Hoofdstuk 1 – De psychische stoornis in het strafrect
De beperking van de wilsvrijheid als gevolg van een stoornis leidt er toe dat de verdachte
niet of in mindere mate verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn delictgedrag. Dat zal
zich vertalen naar een vermindering van straf of zelfs een ontslag van rechtsvervolging
zonder strafoplegging. De uitsluiting of vermindering van strafrechtelijke
aansprakelijkheid kan evenwel ook verband houden met een beperking van de
wilsvrijheid waarbij niet een stoornis maar de omstandigheden de psyche van de dader
beïnvloeden. We hebben dan te maken met verschillende strafuitsluitingsgronden.
Wanneer de rechter de delictgevaarlijkheid van de verdachte in de toekomst in zijn
beslissing moet betrokken speelt de stoornis als mogelijke voorspeller, maar zeker niet
als enige voorspeller een belangrijke rol. Daarbij valt weer onderscheid te maken tussen
de feitelijke voorspellende betekenis van de stoornis van dat gedrag (op grond van
empirisch onderzoek) en de betekenis die de wet of de rechter daaraan toekent.
Bij de toepassing van sancties speelt de stoornis soms ook een rol in die zin dat bijv
bepaalde behandelingsmaatregelen slechts opgelegd kunnen worden als ten tijde van het
delict sprake was een stoornis.
De beslisboom van de strafrechter
De wet schrijft vrij nauwkeurig voor langs welke weg de rechter in de strafzaak tot zijn
beslissing moet komen (beslisboom). De eerste stap in deze wettelijke beslisboom is de
bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Kan het wettig en (voor de rechter)
overtuigende bewijs niet worden geleverd dan volgt vrijspraak. In deze fase van
waarheidsvinding is alleen nog maar sprake van beoordeling van feiten (zoals
aangedragen door de OvJ).
Vervolgens moet de rechter nagaan of het bewezen verklaarde ook een strafbaar feit
oplevert. Hiervoor hij gaat hij te rade in het WvSr of een andere wet.
De derde stap is de vraag of de verdachte (inmiddels bevorderd tot dader) strafbaar is.
Als de verdachte met succes een beroep doet op een strafuitsluitingsgrond zal de rechter
geen straf kunnen opleggen en de verdachte moeten ontslaan van rechtsvervolging. In
de wet genoemde strafuitsluitingsgronden zijn:
- Ontoerekeningsvatbaarheid
- Noodweer
- Overmacht
- Wettelijk voorschrift
- Het ambtelijk bevel
Alleen in geval van ontoerekeningsvatbaarheid kan een strafrechtelijke maatregel worden
opgelegd.
Als de rechter de verdachte wel strafbaar acht, komt hij tenslotte toe aan de vraag of en
zo ja, welke straf of maatregel moet worden opgelegd.
Het inschakelen van de deskundige
Het staat de rechter vrij deskundigen te raadplegen. Dit kan hij doen in iedere fase van
de besluitvorming.
Waarheidsvinding
In de fase van waarheidsvinding wordt vaak een beroep gedaan op ‘technische’
deskundigen. Echter ook gedragsdeskundigen kunnen bij de waarheidsvinding worden
betrokken.
,Ook komt het voor dat de rechter een advies wil hebben over de betrouwbaarheid van
een getuigenverklaring en daarvoor een psycholoog inschakelt. Ook hier gaat het om
bewijskwesties.
Informatie over de persoon van de verdachte
Gedragsdeskundigen worden doorgaans ingeschakeld bij de beoordeling van de vraag of
de dader strafbaar is, meer specifiek, of mogelijk sprake is van een psychische stoornis,
die, door het verklarend verband met het tenlastegelegde, kan leiden tot de conclusie dat
betrokkene niet of verminderd toerekeningsvatbaar is. In het verlengde van die vraag wil
de rechter dan vervolgens weten hoe groot het recidiverisico is, of een behandeling
geïndiceerd is en zo ja, wat voor behandeling. Met die informatie kan de rechter de
laatste stap zetten: het opleggen van een straf en/of maatregel.
Het belang van het deskundig oordeel bij het opleggen van een strafrechtelijke maatregel
is ook door de wetgever onderkend en heeft geleid tot de wettelijke verplichting, om in
die gevallen waarin de rechter het opleggen van een maatregel overweegt, zich te
verzekeren van het schriftelijk advies van twee gedragsdeskundigen.
De rapportage die rond de persoon van de verdachte is uitgebracht, is er dus op gericht
de rechter ondersteuning te bieden in de laatste twee vertakking van de beslisboom, te
weten de aanwezigheid van in het bijzonder de strafuitsluitingsgrond van de gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis en het toepassen van sancties. Deze rapportage is dus
niet bedoeld als ondersteuning bij de constructie van het bewijs.
