Mens & Gedrag 2
Inleiding in de pedagogiek hoofdstuk 1, 2, 3 & 5
Levensfasen hoofdstuk 7, 8, 9 & 10
Social Work
Periode 2
Leerjaar 1
Isa Beuze
,Samenvatting mens & gedrag 2 – Inleiding in de pedagogiek + levensfasen
Inhoud
Leerdoelen pag. 3
Leerdoelen per hoofdstuk pag. 3
De opvoedkundige benadering & de ouder en het kind (Inleiding in de pedagogiek)
1.2 Beschrijving van het begrip pedagogiek pag. 5
1.3 De vier basisdimensies van opvoeden pag. 5
1.4 Pedagogische opvoedingsdoelen pag. 7
1.5 Opvoeden als circulair proces pag. 8
2.2 De opvoedingsrelatie pag. 8
2.3 Ontwikkelingsfasen, ontwikkelingstaken & opvoedingsopgaven pag. 10
De ouder en het kind & het opvoedproces (Inleiding in de pedagogiek)
2.5 Communicatiepatronen in het gezin pag. 15
2.7 Draagkracht & draaglast van het gezin pag. 16
3.2 Het socialisatieproces pag. 17
3.3 De verschillende opvoedingsmilieus pag. 17
3.4 Gezinssamenstelling pag. 20
3.5 Gezinstypen pag. 20
3.6 Opvoedingsstijlen pag. 21
3.7 Ouderlijk gezag versus opvoedingsmacht pag. 24
Hulpverlening bij opvoedingsproblemen (Inleiding in de pedagogiek)
5.2 Jeugdhulpverlening & de rechten van het kind pag. 24
5.3 Hulpverlening in de ambulante begeleiding pag. 25
5.4 Hulpverlening in de semiresidentiële instelling pag. 27
5.5 Hulpverlening in de residentiële instelling pag. 29
De jongvolwassene 22-40 jaar (Levensfasen)
7.1 De lichamelijke ontwikkeling pag. 30
7.2 De cognitieve veranderingen pag. 30
7.3 Het zelfbeeld & de autonomie pag. 32
7.4 De sociale ontwikkeling pag. 33
7.5 Het gevolg van werk op het zelfbeeld pag. 34
7.6 Het kiezen voor kinderen & de gevolgen van het hebben van kinderen pag. 34
7.7 Relatievormen pag. 35
De rijpere volwassene 40-60 jaar (Levensfasen)
8.2 De overgang of het climacterium pag. 37
8.3 Het cognitief functioneren pag. 39
8.4 De middenjaren van de volwassenheid, streven naar verdere autonomie pag. 39
8.6 Het effect van deze levensfase op de relatie(s) pag. 40
8.7 De werksituatie van de rijpere volwassene pag. 41
De oudere volwassene & de dood (Levensfasen)
9.2 De cognitieve veranderingen pag. 41
9.3 De pensionering pag. 42
9.4 Relaties pag. 43
9.7 Het prijsgeven van de autonomie pag. 44
9.8 Het omgaan met verliessituaties pag. 45
10.2 Rouwfasen pag. 45
10.3 De beleving & de betekenis van de dood pag. 46
10.4 Het doodsbegrip op verschillende leeftijden pag. 46
10.5 Het stervensproces in de verschillende fasen van de levensloop pag. 47
2
,Samenvatting mens & gedrag 2 – Inleiding in de pedagogiek + levensfasen
Leerdoelen
- De student legt uit wat de functie is van ontwikkelings- en levenslooppsychologie als
sociaal wetenschappelijke discipline.
- De student kan de menselijke levensfasen van 0-100 benoemen en kan eigenschappen
en kenmerken van ontwikkelingsdomeinen en ontwikkelingstaken binnen deze
levensfasen benoemen en herkennen. Te denken valt aan: sociaal-emotionele
ontwikkeling; morele ontwikkeling; psychoseksuele ontwikkeling; identiteitsontwikkeling
en cognitieve ontwikkeling.
- De student kan veel gehanteerde ontwikkelingstheorieën in relatie tot mensbeelden,
ontwikkelings-/ en levenslooppsychologie benoemen, herkennen en op een
betekenisvolle wijze integreren en inzetten bij IBT.
- De student kan betekenis geven aan de waarde van pedagogiek als praktisch
wetenschappelijke discipline voor de Social Worker.
