Inhoudsopgave
H2: Models of Child Development, Psychopathology, and Treatment...................................................2
Chapter summery...............................................................................................................................4
H3: Principles and Practices of Developmental Psychopathology..........................................................5
Chapter Summary...............................................................................................................................8
H4: Classification, Assessment and Diagnosis, and Intervention............................................................9
Chapter Summary............................................................................................................................13
H5: Disorders of Early Childhood..........................................................................................................13
Chapter Summary.............................................................................................................................17
H9: Attention Deficit/Hyperactivity Disorder........................................................................................17
Chapter Summary.............................................................................................................................21
H11: Anxiety Disorders, Obsessive-Compulsive Disorder, and Somatic Symptom disorders................23
Chapter Summary.............................................................................................................................28
H7: Autism Spectrum Disorder.............................................................................................................28
Chapter Summary.............................................................................................................................32
H12: Depressive Disorders, Bipolar Disorders, and Suicidality.............................................................33
Chapter Summary............................................................................................................................39
H13: Eating Disorders...........................................................................................................................40
Chapter Summary.............................................................................................................................45
H14: Substance Related Disorders and Transition to Adult Disorders..................................................46
Chapter Summary.............................................................................................................................49
H8: Maltreatment and Trauma- and Stressor-Related Disorders.........................................................49
Chapter Summary.............................................................................................................................53
H10: Oppositional Defiant Disorder and conduct Disorder..................................................................54
Chapter Summary.............................................................................................................................58
H6: Intellectual Developmental Disorder and Learning Disorders........................................................59
Chapter Summary.............................................................................................................................63
,H2: Models of Child Development, Psychopathology,
and Treatment
1. Dimential models of psychopathology
Dimential models of psychopathology: benadrukt de manieren waarop typische gevoelens,
gedachten en gedrag geleidelijk aan erger worden die vervolgens problemen worden en
gediagnostiseerd kunnen worden. Er is geen scherp onderscheid tussen adjustement (aanpassing) en
maljustment (onaangepastheid?).
Continu/kwantitatief
2. Categorical models of psychopathology
Categorical models of psychopathology: benadrukt discrete en kwalitatieve verschillen in individuele
patronen van emotie, cognitie en gedrag. Er zijn duidelijke verschillen tussen wat normaal is en wat
niet.
Discontinue/kwalitatief
3. Psysiological models
Psysiological models: zegt dat er fysiologische (bijv. genetische, structurele, biologische of
chemische) basis is voor alle psychologische processen en gebeurtenissen. Gericht op de vele
manieren waarop genen, hersenstructuur- en functies en vroege kritieke periodes de ontwikkeling
beïnvloeden.
Connectome: het schema van de neurale verbindingen van de hersenen
Hubs: knooppunten met uitgebreide verbinden naar andere knooppunten
Modules: groepen knooppunten met sterke verbindingen
De toename van hersenverbindingen + pruning en synaptische eliminatie, zorgt voor efficiëntere
verbindingen die voortdurend worden gerenoveerd gedreunde het hele leven.
Neural plasticity: zowel positieve als negatieve ervaringen kunnen de wiringdiagram van het brein
beïnvloeden (blz. 17).
Behavior genetics: de studie van de gecombineerde effecten van genen en omgevingen.
Gene-by-environment effects:
1. Passive correlations: kinderen worden blootgesteld aan omgevingen die door hun
genetisch verwante ouders wordt aangeboden.
2. Active correlation: kinderen selecteren of creëren hun eigen omgeving als functie van
hun genetische achtergrond.
3. Evocative correlations: kinderen ervaren verschillende reacties op hun genetisch
beïnvloede emoties of gedrag.
Gene-by-environment interactions: bepaalde kinderen reageren op verschillende manieren
op bepaalde omgevingen. (blz.18).
Epigenetics: de studie van hoe omgevingsfactoren de genenexpressie beïnvloeden. Gericht op de
activiteit van het gen i.p.v. de aanwezigheid van het gen.
Risk alleles: doen de algemene processen bij veel aandoeningen belemmeren.
common variants: gedeeld door personen met en zonder aandoeningen
rare variants: zowel geërfd als nieuw
Polygenic models: leggen de nadruk op waarschijnlijkheid dat veel genen kleine effecten hebben en
houden rekening met de verschillende soorten genetische variaties en processen die de ontwikkeling
van aandoeningen beïnvloeden.
,Diathesis-stress model: neurologische schade in combinatie met extra stress leidt tot eht ontstaan
van een stoornis.
