Onderzoeksmethodologie
Maruyama, G., & Ryan, C. S. (2014). Research Methods in Social
Relations (8th ed.).
London: Wiley Blackwell.
- Hoofdstukken 1 t/m 12, 14 en 15
Artikelen:
- Groot, A. D. de (1994), Methodologie: Grondslagen van onderzoek en denken
in de gedragswetenschappen. Assen: Van Gorcum. Paragrafen 1.3 en 1.4. (pp.
19-34).
- Verschuren, P., & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek
(4e ed.). Utrecht: Lemma. Appendix (p. 279-289).
- Shadish, Cook en Campbell (pp. 26-32)
- Shadish, W.R., Cook, T.D., & Campbell, D.T. (2002). Experimental and Quasi-
Experimental designs for Generalized Causal Inference. Boston: Houghton-
Mifflin. (p. 1-12).
- Zirkel, S., Garcia, J. A., & Murphy, M. C. (2015). Experience-Sampling Research
Methods and Their Potential for Education Research. Educational
Researcher, 44, 7-16.
-
,OM – Begrippenlijst
College 1 (M&R: Hoofdstuk 1)
Pre-positivist
Onderzoek dat voornamelijk beschrijvend/descriptief was, wel met het doel te observeren
en begrijpen.
Positivist approach
Verschuiving van descriptief naar actieve pogingen om uitkomsten te veranderen,
onderzoeksbevindingen werden gebruikt om benaderingen te ontwikkelen voor
verandering, levens verbeteren, verbeteren veiligheid.
Post-positivism
Verschuiving (na WOII) naar standpunt dat meerdere theorieën mogelijk kunnen zijn in
een enkele setting, een theorie is waar totdat deze verfijnt of vervangen wordt. Maar de
fundamentele wetenschappelijke benadering bleef hierbij bestaan (zoeken naar
generaliseerbare wetten).
Constructivists/interpretevists
Andere benaming voor post-positivisme, beargumenteren dat het zoeken naar algemene
causale wetten misleidend is en uiteindelijk ook onsuccesvol. De focus op voorspellen en
controle versmald de wetenschap en verminderd zijn capaciteit om gedrag te beschrijven
en verklaren.
Kritiek van constructivisten op positivisme
- Deterministisch: negeren vrije wil en niet herkennen dat realiteit meervoudig
en geconstrueerd is.
- Reductionistisch: niet elk gedrag volgt enkele set causale wetten.
- Egocentrisch: eigen realiteit van de onderzoeker op situaties en participanten.
- Ontmenselijkt: mensen zien als onderzoeksobjecten.
- Opdringerig en niet precies (onnauwkeurig): inadequaat gerekend op de
impact van onderzoekers op hun subjecten en settings.
Causal laws
Verklaren en voorspellen gebeurtenissen.
Mixed methods
Geven onderzoekers rijkere data die hen helpen om meer accurate inferenties te trekken.
Je hoeft niet te moeten kiezen tussen een bepaalde benadering of type onderzoek.
Naïve psychology
Meeste mensen proberen de wereld en sociaal gedrag te begrijpen, gebruiken hiervoor
dagelijks processen van informele observatie en actie.
Objective
Niet gebiased door iemands perspectief.
Value
Onderzoekers hebben perspectieven en waarden, die een bepaalde kijk representeren,
een beoordeling van wat goed is en wat slecht. Hun waarden hebben effect op hoe zij
dingen zien en wat zij verwachten, het beïnvloedt wat onderzoekers kiezen te
onderzoeken.
In de wetenschap een spanningsveld tussen waarden en objectief willen/moeten
zijn.
, Onderzoekers moeten zich ook bewust zijn van de implicaties voor menselijk
welzijn.
Covariation principle
Sociale processen gebruikt in het dagelijks leven, zouden onderzoekers gaan associëren
met hun bevindingen, zouden ondanks de intenties om objectief te zijn de onderzoekers
identificeren met de bevindingen, en daarmee doelwit van boosheid.
Onderzoek Rind et al.
Onderzoek naar seksueel misbruik in kindertijd, bevindingen meta-analyse waren
dat de impact op latere psychopathologie mee viel. Ook al hebben ze dit
voorzichtig willen omschrijven, kregen veel negatieve kritiek van publiek.
Threats to validity
Issues die naar voren komen wanneer artikel gereviewt wordt (waren variabelen goed
geoperationaliseerd? Was de data goed gecodeerd? Worden terechte inferenties
getrokken? Etc.)
Casual observation (informele observatie)
Iedereen doet dagelijks pogingen om sociaal gedrag te begrijpen, omdat we
verwachtingen, gevoel en hypothesen hebben over hoe mensen zich vaak gedragen in
bepaalde situaties en waarom ze zich gedragen zoals ze doen. Is zinvol voor plannen
eigen gedrag om doelen te bereiken en wereld te controleren.