- De student heeft kennis van de jeugdhulpverlening en de rechten van het kind en kan
opvoedingsondersteuning, interventies en behandelmethodieken uitleggen in
hulpverleningssituaties.
- De student kan visies en opvattingen over opvoeden benoemen, herkennen en op een
betekenisvolle wijze integreren en inzetten binnen IBT.
- De student kan opvoedingsmilieus, opvoedingsstijlen, gezinstypen in de 21e eeuw
benoemen, herkennen, beschrijven en op een betekenisvolle wijze toepassen en
integreren bij IBT.
- De student kan opvoedingstaken per levensfase op ontwikkelingsdomein, in de 21e
eeuw, benoemen, herkennen en beschrijven en op betekenisvolle wijze toepassen en
integreren bij IBT.
Leerdoelen per hoofdstuk
Hoofdstuk 1; Inleiding in de pedagogiek
- De student kan uitleggen wat het begrip pedagogiek inhoudt geredeneerd vanuit Social
Work.
- De student kan aangeven wat het maatschappelijke belang is van de vier
basisdimensies.
- De student kan het verband leggen tussen het circulaire proces en de uniciteit van het
kind.
- De student kan zich een mening vormen over de invloed van de vier basisdimensies op
de zelfredzaamheid, zelfstandigheid en het zelfvertrouwen van het kind.
Hoofdstuk 2; Inleiding in de pedagogiek
- De student kan het verband uitleggen tussen sensitiviteit en responsiviteit van de ouder
en een veilige hechting bij het jonge kind.
- De student kan verband leggen tussen de opvoedingsrelatie tussen ouder en kind en de
opvoedingsopgaven van de ouder.
- De student kan de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt benoemen en
verbanden leggen met de bijbehorende ontwikkelingstaken.
- De student kan het dominerende communicatiepatroon in een gezin herkennen en
onderscheid maken tussen een bevelshuishouding en een onderhandelingshuishouden.
- De student kan de rol van evenwicht in draaglast en draagkracht bij opvoeding uitleggen
aan de hand van het balansmodel van Bakker.
- De student kan uitleggen welke factoren een rol spelen in een socialisatieproces.
Hoofdstuk 3; Inleiding in de pedagogiek
- De student kan opvattingen, waarden en normen van verschillende opvoedingsmilieus
verklaren en benoemen.
- De student kan het verband leggen tussen verschillende gezinstypen en de door de
ouders gehanteerde opvoedingsstijlen.
3
,Samenvatting mens & gedrag 2 – Inleiding in de pedagogiek + levensfasen
- De student kan de verschillende opvoedingsstijlen herkennen en benoemen en die in
verband brengen met het opvoedgedrag van de ouder.
- De student kan herkennen en benoemen wat het verschil is tussen ouderlijk gezag en/of
ouderlijke macht.
Hoofdstuk 5; Inleiding in de pedagogiek
- De student kan de verschillende rechten van het kind en wetten ter bescherming van het
kind benoemen.
- De student heeft inzicht in hoe de jeugdzorg is georganiseerd kan verband leggen tussen
opvoedingsproblematiek en passende hulpverlening.
- De student kan vanuit een eenvoudige casus welke gewenste vorm van
opvoedingsondersteuning of -begeleiding gewenst is.
- De student heeft begrip van en inzicht in de verschillende methodieken van
jeugdhulpverlening.
- De student kan kennis over residentiële jeugdzorg toepassen in situaties waar
bescherming door de wet noodzakelijk is.
Hoofdstuk 7; Levensfasen
- De student kan twee soorten intelligentie benoemen en herkennen in relatie tot deze
leeftijdsfase.
- De student kan twee kwalitatieve veranderingen van denken van de volwassenen
benoemen en herkennen.
- De student kan twee geheugenstrategieën benoemen die kenmerkend zijn voor
volwassen.
- De student kan de ontwikkelingsopgave voor ik-ontwikkeling in de leeftijdsfase van 22-40
jaar (Erikson) herkennen en benoemen.
- De student kan zeven verschillende relatiestijlen (Erikson) die kenmerkend zijn voor de
levensfase van 22-40 jaar herkennen en benoemen.
- De student kan de vier ontwikkelingsniveaus in stadia van ouderschap herkennen en
benoemen (Newsberger & Galensky).
Hoofdstuk 8; Levensfasen
- De student kan de ontwikkelingsopgave voor ik-ontwikkeling in de leeftijdsfase van 40 -
60 jaar (Erikson) herkennen en benoemen.
