Mens zijn.
1a1. Je kunt de wetenschap psychologie typeren aan de hand van het object en
de methoden en theorieën.
Object: psychologie is een wetenschap waarbij zowel het gedrag van mensen
wordt bestudeerd als de gevoelens en gedachten die mensen hebben bij het
ervaren van hun gedrag en de omstandigheden waarin dat plaatsvindt.
Methoden:
1. Verklarende methode: de objectiviteit en controleerbaarheid van de
kennisverwerving wordt centraal gesteld. Kennis moet verkregen worden door
objectieve verbanden aan te tonen en door algemeen geldende wetten te
formuleren. Gedrag wordt opgedeeld in kleine delen wat meetbaar is. Wordt
ook wel de ‘harde kant’ binnen de psychologie genoemd. Mensen zijn meer
dan alleen onderdelen.
2. Verstehende (begrijpend) methode: een methodische benadering waar
uitgegaan wordt van mensen als complexe gehelen. Je kruipt in de huid van
een ander om erachter te komen wat iemand motiveert of emotioneert.
3. Hermeneutische methode: de methode die uitgaat van theorie geladen
waarneming. Niet zozeer het waarnemen, maar interpreteren staat centraal.
Dit gebeurt uit eerder opgedane kennis. Zo komt iemand tot het begrijpen van
het gedrag van mensen. Het is goed om de verschillende mensbeelden en
methoden te gebruiken om inzichten te verschaffen.
Theorieën: theorieën zijn te typeren als referentiekaders van waaruit
psychologen te werk gaan. Ze bieden interpretaties waarmee verschijnselen
bekeken en verhelderd worden. Hierin kent de psychologie een grote diversiteit.
Zo bestaan er theorieën over specifieke onderwerpen (jaloezie bij pubers).
Omdat er binnen de psychologie geen theoretische overeenstemming is, heeft
dit tot gevolg dat eenzelfde verschijnsel vanuit meerdere theorieën verschillend
beschreven en verklaard wordt. Theorieën kunnen komen en gaan.
Wetenschappelijke theorieën vervullen 3 functies.
1a2. Je weet wat theorieën zijn en welke functies ze hebben.
Systematiserende of ordende functie: deze functie van theorieën vindt allereerst
plaats op het niveau van beschrijving, anders geformuleerd: de eerste stap is een
systematische weergave van wat er wordt waargenomen.
Verklaren en voorspellen: stel een onderzoek wordt gedaan of mensen in
specifieke situaties extreem gehoorzaam zijn, dan kunnen de resultaten
verklaard worden door aan te geven dat ze in specifieke omstandigheden bereikt
worden. De gehoorzame persoon moet bijvoorbeeld extreem afhankelijk zijn van
de opdrachtgever. Op grond daarvan kan voorspeld worden dat in een
experiment waarin de proefpersonen minder afhankelijk zijn, zij ook minder
gehoorzaam zullen zijn.
Heuristische: hiermee wordt aangegeven dat op grond van het inzicht dat de
theorie heeft opgeleverd nieuwe voorspellingen gedaan kunnen worden. Met
nieuwe wordt hier bedoeld: ‘Hé, daar had ik nog niet aan gedacht.’
1a3. Je weet hoe je theorieën kunt indelen op mechanistisch, personalistisch en
organistisch niveau en welke mensbeelden daarbij horen.
, Een mensbeeld kent 2 aspecten:
1. Een beschrijving van de kenmerkende eigenschappen (de bodem van het
menselijk bestaan).
2. Een verwijzing hoe mensen behoren te zijn (het zogenaamde doelbeeld).
Het mechanische mensbeeld: als we de mens als een mechanisme opvatten, dat
betekent dit dat hij is samengesteld uit afzonderlijke delen. In deze visie bewaren
de onderdelen hun afzonderlijke eigenschappen, ook al zijn ze deel van een
groter geheel. Mensen worden beschreven als mechanieken die door externe
krachten worden voortbewogen. De mechanistische visie houdt in dat dele van
mensen zelfstandig bestuurd kunnen worden. Het betekent ook dat mensen
bestudeerd kunnen worden los van de sociale of materiële omgeving waarin ze
functioneren. Het mechanistische mensbeeld heeft 4 implicaties.
1. Er wordt geen principieel onderscheid gemaakt tussen dieren en mensen.
Beiden worden opgevat als machines, waarbij de mens hooguit ingewikkelder
is.
2. Het verklaringsmodel dat wordt gebruikt als lineair causaal. Dat betekent dat
er een oorzaak (of oorzaken) voor gedrag wordt gezocht (causaal) en dat het
verband tussen oorzaak en gedrag een rechtlijnig (lineair) is. A veroorzaakt B.