Twee elementen die informele observatie karakteriseren
- Gevoelens en hypothesen over andermans gedrag.
- We blijven die gevoelens en hypothesen onderzoeken/toetsen (willen uitvinden
of je verklaring juist is).
Naïve hypotheses
De meeste spreuken en clichés over menselijk sociaal gedrag zijn naïeve hypothesen. Ze
stellen dat een fenomeen of gedraging (subject) een ander fenomeen of gedraging
(object) veroorzaakt of daarmee geassocieerd is.
Vijf bronnen of typen support die vaak gebruikt worden voor ontwikkelen en
aanpassen naïeve hypothesen en theorieën
Logical Analysis
Toetsen of de hypothese logisch consistent is met andere hypothesen die we
hebben (syllogisme). De uiteindelijke hypothese is gededuceerd (logisch
opgebouwd) uit de combinatie van twee andere hypothesen.
Authority
Expert benaderen om te bepalen of een gestelde hypothesen goed is of niet.
Consensus
Bij peers nagaan wat zij denken over bepaalde hypothese en of zij het er mee
eens zijn of niet.
Observation
Vergelijken van de hypothese met ons eigen en andermans gedrag door
observatie, wanneer deze niet consistent zijn met wat we zien, deze aanpassen of
verwerpen.
Problemen: constructen kunnen iets anders betekenen voor iedereen,
causale conclusies trekken kan moeilijk zijn, je kijkt maar naar selecte
, groep mensen (niet generaliseren), waarschijnlijk biased (zien wat je wil
zien).
Past experience
Reflecteren op of herinneren eerdere ervaringen, terugdenken aan gebeurtenissen
die conform de hypothese zijn (en proberen aanpassingen te maken zodat het
beter past bij eerdere ervaring). Geheugen is selectief en daarmee een probleem
voor toetsen hypothesen.
Construct
Deze fenomenen (subjecten en objecten) noem je constructen. Het is een abstract
concept die je zou willen meten. Ze bestaan echt, en hebben invloed op ons leven op veel
verschillende manieren, maar ze bestaan niet als fysieke objecten. Daarom kun je deze
alleen maar indirect en imperfect meten (door een operationele definitie).
Operational definition
Is de set van procedures die we gebruiken om het construct te meten of manipuleren.
Hypothesis
Een falsifieerbaar standpunt van een associatie tussen twee of meer constructen die te
maken hebben met menselijk gedrag. Deze kunnen wel of niet causaal zijn.
Causal association (causaal verband)
Als een hypothese stelt dat een bepaald construct een ander construct beïnvloedt.
Naïeve hypothesen betreffen vaak een causale associatie.
Theory
Set onderling gerelateerde hypothesen die gebruikt worden om een fenomeen te
verklaren, en om voorspellingen te maken over associaties tussen constructen die
relevant zijn voor het fenomeen.
Empirical Research
De collectie van informatie door observatie en andere methoden, die systematisch zijn in
proberen biasen te voorkomen/vermijden. Gericht op hoe een theoretisch construct te
meten en te operationaliseren.
Operationism
Om volkomen de kunnen vertrouwen op empirisch onderzoek, om hypotheses te kunnen
valideren, gaan sociale wetenschappers ervan uit dat alle constructen van interesse
inderdaad gemeten of geobserveerd kunnen worden. Wel met bewustzijn dat alle
constructen gemeten worden met errors (imperfect).
Replication
Empirisch onderzoek moet herhaald dezelfde conclusies onthullen, wanneer het
onafhankelijk onderzocht wordt door andere onderzoekers. Alleen op deze manier kunnen
biasen van een onderzoeker of procedure overkomen worden.
College 2 (M&R: Hoofdstuk 2)
Theory
Set onderling gerelateerde hypothesen die gebruikt worden om een fenomeen te
verklaren, en om voorspellingen te maken over associaties tussen constructen die
relevant zijn voor het fenomeen.
Theorie over social gedrag heeft drie kenmerken
- Bevat constructen van theoretische interesse, die het probeert te expliceren of
verantwoorden.
, - Beschrijft associaties tussen constructen (vaak causaal), specificeren welke
constructen invloed hebben op anderen en onder welke condities.
- Bevat hypothetische connecties tussen de theoretische constructen en
observeerbare variabelen (die gebruikt kunnen worden om de constructen te
meten). De connecties specificeren het gedrag of andere indicatoren van de
constructen.
Theorie is dus opgebouwd uit twee typen hypotheses
- Hypothetische associaties tussen constructen (construct A veroorzaakt
construct B, voor populatie X onder conditie Y).