- De student kan de ontwikkelingsopgaven voor autonomie ontwikkeling herkennen en
benoemen vanuit het gedachtengoed van Levinson.
- De student kan het belang van relaties, vriendschappen voor het psychologisch welzijn
van de rijpere volwassene benoemen en herkennen.
- De student kan de veranderende functie van werk voor de rijpere volwassenen
benoemen en herkennen.
Hoofstuk 9; Levensfasen
- De student kan de ontwikkelingsopgave voor ik-ontwikkeling in de leeftijdsfase van 60 en
ouder (Erikson) herkennen en benoemen.
- De student kan de belangrijkste cognitieve veranderingen in de leeftijd van 60 en ouder
benoemen en herkennen.
- De student kan kenmerkende invloeden van pensionering op zelfbeeld, identiteit
benoemen.
- De student kan de veranderde rol van relaties, partnerschap en seksualiteit voor de
oudere volwassene benoemen en herkennen.
- De student kan de rol en de functie van grootouderschap voor de oudere volwassenen
benoemen en herkennen.
4
,Samenvatting mens & gedrag 2 – Inleiding in de pedagogiek + levensfasen
Hoofdstuk 10; Levensfasen
- De student kan de invloed van het prijsgeven van autonomie op het psychosociaal
welzijn van de ouder volwassenen benoemen en herkennen.
- De student kan de fasen van rouw (Kubler-Ross) benoemen en herkennen.
De opvoedkundige benadering & de ouder en het kind
1.2 Beschrijving van het begrip pedagogiek
Pedagogiek houdt zich bezig met de opvoeding van kinderen en jeugdigen van 0 tot 18 jaar.
Pedagogiek is afgeleid van het Griekse woord paidagoogia, dat samengesteld is uit de
woorden pais (kind) en agogein (leiden). Het betekent dus kinderleiding. Andere woorden
voor pedagogiek zijn; opvoedkunde, opvoedingsleer & opvoedingswetenschap. Toch
verschillen ze in betekenis.
1. Opvoedkunde richt zich op vaardigheden van de opvoeder
2. Opvoedingsleer richt zich op het opdoen van kennis over opvoeden
3. Opvoedingswetenschap richt zich op het ontwikkelen van theorieën & methoden met
betrekking tot opvoeden
Pedagogiek is een wetenschap maar gebruikt ook theoretische gegevens uit andere
wetenschappen (hulpwetenschappen); psychologische, sociologische, filosofische,
theologische (levensbeschouwing) en andragogische (opvoeding & vorming van
volwassenen). Het is moeilijk een definitie te geven voor opvoeding, er zijn verschillende
inzichten waardoor een definitie gevormd is;
Opvoeding; alle omgang tussen ouder en kind waarbij gericht een relatie wordt aangegaan.
In deze omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid, intimiteit, aandacht,
grenzen, instructie, ondersteuning & controle. Hierdoor zal het kind tot zelfontplooiing komen
en over het nodige zelfvertrouwen en de nodige zelfstandigheid & zelfredzaamheid
beschikken om richting te geven aan zijn verdere leven.
Er is sprake van opvoeding als;
1. Er sprake is van wederzijds respect tussen ouder & kind.
2. Het kind voldoende veiligheid ervaart, vertrouwen heeft in, kan rekenen op, zich
geaccepteerd voelt en ondersteuning krijgt van de ouder.
3. Het kind door de ouder wordt uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen en te
experimenteren met nieuwe dingen, waardoor hij vertrouwen krijgt in zijn omgeving.
1.3 De 4 basisdimensies van opvoeden
De basisdimensies;
1. Ondersteuning bieden
2. Instructie geven
3. Controle uitoefenen
4. Grenzen stellen
Deze dimensies zijn met elkaar verbonden en kunnen niet afzonderlijk worden toegepast in
de opvoeding. Samen zorgen ze ervoor dat een kind zich door verschillende levensfasen
heen kan slaan om volwassen te worden. De dimensies worden beschreven door Rispens,
Hermanns & Meeus. Ze onderzochten het opvoedgedrag van ouders & kinderen die in NL
zijn geboren. De wijze waarop deze dimensies worden toegepast is afhankelijk van de
waarden, normen & opvattingen van de ouders.
Ondersteuning bieden
Het opvoedgedrag van de ouder dat liefde & zorg voor het kind uitdrukt en dat zich richt op
zijn fysieke & emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen & geaccepteerd voelt.