4. Psychodinamische models
Psychodinamische models: focust op:
1. De impact van onbewuste processen op de typische en atypische
persoonlijkheidsontwikkeling
2. Conflicten tussen processen en structuren van de geest
3. De ontwikkelingsfasen, met verschillende leeftijden die gepaard gaan met kenmerkende
emotionele, intellectuele en sociale uitdagingen
4. Het blijvende effect van succesvolle oplossingen van fase-gerelateerde uitdagingen op latere
resultaten
Fixation-regression model: ‘vastzitten’ in het verleden, stoornissen geworteld in trauma’s tijdens de
vroege kinderjaren.
Hedendaags blijft het zich richten op:
1. Onbewuste, cognitieve, affectieve en motiverende processen
2. Mentale voorstellingen van henzelf, anderen, en relaties
3. Betekenis van individuele ervaringen
4. Perspectief gefocust op het ontstaan van typische en atypische persoonlijkheid en de
psychologische uitdagingen.
Dit model is erg gericht op relaties en kijkt dan ook veel naar de rol van ouders en familieleden.
5. Behavior and cognitive models
Behavior and cognitive models: leggen de nadruk op het waarneembare gedrag van het individu
binnen een specifieke omgeving (Skinner, Bandura).
Omgeving heeft veel effect op ontwikkeling persoonlijkheid en psychopathologie.
Classical conditioning: assiociatief leren: bepaalde prikkels worden gekoppeld aan andere prikkels
wat zorgt voor een respons.
Operant conditioning: gevolgen (negatief of positief) leiden tot verandering (afname of toename) in
het gedrag.
Observational learning: leren door te kijken, te onthouden of te imiteren.
Reinforcement: positieve en negatieve gevolgen leiden tot veranderingen in gedrag.
Psychopathologie komt door verkeerd leren: versterken van ongewenst gedrag, niet beschikbaar zijn,
etc.
6. Humanistic models
Humanistic models: elggen de nadruk op persoonlijke betekenisvolle ervaringen, aangeboren
motivaties voor een gezonde groei en de doelgericht creatie van henzelf.
Werd gezien als ‘overly optimistic’ over het potentieel voor geluk, creativiteit en actualisering.
Positive psychology: richt zich op positieve ervaringen, eigenschappen en instellingen die het welzijn
van het individu, gezin en maatschappij bevorderen.
7. Family models
Family models: de beste manier om de persoonlijkheid en psychopathologie van bepaalde kinderen
te begrijpen, is door de dynamiek van hun specifieke gezin te begrijpen.
,Shared environment: de aspecten van het gezinsleven en de functie die door alle kinderen in het
gezin worden gedeeld. Geen genetische variabelen, maar uitkomst van gedeelde omgeving of
opvoeding.
Non-shared environment: de aspecten van het gezinsleven en de functie die voor elk kind specifiek
en onderscheidend zijn. Zorgt voor verschillen tussen bijv. broers en zussen (verschillend geslacht,
leeftijd en temperament kan zorgen voor verschillende soorten opvoeding, genegenheid en
materiële voordelen).
Naast familie- of systeemspecifieke behandelingen, kunnen family treatments psychodynamisch,
gedragsmatig of cognitief georiënteerd zijn.
8. Social cultural models
Social cultural models: benadrukken het belang van sociale context, met inbegrip van het geslacht,
ras, etniciteit en SES in de ontwikkeling en de behandeling van de pscychopathologie.
Om te zien hoe cultuur invloed heeft op de djustment en maljustment moet worden gekeken naar
zowel cross-culturele variabelen als met variabelen binnen de cultuur.
Ecological models: legt de nadruk op de directe omgeving of ‘behavior
settings’ waarin kinderen opgroeien (huizen, klaslokalen, buurten,
gemeenschappen, etc.).
Model van Elder (nadruk op breder perspectief dat rekening houdt met
de invloed van tijd en geschiedenis op de ontwikkeling van kinderen):
1. Kinderen ontwikkelen zich binnen de sociale voorzieningen van
een bepaald moment
2. Deze voorzieningen worden veranderd door gebeurtenissen en
trends
3. De ontwikkeling van individuen verandert de geschiedenis
4. Culturen zijn zinnig voor de manier waarop ze zich ontwikkelen
Birth cohort: mensen die in een bepaalde historische periode zijn
geboren en die belangrijke ervaringen en gebeurtenissen delen. Bijv.
geboren tijdens The Great Depression, babyboomers, Generation X, Generation Y en millenials.
