Anatomie & fysiologie
Inhoud
Hoofdstuk 7; Spijsverteringsstelsel.........................................................................................................3
7.1 Voedingsstoffen............................................................................................................................3
7.2 Spijsverteringskanaal....................................................................................................................4
7.3 Spijsverteringsklieren en galwegen..............................................................................................9
7.4 Peritoneum (buikvlies)................................................................................................................11
Hoofdstuk 8; Urinewegstelsel...............................................................................................................11
8.1 Nieren (renes).............................................................................................................................12
8.2 Urine...........................................................................................................................................13
8.3 Transport, opslag en verwijdering van urine..............................................................................14
8.4 Mictie (urinelozing).....................................................................................................................14
Hoofdstuk 9; Ademhalingsstelsel.........................................................................................................15
9.1 Luchtwegen................................................................................................................................15
9.2 Gaswisseling...............................................................................................................................17
9.3 Ademhalingsbewegingen............................................................................................................18
9.4 Longfunctie.................................................................................................................................19
Hoofdstuk 11; Hormonale stelsel.........................................................................................................20
11.1 Algemene werking van hormonen............................................................................................20
11.2 Het hypothalamus-hypofysesysteem........................................................................................21
11.3 Hypofyse: bestaat uit twee delen:............................................................................................21
11.4 Pijnappelklier (glandula pinealis, epiphysis cerebri, epifyse)....................................................22
11.5 Schildklier (glandula thyroidea)................................................................................................22
11.6 Bijschildklieren (vier glandulae parathyroidea)........................................................................22
11.7 Eilandjes van Langerhans..........................................................................................................22
11.8 Bijnieren (glandula suprarenalis)..............................................................................................22
11.9 Geslachtsklieren (gonade): ovaria en testes.............................................................................23
11.10 Weefselhormonen..................................................................................................................23
Hoofdstuk 12; Zenuwstelsel.................................................................................................................24
12.1 Algemene functies....................................................................................................................24
12.2 Algemene werking....................................................................................................................24
12.3 Indelingen.................................................................................................................................24
12.4 Zenuwweefsel...........................................................................................................................25
12.11 Vegetatieve, autonomie of onwillekeurige zenuwstelsel.......................................................26
,
,Hoofdstuk 7; Spijsverteringsstelsel
De functie van het spijsverteringsstelsel is het voedsel verteren. Dit betekent dat het
voedsel bewerkt wordt, zodat de voedingsstoffen die in het voedsel zitten in het
bloed kunnen worden opgenomen.
7.1 Voedingsstoffen
Voedingsstoffen zijn opgebouwd uit:
- Organische moleculen zijn gemaakt in of door levende organismen;
- Anorganische moleculen hebben de oorsprong in de niet-levende natuur.
Ons voedsel bestaat uit zes verschillende voedingsstoffen:
1. Koolhydraten (suikers)
Functie brandstof en ze worden gebruikt voor de aanmaak van belangrijke
organische verbindingen.
Koolhydraten bestaan uit ringvormige moleculen met zes of vijf koolstofatomen.
- Monosachariden één ringvormige molecuul die via de poriën in de
celmembraan de cel in diffunderen (glucose, fructose, galactose, ribose).
- Disachariden koolhydraten, opgebouwd uit twee monosachariden.
Disachariden worden in het spijsverteringskanaal gesplitst in de
monosachariden waaruit ze bestaan (maltose, lactose/melksuiker, sacharose).
- Polysachariden koolhydraten, opgebouwd uit veel monosachariden.
Plantaardige polysachariden = zetmeel en cellulose (vezels).
Dierlijke polysacharide = glycogeen (dient als glucoseopslag).
Polysachariden en disachariden worden tijdens de spijsvertering tot monosachariden
afgebroken. Dit gebeurt mechanisch (kauwen) en chemisch (enzymen):
- Amylase knipt de zetmeelketen in disachariden (maltose).
- Maltase splitst de maltosemoleculen in twee glucosemoleculen.
- Lactase splitst lactose in glucose en galactose.
- Sacharase splitst sacharose in glucose en fructose.
2. Lipiden (vetten / vetachtige stoffen zijn niet in water oplosbaar)
Functie brandstof, energiereserve (vetweefsel), bouwstof, oplosmiddel voor
bepaalde vitaminen en als elektrische isolatie rondom zenuwceluitlopers.