Besluitvorming in het kader van een maatregel
Als een tbs met verpleging is opgelegd zal deze periodiek kunnen worden verlengd en
daar voort ter toetsing aan de rechter moeten worden voorgelegd. De voortgang in het
behandeltraject, maar met name de beoordeling van het recidiverisico vormen voor de
rechter daarbij de belangrijkste parameters.
Naast de informatie van de behandelende kliniek kan de rechter ook een beroep doen op
een onafhankelijke (niet bij de behandeling betrokken) deskundige. Bij iedere verlenging
die de periode van 6 jaar te boven gaat schrijft de wet het inschakelen van 2
onafhankelijke gedragsdeskundigen voor.
Naar de eerdergenoemde vragen zullen deze deskundigen zich ook buigen over de vraag
op welke wijze eventuele risicofactoren het beste kunnen worden bewerkt
(risicomanagement). Daarnaast worden gedragsdeskundigen in toenemende mate
ingeschakeld bij de beantwoording van vragen rond risicotaxatie en risicomanagement
als het gaat om verlofverlening aan tbs-gestelden.
Ontoerekeningsvatbaarheid
De stoornis als vertrekpunt bij de beoordeling van de wilsvrijheid
In het strafrecht geldt als centrale gedachte dat de pleger van een delict slecht dan straf
verdient als hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat hij doet (of laat). Geen
straf zonder schuld. Een psychische stoornis kan tot gevolg hebben dat iemand de
reikwijdte van zijn handelen niet overziet of misschien niet in staat is naar het wel
bestaande inzicht te handelen.
Algemeen wordt aanvaard dat wanneer die psychische stoornis (mede) de verklaring is
voor het plegen van een strafbaar feit het strafrechtelijke verwijt niet op zijn plaats is.
Zie hiervoor Art. 39 WvSr. Dit artikel heeft het alleen over de situatie dat de rechter tot
de conclusie komt dat de psychische stoornis zodanig doorwerkt in et delict dat
betrokkene in het geheel niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het plegen
daarvan. De ontoerekeningsvatbaarheid moet dan, op grond van de wet, leiden tot een
ontslag van rechtsvervolging, waarmee de strafbaarheid van de verdachte wordt
,uitgesloten. Omwille van de veiligheid van de samenleving biedt de wet in die gevallen
wel de mogelijkheid tot het opleggen van een strafrechtelijke maatregel.
Wanneer er sprake is van een situatie waarbij de psychische stoornis de wilsvrijheid van
betrokkene wel heeft beperkt maar niet in die mate dat hij de sturing over zijn gedrag
volledig kwijt was, spreken we over een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid.
Hier zijn een aantal kwalificaties aan gekoppeld:
- Licht verminderd toerekeningsvatbaar
- Verminderd toerekeningsvatbaar
- Sterk verminderd toerekeningsvatbaar
Er volgt dan geen ontslag van rechtsvervolging, maar de rechter kan bij het bepalen van
de strafmaat wel rekening houden met het gegeven dat betrokkene in dat geval toch
minder verwijt treft.
Het rechterlijk oordeel over de toerekenbaarheid is niet goed denkbaar zonder een advies
van een psycholoog of een psychiater over de geestelijke toestand van betrokkene op het
moment dat hij het delict pleegde. Als de rechter het opleggen van een strafrechtelijke
maatregel overweegt is hij verplicht om 2 gedragsdeskundigen in te schakelen.
De stoornis is het kernbegrip bij de toerekening
De psychische stoornis (gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogen), vormt het kernbegrip bij de beoordeling van de
toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Als geen pathologie kan worden vastgesteld,
is betrokkene per definitie toerekeningsvatbaar.
De vaststelling van de stoornis is op zich echter niet voldoende om een vermindering van
de toerekeningsvatbaarheid aan te nemen. Er is pas sprake van niet-strafbaarheid
wanneer het feit wegens de stoornis niet kan worden toegerekend. Dat veronderstelt dat
die stoornis zich voordeed ten tijde van het tenlastegelegde delict en dat er een
verklarend verband tussen de stoornis en het delict bestond. Een stoornis kan dus in
meer of mindere mate doorwerken in het (delict)gedrag. Dat heeft enerzijds te maken
met de ernst van die stoornis maar ook met de aard en inhoud van het verklarende
verband. Voor nu is voldoende om te weten dat:
- Ook een zeer ernstige stoornis ten tijde van het plegen van het feit niet hoeft te
betekenen dat betrokkene het feit niet kan worden toegerekend.
Toerekeningsvatbaarheid is geen toestand waarin een verdachte zich bevindt,
maar de uitkomst van de beoordeling van de relatie tussen de stoornis en ieder
delict afzonderlijk
- Voor ieder tenlastegelegd feit zal afzonderlijk moeten worden nagegaan of de
eventuele stoornis redengevend is voor een vermindering van de
toerekeningsvatbaarheid.