Chapter summery
Theoretical models of development, psychopathology, and treatment help organize clinical
observations, direct research efforts, and design treatment programs.
Dimensional models of psychopathology emphasize the gradual transition from the typical
range of feelings, thoughts, and behaviors to clinically significant problems.
Categorical models of psychopathology emphasize differences between distinct patterns of
emotion, cognition, and behavior that are within the typical range and those that define
clinical disorders.
Physiological models emphasize the roles of genetics, biological factors (such as brain
structure and function), and chemical processes. Increasingly complex models that highlight
the combined effects of genes and environments are the focus of much contemporary
research, including studies of behavior genetics and epigenetics.
Psychological models, such as the psychodynamic, cognitive-behavioral, humanistic, and
family models, emphasize intrapersonal and interpersonal factors in the development,
course, and treatment of psychopathology.
, Sociocultural models emphasize the importance of the social context, including gender, race,
ethnicity, and socioeconomic status, in the development, course, and treatment of
psychopathology.
H3: Principles and Practices of Developmental
Psychopathology
Het begrijpen van de stoornissen van kinderen als delay (vertraging), fixatie of deviance (afwijking)
benadrukt de moeilijkheden van een bepaald kind op een bepaald moment en geeft ons een manier
van denken over het verband tussen een typische en een atypische ontwikkeling.
De kinderpsychopathologie komt niet ineens of uit het niets tevoorschijn, maar ontvouwt zich in de
loop van de tijd.
Developmental pathways: trajecten die een weerspiegeling zijn van de aanpassing van kinderen,
maladaptatie, of beide in de context van groei en verandering gedurende een leven. Hierbij moeten
we rekening houden met de manieren waarop adaptation of malaptation op een eerder tijdstip
aansluit op een adaptation of malaptation op een later tijdstip.
Broad pathways omvatten grote, doelgerichte patronen van gevoelens, gedachten en gedrag
(bijv. bereiken van academisch succes of algemeen welzijn).
Narrow pathways: omvatten specifieke doelen (bijv. viool leren spelen of
het onderhouden van een lange afstandsvriendschap).
, Equifinality: developmental pathways waarbij een
verschillend begin en verschillende omstandigheden tot
vergelijkbare resultaten leiden. (bijv. three children all
begin with the same set of circumstances, perhaps
involving maternal psychopathology and severe economic
disadvantage. One child may struggle and manage to just
get by; another may surpass all expectations; and the last
may fail in school, in relationships, and in the job market).
Multifinality: developmental pathways waarbij een
vergelijkbaar begin en vergelijkbare omstandigheden tot
verschillende uitkomsten leiden. (bijv. one child may fall
behind in school and experience repeated academic
failures. Another may be part of a family that is
disengaged and hostile. Still another may have a genetic
vulnerability to mood disorder).
Developmental pathways:
1. Verandering is op vele punten mogelijk
2. Verandering wordt beperkt of mogelijk gemaakt
door eerdere aanpassingen (adaptations).
Detours: gebeurtenissen of knooppunten die de weg wijzen (bijv. nieuwe school).
Roadblocks: gebeurtenissen of reacties die positieve trajecten afsluiten of vertragen (bijv.
tienerzwangerschap).
Off-ramps: plaatsen waar kinderen een positief traject verlaten.
Het is belangrijk om te begrijpen dat genen, omgevingen en de ontwikkeling zelf allemaal bijdragen
aan adaptieve en maladaptieve pathways.
Coherence: weerspiegelt de logische en betekenisvolle verbanden tussen vroege
ontwikkelingsvariabelen en latere uitkomsten.
Competence: het effectief functioneren tot relevante leeftijd gerelateerde taken en kwesties
(vaardigheden en talenten van een kind, overtuigingen over zijn of haar effectiviteit,
persoonlijkheidskenmerken en prestaties).
Alle kinderen hebben verschillende domains of competence met bepaalde vaardigheden en
prestaties, gecombineerd met gebieden van incompetentie die een gebrek aan vaardigheid of
prestatie met zich mee brengen.
Een arena of comfort biedt een context voor een individu om te ontspannen, zodat stressvolle
veranderingen/ervaringen op een ander gebied kunnen worden verdragen of beheerst.
Drie domains of competence jonge schoolgaande kinderen: academische prestaties,
gedragscompetentie en sociale competentie. Bij de adolescentie komen hier romantische
competentie en beroepscompetentie bij.
The core competencies model:
1. Een positief zelfbeeld
2. Zelfcontrole
3. Skills op het gebied van besluitvorming
4. Een moreel geloofssysteem
5. Sociale connecties
