Samenvatting:
‘Oncologie, handboek
voor verpleegkundigen en
andere hulpverleners’
,Inhoud
Hoofdstuk 1, kanker, diagnostiek en stadiëring ..................................................... 3
Hoofdstuk 2, Oncogenetica.............................................................................................. 7
Hoofdstuk 3, klinisch wetenschappelijk onderzoek ........................................... 10
Hoofdstuk 4, verpleegkundige methodiek ............................................................. 12
Hoofdstuk 5, organisatie van de oncologische zorg ............................................ 14
Hoofdstuk 6, chirurgie ................................................................................................... 16
Hoofdstuk 7, radiotherapie .......................................................................................... 18
Hoofdstuk 8, chemotherapie ....................................................................................... 23
Hoofdstuk 9, hormonale therapie ............................................................................. 31
Hoofdstuk 10, immuno- en targeted therapie ....................................................... 34
Hoofdstuk 11, radionuclidetherapie ........................................................................ 39
Hoofdstuk 12, complementaire en alternatieve behandelingen .................... 41
Hoofdstuk 13, palliatieve zorg .................................................................................... 43
Hoofdstuk 14, bot- en wekedelen oncologie .......................................................... 47
Hoofdstuk 15, dermatologische oncologie ............................................................. 51
Hoofdstuk 16, gastro-intestinale oncologie ........................................................... 56
Hoofdstuk 17, gynaecologische oncologie .............................................................. 71
Hoofdstuk 18, hematologische oncologie ............................................................... 77
Hoofdstuk 19, hoofd-hals oncologie ......................................................................... 90
Hoofdstuk 20, mammacarcinoom ............................................................................. 99
Hoofdstuk 21, neuro-oncologie ................................................................................104
Hoofdstuk 22, pulmonale oncologie .......................................................................109
Hoofdstuk 23, urologische oncologie .....................................................................115
Hoofdstuk 24, leeftijdsspecifieke oncologische zorg ........................................122
Hoofdstuk 25, transculturele en spirituele zorg ................................................123
Bijlage 1: overzicht behandelvormen immunotherapie ..................................124
Bijlage 2 overzicht toepassing small molecules .................................................126
2
,Hoofdstuk 1, kanker, diagnostiek en stadiëring
Epidemiologie; de wetenschap die zich bezighoudt met de studie van de frequentie
en de verbreiding van ziekten in verband met de daaraan ten grondslag liggende
oorzaken. Het doel hiervan is de frequentie van het voorkomen van kanker te
beschrijven en te verklaren.
Etiologie; de leer van ziekte en ziekteoorzaken.
Kanker ontstaat als gevolg van genetische veranderingen in lichaamscellen, die
daardoor veranderen in tumorcellen. Een aantal exogene en endogene factoren
verhogen het risico op kanker, zoals roken, slecht voedingspatroon, onvoldoende
lichamelijke inspanning, overmatig alcoholgebruik en onverstandig zongedrag.
Preventie; het bevorderen van de gezondheid en het voorkomen van ziekmakende
invloeden. Drie vormen van preventie:
1. Primaire preventie; gericht op het voorkomen van het ontstaan van kanker
2. Secundaire preventie; gericht op het zo vroeg mogelijk ontdekken van kanker
en het geven van adequate behandeling
3. Tertiaire preventie; gericht op de gevolgen van de aandoening om deze
zoveel mogelijk te beperken en eventuele tweede tumor te voorkomen.
Exogene factoren zijn onder andere; roken, voeding, bewegen, alcohol, zonnen,
overgewicht, ioniserende straling, beroepsrisico, geneesmiddelen, infecties en het
milieu.
Endogene factoren zijn onder andere; hormonale invloeden, genetische factoren en
gevolg van andere ziekten (bijv. hepatitis, ziekte van Crohn).
Chemopreventie; is de toediening van geneesmiddelen aan bepaalde groepen
personen met als doel de ontwikkeling van kanker te remmen. Het is bedoeld om het
proces in de beginfase van het ontstaan van kanker te beïnvloeden.
Celdeling verschillende fases;
1. DNA-synthesefase of S-fase; in deze fase begint in de celkern een
verdubbeling op te treden van DNA-ketens en ontstaan in elke cel twee
identieke sets chromosomen. De cellen hebben een verhoogd DNA-gehalte.
Hieruit kan men bijvoorbeeld de delingsactiviteit in de tumor afleiding.
2. Delings- of M-fase’ de M-fase is de delingsfase (mitosefase) waarin
daadwerkelijk twee nieuwe cellen ontstaan.