Het advies van de deskundige over de (mate van) toerekening
In het proces, dat leidt tot het al dan niet toerekenen van een strafbaar feit aan de
verdachte, hebben rechter en gedragsdeskundige van elkaar te onderscheiden taken. In
dat verband wordt vaak verwezen naar het verschil tussen toerekenbaarheid en
toerekeningsvatbaarheid. Het lijkt vooral van belang vast te stellen dat het in het
toerekenen vervatte normatieve oordeel uiteindelijk is voorbehouden aan de rechter.
Daartegen staat dat het in ieder geval de taak is van de deskundige de rechter het
feitenmateriaal aan te reiken waarmee deze tot zijn oordeel kan komen.
Benadrukt wordt dat uitspraken van deskundigen over de toereken(ingsvat)baarheid niet
meer dan een advies aan de rechter kunnen inhouden, waarbij dat advies wordt
uitgebracht in het besef dat de deskundige zich begeeft in het domein van de rechter.
, Vervolgens wordt bij die advisering terughoudendheid aanbevolen bij de verfijning van de
uitspraak over de toerekening.
De beschrijving van de relatie tussen stoornis en delict
Waar het uiteindelijk om draait, is dat de rechter door de rapporteur pro justitia
adequaat van informatie wordt voorzien, ook op het punt van de toerekening. Van meer
belang dan het advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid is het inzicht dat de
deskundige aan de rechter verschaft over de wijze waarop een eventuele stoornis heeft
doorgewerkt in het delictgedrag.
Toerekeningsvatbaarheid is geen kenmerk van de dader maar ook niet van het delict. Het
weerspiegelt als begrip de samenhang tussen enerzijds de stoornis van de dader en
anderzijds het daarmee samenhangende gedrag tot uiting komend in een bepaald delict.
Inzicht in die samenhang is slecht te verkrijgen als inzicht bestaat in de relevante delen:
de stoornis en het delictgedrag. Dat betekent dat onderzoek naar de
toerekeningsvatbaarheid vanuit die twee perspectieve moet plaatsvinden: dat van de
stoornis en dat van het delict.
Het stoornisperspectief
Om delictgedrag vanuit de stoornis te kunnen begrijpen zullen kenmerken of symptomen
van de stoornis moeten worden vertaald naar met die stoornis samenhangende
gedragskenmerken, hier ook wel disfuncties genoemd.
In het kader van dit boek is het van belang na te gaan of het mogelijk is, in algemene
termen, bij de beschrijving van de forensisch relevante ziektebeelden de daarmee
samenhangende discfuncties in beeld te brengen.
Het delictperspectief
Onder het delict wordt verstaan (volgens het pbc): de gedragskundige relevante
reconstructie van de toedracht van het tenlastegelegde delict, uitgaande van de
hoofdlijnen in die tenlastelegging, het zogeheten delictscenario.
Het resultaat van het uitvoeren van deze beide ‘bewegingen’ (vanuit de stoornis en
vanuit het delict) is dat door de ‘vertaling’ van de stoornis naar disfuncties en
gedragskenmerken en de beschrijving van het delict in gedragskundig relevante termen
beide domeinen in dezelfde sleutel zijn geplaatst, waarmee een verbrand te onderzoeken
en te beschrijven is. De beschrijving kan het materiaal leveren dat een antwoord vormt
op de vraag van de rechter naar de inhoud van het verklarend verband tussen stoornis
en delict.
Invloed van externe factoren op psyche en wilsvrijheid (psychische overmacht en
noodweerexces)
Niet alleen een psychische stoornis, maar ook andere, buiten de persoon van de
betrokkene gelegen factoren kunnen van invloed zijn op de wilsvrijheid. Denkbaar is dat
de geestelijke druk als gevolg van de gewelddadige situatie het oordeelsvermogen van
betrokkene zodanig heeft aangetast dat hij de consequenties van zijn gedragen niet meer
goed kon overzien en/of niet meer in staat is zijn handelen te sturen. Ook zonder dat
sprake is van een psychische stoornis kan dat er toe leiden dat de dader strafrechtelijk
vrijuit gaat. De weet spreekt dan van overmacht (hierboven psychische overmacht).
Overmacht is, naast de toerekeningsvatbaarheid, een tweede wettelijke
strafuitsluitingsgrond die, als de rechter de aanwezigheid daarvan vaststelt, moet leiden
tot ontslag van rechtsvervolging.
Er is nog een derde strafuitsluitingsgrond waarin de psychische toestand van de dader
een rol speelt. Het kan gebeuren dat iemand in een situatie waarin hij zichzelf of een
ander verdedigt, komt tot het plegen van geweld tegen de aanvaller. Strikt genomen kan