermt de cellen van de maagwand tegen zoutzuur
en peptase.
Aan de bovenkant sluit een kringspier de maag af en aan de onderkant zit een kringspier van de
maagportier.
Vervolgens stroomt het voedsel in kleine porties via de twaalfvingerige darm de dunne darm in. In
de twaalfvingerige darm mondt de gezamenlijke afvoerbuis van lever/galblaas en alvleesklier uit.
Alvleessap bevat o.a. HCO3- waardoor de pH stijgt tot ong. 8. Het sap bevat net al speeksel amylase
en andere verteringsenzymen die samen grote koolhydraten, eiwitten of vetten afbreken. Voor
vetvertering is ook gal, afkomstig uit de lever, nodig. De rest van de vertering wordt voltooid in de
dunne darm. Hier geven darmsapklieren veel enzymtypen af die koolhydraten, polypeptiden, DNA,
RNA of vetten verteren. Hierdoor ontstaan moleculen die klein genoeg zijn om een celmembraan te
passeren.
De meeste opname van voedingsstoffen vindt plaats in de dunne darm door de darmcellen die in
verbinding staan met de darminhoud. De oppervlak van dit orgaan is heel groot, maar past in het
lichaam door de darmplooien. Deze plooien bevatten villi, dit zijn uitstulpingen die ook wel
darmvlokken worden genoemd. Ook de dekweefselcellen van de darmwand bevatten soortgelijke
uitstulpingen, de microvilli.
Het bloed brengt de opgenomen stoffen via de poortader naar de lever, die ze opslaat en bewerkt.
Vetachtige stoffen reizen voor een deel eerst via lymfevaten en komen pas in het bloed bij de
ondersleutelbeenaders.
Wanneer de voedingsstoffen opgenomen zijn, gaan de overblijfselen waaruit 85% van het water is
onttrokken, naar de dikke darm. Hier bevindt zich aan het begin de blinde darm en de appendix.
Hier blijven veel bacteriën aanwezig, die weer aangevuld kunnen worden in de dikke darm wanneer
er daar te veel goede bacteriën zijn verdwenen. In de dikke darm wordt het overige water
opgenomen en worden de laatste voedingsstoffen verteerd.
Wat nu nog over is vertrekt naar de endeldarm en blijft daar opgeslagen tot de ontlasting
plaatsvindt.
10.3
Enzymen: eiwitten die een bepaalde reactie versnellen zonder zelf te veranderen. Zijn bij vrijwel elke
chemische reactie in het lichaam betrokken.
Je lichaam bevat veel grote moleculen, macromoleculen/substraatmolecuul. De atoombindingen in
deze moleculen verbreken in de darmen door een reactie. Voor deze reactie is energie nodig, de
activeringsenergie. Enzymen zorgen er dus voor dat deze reactie sneller en soepel verloopt, ze
dienen als katalysator door de activeringsenergie te verlagen.
Verloop reactie:
Het om te zetten substraatmolecuul bindt zich aan de actieve plaats van het enzymmolecuul, ze
vormen samen het enzymsubstraatcomplex reactie vindt daar plaats door verbreken van
atoombindingen van substraat water splitst in OH- en H+ (hydrolyse) en binden zich aan gesplitste
substraat beide reactieproducten komen los van enzym.
Enzymen werken substraatspecifiek, dit betekent dat ze slechts één type substraat kunnen
katalyseren, geen andere (macro)moleculen (sleutel-slot principe).
Opbouwen van (macro)moleculen verloopt andersom d.m.v. condensatie.