3. G1-fase (tussen de M- en S-fase); de groeifase waarin de pas gevormde
cellen gestaag groeien totdat ze een zekere mate van volwassenheid hebben
bereikt. Hoe lang deze fase duurt, verschilt van weefsel tot weefsel.
4. G2-fase; de groei gaat hier verder totdat de cel een bepaalde mate van
rijpheid heeft verkregen en de kern een dubbele hoeveelheid DNA bevat.
De celcyclus neemt ongeveer 16-24 uur in beslag, waarvan de M-fase 1-2 uur duurt
en de G1-fase de meeste tijd kost.
Kankercelgroei; bij kanker gaat het om een verstoring in de evenwichtssituatie
tussen celgroei en celdood. Voordat een kwaadaardige tumor een zodanige omvang
heeft bereikt dat hij voelbaar of anderszins detecteer baar is, treden doorgaans
ongeveer veertig tumorcelpopulatieverdubbelingen op. Een tumor verdubbeld
zichzelf continue en doet hier even lang over. (van 0,5cm naar 1cm, van 1cm naar
2cm enz.)
3
, Genen; een gen is een deel van het DNA dat voor een specifiek eiwit codeert. Alle
erfelijke informatie moet bij de celdeling aan beide dochtercellen worden
doorgegeven.
Carcino genese; het proces van het ontstaan van kwaadaardige tumoren. Elke
tumorsoort bevat weer een andere set gemuteerde genen. Hoofdrolspelers in het
ontstaan van kanker zijn oncogenen en tumorsuppressorgenen.
Oncogenen; gemuteerde variant van de zogenoemde proto-oncogen. Het proto-
oncogen is dus een normaal gen. Door een mutatie wordt het op een abnormale
manier geactiveerd. Dit betekent dat het eiwit dat wordt gecodeerd door het oncogen
een abnormale activiteit heeft bij de celgroei. (Kan vergeleken worden met gas
geven)
Tumorsuppressorgenen; zij coderen vooreiwitten die een remmende invloed hebben
op de celgroei. Door een mutatie kan het tumorsuppresorgen geïnactiveerd worden
of zelfs geheel vernietigd worden. In activatie va neen tumorsuppresorgen resulteert
in het verdwijnen van een eiwit dat de celgroei remt. (Kan vergeleken worden met
een rem)
Neoplasie; nieuwvorming. Als gevolg van genetische veranderingen kan een
onafhankelijk groeiende tumor ontstaan.
Goedaardige tumor; kenmerkt zich doordat hij over het algemeen niet snel groeit,
goed is ingekapseld en anatomische begrenzingen respecteert. De cellen zijn goed
gedifferentieerd, structuur van het weefsel is duidelijk te herkennen aan herkomst.
Meestal niet dodelijk, tenzij er iets in de verdrukking komt zoals in de schedel.
Kwaadaardige tumor; de groei va neen kwaadaardige tumor is van een geheel
andere orde. De regulatie van de celvermeerdering (proliferatie) en de cel
differentiatie zijn gestoord. Wanneer de tumor in grootte toeneemt, stoort hij zich niet
aan anatomische begrenzingen en groeit infiltratief door de weefsels en de omgeving
heen. De cellen zijn veranderd van structuur ten opzichte van het weefsel van
herkomst en er is veelvormigheid (polymorfie) van de celkernen.
Metastaseren; het losraken van een tumorcel uit de tumor, die zich verspreidt door
het lichaam, zich elders innestelt en ter plaatse een nieuwe tumor gaat vormen van
hetzelfde weefseltype als van de oorspronkelijke tumor.
Drie verschillende typen kanker;
1. Carcinomen; een tumor die ontstaat uit epitheelcellen. Wanneer men spreekt
over een carcinoom wordt daarbij altijd de plaats ervan vermeld (bijv.
mammacarcinoom).
2. Sarcomen; ontstaat uit het steun- en bindweefsel van het lichaam.
Voorbeelden zijn liposarcoom van vetweefsel, osteosarcoom van botweefsel,
chondrosarcoom van kraakbeenweefsel, leiomyosarcoom van glad
spierweefsel.
3. Hematologische maligniteiten; maligniteiten van de bloedbereidende organen
en de lymfeklieren, zoals; verschillende typen leukemie, multipel myeloom
(uitgaande van de plasmacellen in het beenmerg) en maligne lymfoom
(uitgaande van de lymfocyten).
Uitzaaiingen worden het meest gevonden in de goed doorbloedde organen, de
longen en de lever.
4