Domein A. Vaardigheden.
Subdomein A1: Informatievaardigheden.
1.1 De betrouwbaarheid en representativiteit van bronnen:
Informatiebronnen vaststellen door na te gaan waar deze bronnen vandaan komen:
Wie is de schrijver, welk doel, identiteit schrijver?
Op welke manier is info verzameld? Selectiecriteria (dichtbij, actueel, grote groepen) en referentiekader?
Hoe zijn gegevens weergegeven? (betrouwbaarheid; zijn de gegevens in de bron feitelijk juist)
Criteria voor objectieve journalistiek:
- Hoor en wederhoor
- Scheiding mening en feiten
- Juiste weergave van feiten (citaten)
- Bronnen controleren
Subdomein A2: Concept contextbenadering.
Zie syllabus.
Subdomein A3: Onderzoekvaardigheden.
3.1 Betrouwbaarheid, validiteit en representativiteit.
Oordeel over een onderzoek: over de betrouwbaarheid (de mate waarin een meting onafhankelijk is van
toeval en vrij van willekeurige meetfouten), validiteit (de onderzoeker meet wat hij wil weten) en
representativiteit (steekproef is een dwarsdoorsnede van de totale onderzoekspopulatie).
Hierbij kan hij de onderzoeksresultaten interpreteren en evalueren op basis van gehanteerde meetmethoden.
3.2 Hypotheses, stelling, onderzoeksvraag, variabelen, correlatie, causaliteit.
Hypothese = een toetsbare veronderstelling over de werkelijkheid. Als …. dan …….
Variabelen = afhankelijk (gevolg) en onafhankelijk (oorzakelijk) deze operationaliseren = meetbaar maken
variabelen (bv in hoofd- kernconcepten)
Correlatie = mate van samenhang tussen variabelen.
Causaal verband = oorzaak gevolg verband tussen variabelen.
- Interveniërende variabelen = variabelen die het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele
beïnvloedt.
Domein B. Vorming
Subdomein B1. Socialisatie.
4.1 Socialisatie + acculturatie.
Socialisatie = Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving
waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met
anderen.
Cultuur is tijds- en plaatsgebonden.
- Cultuur is dynamisch van karakter omdat ze onder veranderen o.a. onder invloed van gewijzigde
omstandigheden.
Mensen in diverse levensfasen verwerven kennis, vaardigheden, waarden, normen, opvattingen en
gedragspatronen in de groepen waar men toe behoort door het overnemen van deze zaken vindt
cultuuroverdracht plaats.
- Gebeurt soms door bewuste en bedoelde processen, maar vaak gebeurt dit op onbewust.
- Aanpassen van individu aan cultuur. Individu maakt zelf keuzes waardoor cultuur kan veranderen
Socialisatie is ook cultuurverwerving, draagt socialisatie bij aan cultuurverandering.
Mensen internaliseren de cultuur = waarden + normen worden vanzelfsprekend.
Stereotypen: vaststaande beelden, generalisaties en veronderstellingen over een groep mensen
Vooroordelen: meningen over een groep mensen, niet gebaseerd op feiten.
Socialisatie verschilt naar milieu waarin je opgroeit:
- Economische kapitaal
- Sociaal kapitaal
- Cultureel kapitaal
Sociale verschillen werken vaak door in socialisatie: kinderen hoogopgeleiden studeren langer door etc.
Maatschappelijke positie wordt ook bepaald door land of regio waar iemand vandaan komt, taalgroep,
generatie, opleiding of sekse waar iemand toe behoort.