3. Er wordt van uitgegaan dat als alle onderdelen bekend zijn, we het geheel
kennen. Als we alle stofjes in en onderdelen van onze hersenen zouden
kennen, dan zouden we ook weten hoe we al geheel functioneren. In deze
visie is het geheel gelijk aan de som der delen.
4. Mensen en onderdelen van mensen kunnen zelfstandig bestudeerd worden
zonder daarbij rekening te houden met de omgeving waarin zij verkeren.
Het organistische mensbeeld: hier worden mensen opgevat als groeiende
organismen, als één geheel. Er vindt geen opdeling plaats. Het organisme kent
een interne dynamiek: de onderdelen beïnvloeden elkaar en zijn niet los van
elkaar te zien. Het is geen ‘statisch maaksel’ (zoals een machine), maar een
‘levend groeisel’. Naast de interne dynamiek veronderstelt het organistisch
mensbeeld ook een externe dynamiek. Het organisme staat in wisselwerking met
zijn omgeving. Het wordt beïnvloed door de omgeving en beïnvloed deze.
Daarom is het niet zinvol om gedrag te bestuderen zonder rekening te houden
met de sociale en materiële omgeving. Het organistische mensbeeld heeft 4
implicaties.
1. Er worden ook vergelijkingen getrokken tussen mensen en dieren. Beiden zijn
organismen die in wisselwerking staan met hun omgeving. Er wordt uitgegaan
van 1 verschil: mensen hebben een sociale of culturele omgeving, die bij
dieren ontbreekt.
2. Het verklaringsmodel dat wordt gebruikt is circulair causaal. Dit betekent dat
er niet van uit wordt gegaan dat er eenduidige relaties zijn tussen een
oorzaak en een gevolg. Er is juist sprake van een wisselwerking: A
veroorzaakt mede B en B veroorzaakt mede A.
3. Er wordt uitgegaan van de stelling dat het geheel meer is dan de som der
delen. Een organisme is principieel meer dan een optelsom van spieren,
zenuwbanen, organen, enzovoorts.
4. Mensen zijn niet los van hun omgeving te bestuderen. En delen van mensen
zijn niet los van geheel te bestuderen.
Het personalistische mensbeeld: in deze visie wordt het unieke karakter van
mensen binnen de levende natuur benadrukt. Mensen leiden niet alleen een
biologisch, maar ook een cultureel leven. Zij worden niet alleen beïnvloed door
, de cultuur, maar scheppen zelf cultuur. Dat de mens zelf zijn wereld schept,
betekent ook zeggen dat hij zin of betekenis verleent aan de wereld. Thema’s als
geloof en spiritualiteit horen in dit mensbeeld thuis. Ook deze zien mensen vooral
als één geheel dat niet alleen in wisselwerking staat met de omgeving, maar er
mede vorm aan geeft. Deze visie benadrukt juist het verschil tussen mensen en
dieren. Bij mensen staat het doelgericht handelen centraal. Omdat zij zich de
toekomst kunnen voorstellen, zijn ze ook gemotiveerd om iets in de toekomst te
bereiken. Dit wordt gezien als een essentieel verschil met dieren. Het
personalistische mensbeeld heeft 3 implicaties.
1. Mensen moeten als mens bestudeerd worden. Vergelijkingen met dieren
schieten tekort, omdat deze geen cultureel leven kennen. Kennis uit
dierexperimenten wordt als ontoereikend gezien.
2. Mensen moeten als één geheel bestudeerd worden: het ‘opknippen’ van de
mens in afzonderlijke te bestuderen deeltjes wordt afgewezen. Dit standpunt
komt overeen met het organistisch denken.
3. Mensen handelen doelgericht, hun gedrag heeft ‘zin’ en juist die zingeving
moet bestudeerd worden. Daarnaast zijn mensen zelf (in ieder geval
gedeeltelijk) verantwoordelijk voor hun gedrag. Zij zijn geen willoze
speelballen die geheel afhankelijk zijn van sociale omstandigheden of erfelijke
aanleg.
1a4. Je weet wat de algemene systeemtheorie inhoudt.
Deze theorie biedt een overkoepelend kader waarbinnen zowel verschillende
wetenschappen als de uiteenlopende inrichten uit al deze wetenschappen hun
plaats krijgen. De algemene systeemtheorie wordt een metatheorie genoemd,
dat wil zeggen een theorie over theorieën. Uitgangspunten:
1. Binnen de algemene systeemtheorie wordt de werkelijkheid onderscheiden in
een aantal lagen. Deze lagen zijn hiërarchisch geordend, men spreekt van
hiërarchische niveaus. De niveaus gaan van simpel naar complex.
2. Elke hiërarchisch niveau wordt opgevat als een systeem met als kenmerk dat het
zichzelf in stand houdt. Dit doet het systeem door het interne en externe
evenwicht te handhaven. Een systeem staat in contact met zijn omgeving en
wisselt er materiaal, energie of informatie mee uit. Men spreekt daarom van open
systemen. Deze manier van denken heeft overeenkomsten met het organistische
mensbeeld.