- Hypothetische associaties tussen constructen en observeerbare indicatoren of
variabelen of maten (gedrag X of respons Y is een valide indicator voor
construct A).
Variable
De observeerbare indicatoren (in een theorie), ieder attribuut dat verschillende waarde
kan hebben per persoon of per object dat bestudeerd wordt.
Productive Theory (kenmerken hiervan)
Falsifiable
Een hypothese of theorie is falsifieerbaar als een patroon van bevindingen
verzameld kan worden die de theorie tegenspreken, onderzoeker moet
empirische test kunnen opzetten en als de bevindingen op bepaalde manier
uitkomen, conclusie kunnen trekken dat hypothesen niet bewezen is. Is een
noodzakelijk en minimale vereiste voor een theorie.
Specific
Hoe specifieker een hypothese is, hoe bruikbaarder de theorie wordt. Een
theorie die precieze voorspellingen doet en correcte intervallen kiest, is een
sterke theorie.
Parsimonious (zuinigheid)
Bij gelijke verklarende kracht, de simpelere of spaarzamere de voorkeur over
de complexere.
- Theorie moet een belangrijk of significant fenomeen of sociaal gedrag
bevatten, die explicatie behoeft (belang kan veranderen over tijd).
- Theorie is intern consistent (de hypothesen spreken elkaar niet tegen), is
coherent en uitgebreid.
- Theorie specificeert zijn relevante constructen en hoe deze gemeten worden.
- Theorie is het eens met wat al bekend is over het onderwerp.
- Theorie verklaard de data beter dan reeds bestaande theorieën over hetzelfde
onderwerp.
- Theorie geeft nieuwe inzichten over het onderwerp.
Measurement Research (meetonderzoek)
Onderzoek designed om te toetsen of een gegeven variabele accuraat of valide een
gegeven construct meet. Soms psychometrisch of sociometrisch onderzoek genoemd.
Onderzoeken of twee of meer manieren van meten van hetzelfde construct dezelfde
resultaten oplevert.
Vier functies of doelen van empirisch onderzoek
Discovery Research (ontdekken)
Inductief proces (poging om van observatie naar ontwikkeling hypothesen te gaan)
van dataverzameling om hypothesen te formuleren. Proberen te ontdekken wat
mogelijke oorzaken van constructen kunnen zijn.
, Demonstration Research (aantonen)
Deductief proces (poging om van hypothesen naar observatie te gaan) van
dataverzameling waarvan we hopen dat deze consistent is met een hypothese.
Refutation Research (verwerpen)
Poging om concurrerende hypothesen te verwerpen, laten zien dat alternatieve
verklaringen voor eerdere verklaringen niet valide zijn.
Replication Research
Herhaald onderzoek met verschillende steekproeven of in verschillende settings
om vertrouwen te vergroten in een eerdere demonstration research. De enige
manier op biasen te overkomen.
Independent variable
De maat van het causaal construct.
Dependent variable
De maat van het beïnvloedde construct.
Criteria voor evaluatie sociaal wetenschappelijk onderzoek
Construct Validity
De mate waarin de specifieke variabelen accuraat het beoogde construct reflecteren of
meten. Hoge constructvaliditeit wanneer alle constructen in de hypothese succesvol
gemeten zijn.
Geobserveerde scores zijn opgebouwd uit drie componenten
- Construct van interesse.
- Constructs of desinterest: dingen die je niet wilt meten.
- Random errors.
Maximaliseren
Enige oplossing is het meten van andere variabelen waarvan we denken dat deze
ook het beoogde construct meten, en deze vergelijken met elkaar (dus: elk
construct op meer dan één manier meten).
Multiple operational definitions
Constructvaliditeit het beste te evalueren hiermee, meerdere manieren van meten
en dan vergelijken met elkaar om te kijken of ze hetzelfde meten.
Internal Validity
Verwijst naar de mate waarin een onderzoeksdesign toestaat om causale conclusies te
trekken over het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele.
Hoge interne validiteit wanneer de associaties causaal zijn, laag wanneer alternatieve
verklaringen voor de effecten niet verworpen kunnen worden.
Correlation
Simpelweg dat scores samenhangen, betekend nog geen causaal verband.
Correlatie is noodzakelijk, maar niet voldoende voor causale conclusie.
Correlational fallacy (correlationele valkuil)
Onterecht causaliteit veronderstellen vanuit een simpele associatie tussen twee
variabelen.
Reciprocal causation (wederkerige oorzakelijkheid)
Het is mogelijk dat beide hypothesen waar zijn, en dat ze elkaar veroorzaken in
een gecompliceerd patroon over de tijd.
Selection threat