Ondersteunend opvoedgedrag is; bemoedigen, accepteren, helpen, samenwerken, affectie
tonen & liefdevol omgaan met het kind, aandacht & interesse tonen voor de handelingen,
5
, Samenvatting mens & gedrag 2 – Inleiding in de pedagogiek + levensfasen
gedragingen & signalen van het kind opmerken en hier adequaat op reageren en vertrouwen
in het kind laten blijken.
Warmte & affectie zijn erg belangrijk in de opvoeding, het kind ervaart emotionele
betrokkenheid. Dit heeft positief effect op de ontwikkeling van het kind. De Brock zegt dat
gebrek aan warmte & affectie in combinatie met harde fysieke straffen kunnen leiden tot
agressie, vandalisme & criminaliteit. Ook belangrijk is responsiviteit. Vooraf aan
responsiviteit gaat sensitiviteit. Signalen van het kind worden door de ouders opgemerkt
(sensitief) en er wordt adequaat op gereageerd (responsief). Het heeft positieve invloed op
de ontwikkeling van het kind omdat het kind aanvoelt dat het door signalen uit te zenden
invloed kan uitoefenen op de buitenwereld.
Ondersteuning die de ouder biedt voor het kind kan worden geuit in de vorm van belonen &
straffen, de vorm is afhankelijk van de leeftijd. Straffen & belonen wordt gezien als de
leertheoretische/behavioristische benadering. Een beloning kan bestaan uit; kusje, knuffel,
opgestoken duim, schouderklopje of knipoog (emotionele beloning) en extra zakgeld of
nieuw speelgoed (materiële beloning). Het doel is om gewenst gedrag te stimuleren zodat
het kind zich gedraagt zoals de ouders willen. Straf heeft als doel om ongewenst gedrag af te
leren. Als de ouder uit frustratie straft kan de opgelegde straf zijn doel (ondersteuning
bieden) voorbijschieten, dit kan zorgen voor agressief gedrag bij het kind. Bij straffen is
consequent gedrag van de ouder belangrijk. Het is handig om de straf altijd met het kind na
te bespreken om de bedoeling ervan uit te leggen, dit heet gedragregulatie. Ook kan de
ouder ervoor kiezen om ongewenst gedrag te negeren. Bijv. als een kind steeds hetzelfde
ongewenste gedrag vertoont, door te negeren stopt het kind vanzelf.
Instructie geven
Het duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk gedrag verwacht
wordt. Het gaat hier om de info die het kind krijgt voor het ontwikkelen van kennis &
vaardigheden. Hierdoor leert het kind strategieën ontwikkelen om zijn problemen op te
lossen & verantwoordelijkheid te dragen voor zijn beslissingen. Zelfstandigheid &
zelfredzaamheid worden bevorderd. Instructie geven gebeurt gevraagd en ongevraagd.
Gevolgen als kinderen overladen worden met instructies;
- Het kind zal geen eigen initiatieven durven ontplooien
- Het kind zal te veel bezig zijn met wat de ouders zullen denken van acties die het wil
ondernemen waardoor het kind niet durft te handelen
Controle uitoefenen
Er zijn verschillende manieren waarop we naar controle uitoefenen kunnen kijken;
- Autoritaire controle; het stellen van strikte regels die het kind geen bewegingsvrijheid
geven, het toepassen van macht, bijv. in de vorm van straffen & verbieden.
- Autoritatieve controle; het kind uitleg geven waarom iets moet of niet mag, een beroep
doen op zijn verantwoordelijkheid & zelfstandigheid en informatie & aanwijzingen geven.
Autoritaire controle heeft negatieve invloed op de sociale & cognitieve vermogen van het
kind. Autoritatieve controle heeft juist een positief effect.
Autoritaire (restrictieve) controle
Wordt door Dekovic omschreven als het opvoedgedrag waarbij de ouder druk uitoefent op
het kind om correct gedrag te vertonen. Macht & gezag spelen een centrale rol. Ten Haaf
zegt dat de ouder macht gebruikt om bepaald gedrag af te dwingen waarbij
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid wordt verlangd van het kind. De ouder wijst gedrag van
het kind af door kwaad te worden, te straffen of door voorstellen van het kind tegen te
spreken. Het kind wordt gehinderd in zijn doen of laten doordat strikte normen worden
gehanteerd. Dit is niet goed voor de bewegingsvrijheid & de autonomie.
6