- Triglyceriden (één molecuul glycerol + drie vetzuurmoleculen)
Verzadigde vetzuren = geen dubbele binding in structuurformule, vaste fase
bij kamertemperatuur (vetten), dierlijke vetten.
Onverzadigde vetzuren = dubbele binding in structuurformule, vloeibare fase
bij kamertemperatuur (oliën), plantaardige vetten.
- Fosfolipiden (glycerol + vetzuurmoleculen + fosfaatmolecuul) aan de ene
kant zitten vetzuren (hydrofoob) en aan de andere kant een fosfaatmolecuul
(hydrofiel). Celmembranen bestaan uit een dubbele laag fosfolipiden.
- Steroïden (ringstructuur) cholesterol vormt een belangrijk bestanddeel van
celmembranen. Sommige hormonen zijn steroïden.
Lipiden worden in het spijsverteringskanaal afgebroken tot glycerol en vetzuren door
het enzym lipase.
, 3. Proteïnen (eiwitten, ketens van aan elkaar gekoppelde aminozuren, de
koppeling tussen twee aminozuren heet peptidebinding)
Functie bouwstof (structuureiwitten), enzymen (reactieversnellers), transport
(transporteiwitten), signaalwerking (receptoreiwitten), spierwerking (samentrekking
door actine en myosine), afweer (antistoffen), hormonale werking (hormonen),
bloedstolling (stollingsfactoren), werking van het zenuwstelsel (de overdracht van
impulsen verloopt via neurotransmitters en neuroreceptoren) en energiebron.
- Dipeptiden twee aan elkaar gekoppelde aminozuren.
- Kleine polypeptiden eiwitten met minder dan duizend aminozuren.
- Grote polypeptiden eiwitten met duizend tot tienduizend aminozuren.
- Niet-essentiële aminozuren (12) eiwitten die het lichaam zelf maakt.
- Essentiële aminozuren (8) eiwitten die in het voedsel moeten zitten.
Bij de eiwitvertering worden de peptidebindingen verbroken door de enzymen
(proteasen) dipeptidase, pepsine en trypsine.
4. Mineralen (onmisbare anorganische bestanddelen van het voedsel)
- Zouten zijn verantwoordelijk voor de kristalloïd-osmotische druk van het
bloed en van het weefselvocht. Opgeloste zouten in het bloed worden
elektrolyten genoemd.
- Spoorelementen (metalen) chemische elementen die meestal in veel
kleinere hoeveelheden nodig zijn dan elektrolyten.
5. Vitaminen (organische verbindingen die in vrij kleine hoeveelheden onmisbaar
zijn voor de enzymsystemen in de celstofwisseling)
- In water oplosbare vitaminen kunnen in het bloed worden opgenomen,
omdat ze opgelost zijn in water (vitamine B en C).
- In vet oplosbare vitaminen vitaminen lossen op in vet en komen samen
met het vetdeeltje in het bloed terecht (vitamine A, D, E en K).
6. Water
Functie bouwstof, oplosmiddel, transportmedium en warmtebuffer.
Uitdroging (dehydratie) treedt op als de vochtbalans is verstoord.
7.2 Spijsverteringskanaal
Functies van het spijsverteringsstelsel:
1. Opname van voedsel uit het uitwendige milieu (eten en drinken).
2. Mechanische verkleining en menging van het voedsel (kauwen en kneden).
3. Chemische bewerking door enzymen (vertering).
4. Vervoer van voedsel door het spijsverteringskanaal (peristaltiek).
5. Overdracht van de voedingsstoffen aan het bloed (resorptie).
6. Uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen (ontlasting).
De wand van het spijsverteringskanaal bestaat van binnen naar buiten vanuit het
lumen gezien uit:
1. Mucosa (slijmvlies) epitheel laag die aan het lumen grenst. Tussen de
epitheelcellen zitten veel slijm producerende cellen en op sommige plaatsen
zijn er kliercellen en/of afvoerbuizen van klieren die spijsverteringssappen
afscheiden. Het slijm dient als glijmiddel voor het voedseltransport en
beschermt de wand tegen de chemische inwerking van spijsverteringssappen.