3. Een hiërarchisch hoger niveau is complexer van aard dan het
niveau eronder. Een hoger niveau omvat kenmerken van het
lagere niveau, maar heeft tevens iets specifieks dat daar niet toe
te herleiden is. Ook in de algemene systeemtheorie geldt het
uitgangspunt: het geheel is meer dan de som der delen.
4. Geen enkel niveau is te herleiden tot de niveaus eronder en dit
geldt ook andersom: geen enkel niveau is te herleiden tot de
niveaus die hoger in de hiërarchie staan. Elk niveau kent zijn
eigen wetenschappelijke benadering en discipline waarin de
verschijnselen en wetten worden bestudeerd die voor dat niveau
specifiek zijn.
5. In de afbeelding is een donker vlak om het niveau persoon,
beleving en gedrag. Dit is het niveau waarmee de psychologie
zich voornamelijk bezighoudt. Uit het schema is af te leiden dat
een persoon zowel het hoogste niveau van de biologische
, hiërarchie is als het laagste niveau van de sociale hiërarchie. Dit is een correct
model van de werkelijkheid, want de mens is zowel een biologisch organisme als
een symbolisch wezen. Dit hangt samen met de methoden in de
wetenschapsbeoefening: de mens als sociaal en symbolisch wezen wordt vooral
begrijpend (verstehend) bestudeerd, de mens als biologisch wezen wordt vooral
verklarend bestudeerd.
1b1. Je kent de belangrijkste basisuitgangspunten, de hoofdlijnen uit de
geschiedenis, en het mensbeeld van het behaviorisme.
Basisuitgangspunten/mensbeeld:
1. Wetenschapsfilosofische opvatting m.b.t. objectiviteit.
2. Mens-dier: mensen kunnen bestudeerd worden als dieren.
3. Leerprocessen: mensen zijn programmeerbare wezens.
4. Tabula rasa: onbeschreven blad.
5. Reductie: complex = optelsom.
Hoofdlijnen uit de geschiedenis: John Watson (1878-1958). 1913: Psychology as
the Behaviorist views it. Gedrag is reactie (respons R) op een prikkeling of
signaal (stimulus S) van buitenaf. Gedrag geleerd volgens S-R-koppelingen =
reflex. Gaat uit van leerprincipe klassieke conditionering. Gedrag opknippen in
oorzaak = s en reactie = r is een mechanistische opvatting. Watson streeft
praktische oefeningen na, ziet geen principieel verschil tussen dieren en mensen,
stelt leerprocessen centraal bij verklaren van gedrag. Hij was tegen onderzoeken
van bewustzijn van de mens. Dit is subjectief gedrag en leidt niet tot objectief
gedrag. * Begin van psychologie; splitsing tussen psychologen die
theorievorming centraal stelden en psychologen die praktische toepassingen
centraal stelden. Amerikaanse psychologen gericht op theorieontwikkeling over
leerprocessen. Begrip Neobehaviorisme ontstaat: wordt uitgegaan van de
opvatting dat gedrag (R) afhankelijk is van de stimulus uit omgeving (S) en van
condities van organisme (O). Interveniërende variabele wordt geïntroduceerd:
variabele tussen stimulus en respons in: angst, motivatie, lichamelijke
vermoeidheid. Wel: wetenschap = controleerbare feiten, geen interpretaties
zoals psychoanalyse.
1c1. Je kunt de volgende typen leerprocessen omschrijven en in voorbeelden
herkennen: habituatie, klassieke conditionering, operante conditionering en
daarvan afgeleide leerwetten en model‐leren.
Habituatie: heb je niet zo veel aan in het sociale werk. Is bijvoorbeeld mensen die
naast het spoor wonen, horen na een tijd de trein niet meer. Prikkels worden
onderdrukt.
Klassieke conditionering: is een hele eenvoudige manier van leren. Ons gedrag
wordt bepaald door reflexen. Hoe leren we nieuw gedrag? Er komt een prikkel bij
die dezelfde reactie oproept. Als dit lang genoeg aanhoudt, verdwijnt het oude
gedrag.
1. O.S. à O.R.: jeuk leidt tot krabben.
2. O.S. + N.S. à O.R.: ook bij vrolijk gedrag beginnen met krabben.
3. C.S à C.R.: elke keer als je vrolijk bent, ga je automatisch krabben.
Operante conditionering: psychologische benadering op basis van beloning en
straf, die in wezen het uitgangspunt van elke honden-opvoedingsmethode is.
Actie/gevolg op respons: Bij een prettige consequentie Bij een onprettige consequentie
heet dat: heet dat:
Consequentie toedienen Positieve beloning = prettig. Positieve straf = onprettig.