Jurisprudentie Pensioen- en Sociale Zekerheidsrecht 2020-2021
1. Jurisprudentie Sociale Zekerheidsrecht
HR 24 november 1997 (Groen/Schoevers)
HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (nuancering Groen/Schoevers)
HR 13 juli 2007 ECLI:NL:HR:2007:BA6231 (STR/PGGM)
CRvB 24 november 2014, USZ 2014/413
CRvB 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3469 (verwijtbare werkloosheid)
HR 22 januari 1982 (Chemlal/Jaarbeurs)
HR 13 december 1991 (Goldsteen/Roeland)
HR 8 oktober 2004 (Vixia/Gerrits)
HR 27 juni 2008, NJ 2016/216 (Mak/SGBO)
HR 30 september 2018, ECLI:NL:HR:2011:BQ8134 (Kummeling/Oskam)
2. Jurisprudentie Pensioenrecht uit jurisprudentiereader
Hof Den Bosch 15 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5229 (MSD, pensioenbegrippen
en wijziging)
Hof Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1849 (Booking, verplichte
deelneming?)
Hof Amsterdam 4 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:550 (Mercurius, korting)
Hof Amsterdam 12 juni 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW8050 (Delta Lloyd, wijziging)
Hof Arnhem-Leeuwarden 18 februari 2014 ECLI:NL:GHARL:2014:1214 (Aegon wijziging)
Hof Den Haag 16 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:231 (Grindacc, wijziging)
Hof Den Haag 1 mei 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:958 (PMT, zorgplicht)
3. Jurisprudentie Pensioenrecht voorkomend in de HC sheets 2020
HR 2 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:300 (Bovag/PMT)
HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2375 (GOM/BPF Schoonmaak)
HR 20 februari 2004 (DSM/Fox)
HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678 (Cao Bouwnijverheid)
HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0566, (ECN/Omen)
HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570 (CZ-arrest)
HR 26 juni 1998 (Van der Lely/Taxi Hofman)
HR 11 juni 2008 (Stoof/Mammoet)
CRvB 14 februari 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:491 (AOW, leeftijd omhoog)
1. Jurisprudentie Sociale Zekerheidsrecht
HR 24 november 1997 (Groen/Schoevers) AA 20
Groen verrichte onderwijswerkzaamheden bij Schoevers. Schoevers betaalde op verzoek van
Groen maandelijks naar factuur aan NV. Er waren geen inhoudingen of
arbeidsvoorwaardenregeling. Is dit een arbeidsovereenkomst of opdrachtovereenkomst?
HR: Indien partijen een overeenkomst sluiten die strekt tot het verrichten van werk tegen
betaling, kan deze op verschillende manieren worden ingericht. Dat wat tussen hen heeft te
gelden wordt bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond,
mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering
hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Ook in geval van overeenkomst van
opdracht is de opdrachtgever bevoegd om aanwijzingen te geven (zoals bij een
gezagsverhouding). Er was dus geen sprake van een arbeidsovereenkomst tussen Groen en
Schoevers (r.o. 3.4-3.5).
, HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (nuancering Groen/Schoevers)
Een IOAW-uitkeringsgerechtigde vrouw werkte in het kader van haar re-integratie op grond van
een plaatsingsovereenkomst bij de gemeente Amsterdam op een zogeheten participatieplaats. Zij
stelde zich op het standpunt dat zij dezelfde werkzaamheden verrichtte als uitzendkrachten en dat
er daarmee sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst.
In de praktijk was aan de hand van Groen/Schoevers bij de beoordeling of sprake is van een
arbeidsovereenkomst (mede) van belang of partijen hebben bedoeld een arbeidsovereenkomst te
sluiten.
De HR zegt nu dat bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst (slechts) moet
worden nagegaan of de inhoud van de overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van
de arbeidsovereenkomst uit art. 7:610 BW. Daarbij is niet van belang of partijen het sluiten van
een arbeidsovereenkomst hebben beoogd (r.o. 3.2.2).
De hiervoor bedoelde kwalificatie van een overeenkomst moet (evenwel) worden onderscheiden
van de – daaraan voorafgaande – vraag welke rechten en verplichtingen (inhoud) partijen zijn
overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf en
daarbij kunnen de partijbedoelingen dus wél een rol spelen. Nadat de rechter met behulp van die
maatstaf de overeengekomen rechten en verplichtingen heeft vastgesteld (uitleg), kan hij
beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie)
(r.o. 3.2.3).
HR 13 juli 2007 ECLI:NL:HR:2007:BA6231 (STR/PGGM) AA 41
Verzet van Stichting Thuiszorg Rotterdam tegen het dwangbevel van (bedrijfstak)pensioenfonds
PGGM overeenkomstig art. 21 Wet verplichte deelneming m.b.t. premienota voor een algemeen
directeur van de stichting, die zijn werkzaamheden verricht op grond van een
managementovereenkomst. Partijen wilden een managementovereenkomst aangaan tussen de
opdrachtgever en de opdrachtnemer, maar er was feitelijk sprake van een arbeidsovereenkomst.
Dit omdat er voldaan is aan de criteria uit het arrest HR Groen/Schroevers: het persoonlijk
verrichten van de arbeid, de gezagsverhouding en de betaling als tegenprestatie voor de verrichte
werkzaamheden. Uit het feit dat er geen BTW werd afgedragen over de managementfee van
Knipscheer, leidde het hof af dat Knipscheer ondergeschikt was aan Thuiszorg Rotterdam. Verder
diende Knipscheer de werkzaamheden persoonlijk te verrichten en werd hij hiervoor betaald door
Thuiszorg Rotterdam, niet door Knipham Holding B.V.
Bij de beoordeling of iets een arbeidsovereenkomst is, gaat het niet alleen om de bedoeling van
partijen, maar ook om de feitelijke uitvoering ervan. De verschillende onderdelen moeten in
samenhang worden bekeken, er is niet één kenmerk beslissend. Het maakt hierbij niet uit dat
sprake is van een derde partij (r.o. 3.4-3.5).
CRvB 24 november 2014, USZ 2014/413 m. nt. Tollenaar
Beoordeling van de Fraudewet en het overgangsrecht. Boetes zijn verhoogd en het tot 1 januari
2013 geldende maximumboetebedrag van € 2269,= is vervallen.
De hoogte van boetes is niet wettelijk vastgelegd (‘ten hoogste het benadelingsbedrag’), er zijn
alleen kaders gegeven waarbinnen een boete kan worden opgelegd. In het Boetebesluit is
vervolgens besloten om aan de bovengrens te zitten (altijd 100%, tenzij verminderde
verwijtbaarheid). Dit is niet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Altijd 100%
houdt te weinig rekening met de omstandigheden van het geval en bovendien is het gek dat je
hiermee op een hoger bedrag kunt uitkomen dan de straf volgens Sr voor fraude en bedrog. Dus:
boetvaststelling moet genuanceerder & mag niet hoger dan maximum volgens Sr.
1. Kan de sanctie bij voortdurende overtredingen worden berekend naar het nieuwe recht
(=hogere boetes), ook in het geval de overtreding is aangevangen voor inwerkingtreding van